Gerechtshof Den Haag 08-10-2025, ECLI:NL:GHDHA:2025:2104


Datum publicatie13-10-2025
Zaaknummer200.347.745/01 & 200.347.746/01
ProcedureHoger beroep
ZittingsplaatsDen Haag
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenAlimentatie;
Familievermogensrecht; Titel 8 Huwelijksvoorwaarden
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl

Het verzoek van de vrouw tot vaststelling van partneralimentatie naar Zwitsers recht wordt afgewezen. Samenloop van verdelen en verrekenen. Verdeling van woonhuis in Zwitserland, waardering van personeelsaandelen, wettelijke rente over de verrekeningsvordering pas vanaf datum beschikking hof en op basis van de redelijkheid en billijkheid gehalveerd.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Familie

zaaknummers : 200.347.745/01 en 200.347.746/01

rekestnummers rechtbank : FA RK 22-8488 (echtscheiding) en FA RK 23-6779 (afwikkeling huwelijksvermogen)

zaaknummers rechtbank : C/09/639600 (echtscheiding) en C/09/653906 (afwikkeling huwelijksvermogen)

beschikking van de meervoudige kamer van 8 oktober 2025

[de vrouw] ,

wonende te [plaats 1] , Zwitserland,

verzoekster in het principaal hoger beroep inzake 200.347.745/01,

verweerster in het incidenteel hoger beroep inzake 200.347.745/01,

verweerster in het principaal hoger beroep inzake 200.347.746/01,

hierna te noemen: de vrouw,

advocaat mr. M.S. van Gaalen te Amsterdam,

tegen

[de man] ,

wonende te [plaats 2] , Zwitserland,

verweerder in het principaal hoger beroep inzake 200.347.745/01,

verzoeker in het incidenteel hoger beroep inzake 200.347.745/01,

verzoeker in het principaal hoger beroep inzake 200.347.746/01,

hierna te noemen: de man,

advocaat mr. E.Z. Anink te Amsterdam.

1Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Den Haag (hierna: de rechtbank) van 18 juli 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2Het geding in hoger beroep

2.1

De vrouw is op 18 oktober 2024 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking (zaaknummer 200.347.745/01).

2.2

De man is ook op 18 oktober 2024 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking (zaaknummer 200.347.746/01).

2.3

De vrouw heeft op 10 januari 2025 een verweerschrift ingediend op het principaal hoger beroep van de man in de zaak met zaaknummer 200.347.746/01.

2.4

De man heeft op 13 januari 2025 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend op het hoger beroep van de vrouw in de zaak met zaaknummer 200.347.745/01.

2.5

De vrouw heeft op 12 maart 2024 een verweerschrift ingediend op het incidenteel hoger beroep van de man in de zaak met zaaknummer 200.347.745/01.

2.6

Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:

  • van de zijde van de vrouw, het procesdossier uit eerste aanleg, ingekomen op 25 november 2024;

  • een brief van de zijde van de man (met bijlagen) van 30 juni 2025, ingekomen op diezelfde datum;

  • een brief van de zijde van de vrouw tevens houdende wijziging van haar verzoeken over de (voorlopige) partneralimentatie en vermeerdering van haar verzoek ten aanzien van de verbouwingskosten (met bijlagen), van 30 juni 2025, ingekomen op diezelfde datum;

  • een brief van de zijde van de man (met bijlage) van 2 juli 2025, ingekomen op diezelfde datum.

2.7

De mondelinge behandeling heeft op 10 juli 2025 plaatsgevonden. Verschenen zijn:

- de man, bijgestaan door zijn advocaat;

- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.

3De feiten

Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast:

  • partijen zijn gehuwd op [huwelijksdatum] te [huwelijksplaats] ;

  • uit het huwelijk zijn drie kinderen geboren die inmiddels meerderjarig zijn;

  • partijen zijn gehuwd na het maken van huwelijkse voorwaarden, kort gezegd inhoudende dat tussen partijen geen enkele gemeenschap van goederen dan wel deelgenootschap zal ontstaan. De huwelijkse voorwaarden bevatten voorts een (jaarlijks) periodiek verrekenbeding;

  • de man heeft op 12 december 2022 een verzoekschrift tot echtscheiding ingediend. Partijen zijn het er over eens dat als peildatum voor de verrekening van hun vermogen en de verdere afwikkeling van de vermogensrechtelijke gevolgen van de ontbinding van hun huwelijk geldt 31 december 2022;

  • de echtscheiding is uitgesproken bij de bestreden beschikking van 18 juli 2024 en ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand op 25 maart 2025.

4De omvang van het geschil

4.1

Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank (verkort weergegeven):

  • de echtscheiding tussen partijen uitgesproken;

  • de vrouw niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot voorlopige partneralimentatie gedurende de echtscheidingsprocedure;

  • bepaald dat de man een zodanige alimentatiebijdrage moet betalen dat de vrouw per saldo na aftrek van de eventuele belasting die wordt geheven over dit inkomensbestanddeel een bedrag van CHF 9.398,- netto per maand overhoudt, met ingang van de datum waarop de bestreden beschikking na echtscheiding onherroepelijk is tot het moment dat de vrouw de pensioenleeftijd bereikt conform het Zwitserse AHV statuut (thans 2034);

  • bepaald dat de alimentatie jaarlijks per 1 januari zal worden geïndexeerd en op welke wijze;

  • de wijze van verdeling gelast van de tussen partijen bestaande eenvoudige gemeenschappen (de woning te [plaats 1] , en de vakantiewoningen in [land] te [plaats 3] , [plaats 4] en [plaats 5] ), onder voorwaarde van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand;

  • bepaald dat de man ter zake van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden aan de vrouw zal voldoen:

o een bedrag van CHF 4.690.730;

o de helft van de verkoopopbrengst van de boot en trailer;

te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de peildatum, te weten 31 december 2022;

  • bepaald dat de man jegens de vrouw een vergoedingsrecht heeft ter zake van de verbouwingskosten van de echtelijke woning en advocaatkosten van de vrouw van in totaal CHF 356.990 en bepaald dat de man dit bedrag in mindering mag brengen op hetgeen hij uit hoofde van het niet uitgevoerde periodieke verrekenbeding aan de vrouw verschuldigd is;

  • de beschikking – met uitzondering van de echtscheiding – uitvoerbaar bij voorraad verklaard;

  • bepaald dat elke partij de eigen proceskosten draagt;

  • het meer of anders verzochte afgewezen.

200.347.745/01 [partijnamen]

4.2

De vrouw heeft in het principaal hoger beroep grieven geformuleerd met betrekking tot de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden en de partneralimentatie. Het petitum van de vrouw in het principaal hoger beroep luidt als volgt:

Mitsdien: Appellante het Gerechtshof verzoekt om de beschikking van de rechtbank Den Haag d.d. 18 juli 2024 (gedeeltelijk) te vernietigen voor wat betreft de aangevoerde grieven en opnieuw te beslissen over de daaraan ten grondslag liggende verzoeken gedaan in eerste aanleg ten aanzien van de verrekenvordering op grond van art. 6 van de huwelijksvoorwaarden voor wat betreft de waarde van de aandelen [bedrijf 1] en [bedrijf 3] en de hoogte van de bonus 2022, de vaststelling van voorlopige alimentatie, de hoogte van de alimentatie, de brutering van de alimentatie, de alimentatieduur, de alimentatie-indexering en de verdeling van de woning in [plaats 1] (waarde en belastingdruk), zulks bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking en voorts, eveneens bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking, bij wege van eisvermeerdering:

I. Voorzover dit uit het procesdossier in eerste aanleg niet reeds duidelijk is gebleken of

het Gerechtshof dit niet in de verzoeken van de vrouw leest, verzoekt zij dat in het geval

zij de woning in [plaats 1] niet toegedeeld krijgt c.q. de woning financieel niet kan overnemen in dat geval de man zal worden veroordeeld om mee te werken aan een splitsing van de woning in Stockwerkeigentum ten overstaan van een nader te benoemen notaris conform een nader op te stellen reglement van splitsing.

II. De man te veroordelen om aan de vrouw te voldoen een bedrag van € 39.423,-- wegens niet afgedragen huurinkomsten vanaf 18 juli 2024 voor de aan de vrouw toegedeelde woningen in [plaats 5] en [plaats 4] ;

III. Te bepalen dat de lasten verbonden aan de drie woningen in [land] inclusief de daaraan verbonden en verschuldigde belastingen voor rekening van de man dienen te komen en door hem behoren te worden gedragen te rekenen tot 18 juli 2024 ook als de heffing, betaling of factuur hiervan na 18 juli 2024 plaatsvindt;

IV. Bij de vaststelling van het alimentatiebedrag te bepalen dat in het geval van een stijging van een van de kostencomponenten van de alimentatiebehoefte (waaronder in ieder geval hypotheekrente, Eigenmietwert, huurprijs en ziektekostenpremie) boven het door het Gerechtshof vastgestelde bedrag, de alimentatie met dit bedrag stijgt vanaf het moment van wijziging van de desbetreffende last;

V. De man te veroordelen om de aanslag IB 2022 en alle bijbehorende rekeningen aan de vrouw te verstrekken binnen 14 dagen na de beschikking of als de Belastingdienst op dat moment de aanslag nog niet heeft opgelegd, binnen 14 na afgifte van de aanslag.”

4.3

De vrouw heeft bij brief van 30 juni 2025 haar verzoeken ten aanzien van de (voorlopige) partneralimentatie gewijzigd en daarnaast verzoekt zij bij wijze van vermeerdering van haar verzoek om de man te veroordelen tot betaling van een bedrag van CHF 10.738,60 ten aanzien van bepaalde door de vrouw gemaakte verbouwingskosten. Vanwege de grote omvang van het in de brief van 30 juni 2025 opgenomen petitum, volstaat het hof met het vermelden van deze brief.

4.4

De man is het niet eens met de verzoeken van de vrouw in het principaal hoger beroep. Hij vindt dat de vrouw niet-ontvankelijk is in het principaal hoger beroep dan wel dat het principaal hoger beroep van de vrouw moet worden afgewezen. Tevens vindt de man dat de vrouw niet-ontvankelijk is in de wijziging en vermeerdering van haar verzoek bij brief van 30 juni 2025.

4.5

De man heeft bij zijn verweer op het principaal hoger beroep van de vrouw zelf incidenteel hoger beroep ingesteld. In zijn incidenteel hoger beroep heeft hij grieven geformuleerd over bepaalde verrekenposten en vergoedingsrechten. De man verzoekt het hof in het incidenteel hoger beroep de bestreden beschikking gedeeltelijk te vernietigen en opnieuw rechtdoende:

I. De na de peildatum betaalde belastingen over de jaren 2020 tot en met 2022 ad CHF 592.000 in de verrekening te betrekken, aldus door aan de zijde van de man in de verdeel- en verrekenstaat een schuld ad -/- CHF 592.000 op te nemen en de vrouw te veroordelen tot betaling aan de man van CHF 296.000, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2023;

II. De vrouw te veroordelen tot het verstrekken aan de man van haar aangifte IB 2023 binnen 1 week na de beschikking van het hof, onder verbeurte van een dwangsom van CHF 500 per dag(deel) dat zij daarmee in gebreke blijft;

III. De vrouw te veroordelen tot betaling aan de man van een bedrag van CHF 69.969,28 van de door haar terugontvangen belastingen over 2023 althans een dusdanig bedrag als uw hof in goede justitie mag vermenen te behoren, zulks binnen twee weken na de ten deze te wijzen beschikking, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van ontvangst door de vrouw althans vanaf een dusdanige datum als uw hof in goede justitie mag vermenen te behoren,

althans te bepalen dat de man voornoemd bedrag mag verrekenen met hetgeen hij uit hoofde van het niet-uitgevoerde periodieke verrekenbeding aan de vrouw verschuldigd is,

althans - voor zover uw hof zou oordelen dat de man (voorlopige) alimentatie aan de vrouw dient te betalen - de man te machtigen om voornoemd bedrag te verrekenen met hetgeen hij uit dien hoofde aan de vrouw verschuldigd is of zal worden;

IV. Voorwaardelijk, voor het geval de man in de totale afwikkeling van het (huwelijks)vermogen tussen partijen minder aan de vrouw verschuldigd is, dan het door hem betaalde voorschot ad CHF 1.000.000, te bepalen dat de vrouw het verschil aan hem moet terugbetalen binnen twee weken na de ten deze te wijzen beschikking, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 oktober 2024 althans vanaf een dusdanige datum als uw hof in goede justitie mag vermenen te behoren,

althans - voor zover uw hof zou oordelen dat de man (voorlopige) alimentatie aan de vrouw dient te betalen - de man te machtigen het bedrag dat de vrouw aan de man dient terug te betalen te verrekenen met hetgeen hij uit dien hoofde aan de vrouw verschuldigd is of zal worden;

V. Voorwaardelijk, voor het geval het hof een voorlopige alimentatie zou bepalen die lager is dan hetgeen de man voor de vrouw heeft voldaan, de vrouw te veroordelen tot terugbetaling van het te veel betaalde, zulks met vermelding van het bedrag, en te vermeerderen met de wettelijke rente over het te veel betaalde in 2023 vanaf 1 januari 2024 en over het te veel betaalde in 2024 vanaf 1 januari 2025, althans vanaf een dusdanige datum als uw hof in goede justitie mag vermenen te behoren.

4.6

De vrouw is het niet eens met de verzoeken van de man in het incidenteel hoger beroep. Zij vindt dat de man niet-ontvankelijk is in het incidenteel hoger beroep dan wel dat het incidenteel hoger beroep van de man moet worden afgewezen.

200.347.746/01 [partijnamen]

4.7

In zijn principaal hoger beroep heeft de man grieven geformuleerd ten aanzien van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden, de verdeling van de woning te [plaats 1] , het aan de man toegekende vergoedingsrecht en de partneralimentatie. De man verzoekt het hof in het principaal hoger beroep, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking gedeeltelijk te vernietigen, en opnieuw rechtdoende, zonodig met verbetering of aanvulling van gronden:

Niet-uitgevoerd periodiek verrekenbeding

I. Ten aanzien van het niet-uitgevoerde periodieke verrekenbeding, ten aanzien van het

hierna onder a t/m f verzochte, de verrekenvordering opnieuw rechtdoende vast te stellen:

a. de aandelen [bedrijf 1] per de peildatum in de verrekening te betrekken tegen CHF 11,58 per aandeel met een discount van 20% over alle aandelen althans tegen een waarde lager dan CHF 19,25 per aandeel en rekening houdend met een discount zoals uw hof in goede justitie mag vernemen te behoren;

b. geen bonus over 2023 mee te nemen (geen overgespaard inkomen op de peildatum), althans een bedrag van € 273.000 minus een belastinglatentie van 32,07%, althans een bedrag ad € 546.000 minus een belastinglatentie van 32,07% in de verrekening te betrekken, althans een zodanige bonus in de verrekening te zoals uw hof in goede justitie mag vermenen te behoren lager dan het door de rechtbank bepaalde bedrag minus een belastinglatentie zoals uw hof in goede justitie mag vermenen te behoren en voor het geval uw hof de (matching) shares in de verrekening zou betrekken ook daarop een belastinglatentie toe te passen;

c. de aandelen [bedrijf 2] voor een waarde nihil (nul) in de verrekening te betrekken althans op een waarde als door uw hof in goede justitie mag vermenen te behoren, aanzienlijk lager dan CHF 63.611;

d. de aandelen [bedrijf 3] voor een waarde lager dan CHF 462.160 in de verrekening te betrekken door toepassing van een hogere discount dan 20%;

e. het ten onrechte opgetelde bedrag van CHF 64.684 (Saule 3 UBS) niet mee te nemen bij het opnieuw vaststellen van de verrekenvordering;

f. de beslissing dat de man wettelijke rente is verschuldigd te vernietigen, althans te bepalen dat de man geen rente is verschuldigd althans die rente substantieel te matigen met een ingangsdatum later dan 16 april 2024;

Verdeling eenvoudige gemeenschappen + vergoedingsrechten

III. primair : de woning te [plaats 1] aan de man toe te delen en de vrouw te veroordelen tot medewerking daaraan, althans subsidiair : de vrouw te veroordelen tot medewerking aan de verkoop en levering van de woning aan [adres] , Zwitserland aan een derde binnen 14 dagen na betekening van deze uitspraak en samen met de man de verkoopopdracht te ondertekenen en af te geven aan een nader door de man aan te wijzen makelaar, zulks binnen vijf dagen nadat voornoemde termijn van twee (2) weken is verstreken en te bepalen dat de vrouw onvoorwaardelijk en volledig dient mee te werken aan het verkooptraject, in het bijzonder aan:

- het ongehinderd verschaffen van toegang tot de woning aan de makelaar en geïnteresseerde kopers (althans, het niet zonder redelijke grond weigeren van deze toegang);

- het zich onthouden van handelingen die de verkoop op welke wijze dan ook belemmeren;

- het zich voegen naar adviezen en aanwijzingen van de makelaar (waaronder mede begrepen het vaststellen c.q. aanpassen van de te hanteren verkoopadviesprijs en het al dan niet aanwezig zijn wanneer aspirant-kopers de woning bezichtigen), voor zover dat in redelijkheid van haar verwacht mag worden;

- de vrouw te veroordelen om zodra er een kandidaat koper is die bereid is een prijs te betalen hoger of gelijk aan de verkoopadviesprijs van de makelaar mee te werken

aan de totstandkoming van de koopovereenkomst, zulks binnen vijf (5) dagen nadat

de kandidaat koper dat bod aan de makelaar heeft uitgebracht;

- de vrouw te veroordelen haar volledige en onvoorwaardelijke medewerking te verlenen aan de levering van de woning aan de toekomstige koper ten overstaan van een

door de koper aan te wijzen notaris;

- te bepalen dat iedere partij bij overdracht gehouden is naar rato van zijn aandeel in

de eigendom de kosten van de makelaar, de notaris en de overige kosten ter zake

van de verkoop en levering te dragen, voor zover die niet voor rekening van de koper

komen;

- medewerking te verlenen aan de verdeling van de netto opbrengst bij helfte;

- de vrouw te bevelen althans te veroordelen om uiterlijk 72 uur vóór de juridische

levering de woning met de haren en het hare te verlaten en bezemschoon te ontruimen, onder afgifte van alle in haar bezit verkerende sleutels en haar te verbieden om nadien in de woning terug te keren;

IV. voor het geval uw hof de toedeling van de woning aan de vrouw bekrachtigt en een

nieuwe taxatie zou gelasten, een taxateur te benoemen die zal taxeren tegen de waarde

alsdan in het economisch verkeer, vrij van huur en gebruik in de staat waarin de woning

zich op de datum van de uitspraak van uw hof bevindt en zonder nader de waarderingsmethode aan te geven;

V. voor het geval uw hof de toedeling van de woning aan de vrouw bekrachtigt, een meerwaardeclausule op te bepalen, inhoudende dat de vrouw bij verkoop binnen 10 jaar

(althans een termijn in goede justitie door uw hof te bepalen) de meerwaarde, na aftrek

van de eventuele nog door haar te besteden verbouwingskosten vanaf dat zij enig eigenaar is, met de man dient te delen (meerwaarde -/- verbouwingskosten door vrouw betaald na de levering aan haar / 2);

VI. bij toedeling van de woning aan de man of de vrouw te bepalen dat de Grundstückgewinnsteuer wordt doorgeschoven en deze bij toedeling aan de vrouw op nihil te bepalen en bij toedeling aan de man op CHF 644.415, aldus dat de man deze latente belasting in mindering mag brengen op hetgeen hij uit hoofde van de toedeling aan de vrouw verschuldigd is (dus marktwaarde -/- latente belasting = werkelijke waarde -/- hypotheekschuld / 2) en voor recht te verklaren, althans te bepalen, althans in het dictum op te nemen: De echtgenoten komen overeen dat bij de overdracht van de mede-eigendom

van het onroerend goed [adres] , de belasting van de vermogenswinst overeenkomstig §216 lid 3 lit. b StG wordt uitgesteld als gevolg van de afwikkeling van vorderingen op grond van het huwelijksvermogensrecht of het echtscheidingsrecht. De echtgenote/echtgenoot erkent dat bij een doorverkoop van het onroerend goed de koopprijs bij de laatste verkoop waarvoor geen belastinguitstel is verleend, doorslaggevend is;

VII. de vrouw te veroordelen tot betaling van een bedrag van CHF 405.963,15

(CHF 270.856,15 + CHF 135.107) aan de man (i.v.m. verbouwing woning [plaats 1] +

advocaatkosten vrouw) althans een dusdanig bedrag als uw hof in goede justitie mag

vermenen te behoren, zulks binnen twee weken na de ten deze wijzen beschikking, althans te bepalen dat de man het bedrag van CHF 405.963,15, althans een dusdanig bedrag als uw hof in goede justitie mag vermenen te behoren, in mindering mag brengen op hetgeen hij uit hoofde van het niet uitgevoerde periodieke verrekenbeding aan de vrouw verschuldigd is;

Partneralimentatie

VIII. het alimentatieverzoek van de vrouw opnieuw rechtdoende af te wijzen, althans deze

lager vast te stellen dan de rechtbank zulks door uw hof in goede justitie te bepalen.”

4.8

De vrouw vindt dat de man niet-ontvankelijk is in het principaal hoger beroep dan wel dat het principaal hoger beroep van de man moet worden afgewezen waar het gaat om de grieven 1 tot en met 5, 7, 8 (met uitzondering van de vermeerdering van de verzoeken omtrent de verbouwings- en advocaatkosten) en 9 tot en met 12. De vrouw verzoekt de grief 6 en de voorwaardelijke grief van de man over de brutering van de alimentatie gegrond te verklaren alsmede de vermeerderingen van de verzoeken omtrent de verbouwings- en advocaatkosten.

5De beoordeling

Bevoegdheid en toepasselijk recht

5.1

De Nederlandse rechter is bevoegd om kennis te nemen van de in deze procedures aan het hof voorgelegde verzoeken. Het hof heeft hierin een eigen afweging gemaakt en verwijst op dit punt naar de motivatie van de rechtbank in de tussenbeschikking van 6 maart 2024 en maakt die tot de zijne.

5.2

In deze procedure staat vast dat, conform de beslissing van de rechtbank in de tussenbeschikking van 6 maart 2024 op de verzoeken betreffende de voorlopige partneralimentatie en de definitieve partneralimentatie het Zwitsers recht van toepassing is en dat op de overige verzoeken het Nederlands recht van toepassing is.

Ontvankelijkheid man in zijn incidenteel hoger beroep

5.3

De vrouw stelt dat het in strijd is met de tweeconclusieregel dat de man bij zijn verweer op haar principaal hoger beroep tevens incidenteel hoger beroep heeft ingediend, terwijl hij zelf ook al principaal hoger beroep heeft ingediend tegen de bestreden beschikking. Het hof is van oordeel dat de man ontvankelijk is in zijn incidenteel hoger beroep met betrekking tot het principaal hoger beroep van de vrouw. Het betreft een zelfstandige rechtsingang waarvan de man gebruik kan maken. Daar komt bij dat de omvang van zijn incidenteel hoger beroep in principe ook al gedekt is door zijn eerste grief in zijn eigen principaal hoger beroep.

Vermeerdering van eis

5.4

De vrouw heeft bij brief van 30 juni 2025 haar eis vermeerderd met betrekking tot de voorlopige partneralimentatie, de partneralimentatie en bepaalde verbouwingskosten die zij door de man vergoed wil krijgen. De man heeft bezwaar gemaakt tegen de late indiening en de omvang van deze eiswijziging en de omvang van de daaraan ten grondslag gelegde stukken.

Vermeerdering van eis betreffende de (voorlopige) partneralimentatie

5.5

De vrouw stelt dat zij tien dagen voor de zitting haar eis heeft gewijzigd omdat zij er in januari 2025 achter is gekomen dat de man over het jaar 2022 een dividend uitkering heeft ontvangen van CHF 222.304 in plaats van CHF 9.929. De man heeft bezwaar gemaakt tegen de vermeerdering van eis van de vrouw. De advocaat van de man heeft naar voren gebracht dat hij niet meer in de gelegenheid is geweest om de zeer omvangrijke vermeerdering van eis met de man te bespreken. Drie weken voor de zitting heeft de advocaat van de man telefonisch overleg gehad met de advocaat van de vrouw. Tijdens dit gesprek heeft de advocaat van de vrouw niet vermeld dat hij namens de vrouw de eis zou vermeerderen. De vrouw wist in januari 2025 al dat de man bij hoge uitzondering eind december 2022 een dividenduitkering heeft ontvangen.

5.6

Het hof oordeelt als volgt. Het gewijzigde verzoek met betrekking tot (voorlopige) partneralimentatie bevat een petitum van vier pagina’s en de onderbouwing ervan volgt volledig uit een Engelstalig memo van [de Zwitserse advocaat] van in totaal 57 pagina’s met daarbij 90 pagina’s aan bijlagen. De voertaal in een Nederlandse procedure is in beginsel in het Nederlands. Stukken die eenvoudig te doorgronden zijn mogen ook in het Engels, Duits of Frans worden gesteld. Het memo van [de Zwitserse advocaat] is niet eenvoudig te doorgronden. Bovendien staat er in het memo ook een groot aantal verwijzingen naar Zwitserse uitspraken en literatuur: deze zijn in de Duitse taal geschreven. Het hof acht deze vermeerdering van eis - ook al betreft het alimentatie - mede bezien de omvang en complexiteit waaronder de indiening van het daaraan ten grondslag gelegde Engelstalige memo met betrekking tot Zwitsers alimentatierecht van 57 pagina’s van [de Zwitserse advocaat] van 29 juni 2025 slechts tien dagen voor de zitting in strijd met de goede procesorde. Het hof zal de vermeerdering van eis en het memo buiten toepassing laten.

Vermeerdering van eis verbouwingskosten

5.7

Het hof is van oordeel dat de vrouw niet-ontvankelijk is in haar vermeerdering van eis ten aanzien van de verbouwingskosten. Deze vermeerdering van eis is in strijd met de tweeconclusieregel, nu de vrouw in appel niet eerder een verzoek heeft gedaan ter zake van deze verbouwingskosten.

De omvang van de verrekenvordering

De waarde van de [bedrijf 1] aandelen

5.8

Niet in geschil is dat de man op de peildatum (31 december 2022) 424.326 aandelen [bedrijf 1] had. Partijen twisten over de waarde van deze aandelen waarvoor deze op de peildatum in de verrekening dienen te worden betrokken. De man baseert zich op de brieven van [advieskantoor] (hierna: [advieskantoor] ) aan [bedrijf 1] van 12 februari 2025 en van de Zwitserse belastingdienst aan [bedrijf 1] van 24 januari 2025. In die brieven wordt door [advieskantoor] (de accountant van [bedrijf 1] ) en door de Zwitserse belastingdienst vastgesteld dat de aandelen van [bedrijf 1] op 31 december 2022 een fiscaal relevante waarde hadden van € 12,46 (CHF 12,30) tegen de eindejaar wisselkoers volgens de wisselkoerslijst van de Zwitserse federale belastingdienst. De man vindt dat bij deze waarde moet worden aangesloten voor het berekenen van de verrekenvordering.

5.9

De vrouw is het niet eens met die waarderingsmethode. Zij is van mening dat aan de aandelen een waarde moet worden toegekend van € 19,25 euro (CHF 18,44) omdat dit de waarde is waartegen de [bedrijf 1] aandelen op de peildatum voor het laatst zijn verkocht, tijdens het zogenoemde trading window in april/mei 2022.

5.10

Het hof overweegt als volgt. Het betreft hier incourante aandelen die aan werknemers van [bedrijf 1] worden aangeboden via het zogenoemde LTI-plan. Het LTI-plan bevat een strikte richtlijn voor de toekenning van die aandelen aan werknemers en de voorwaarden voor de verkoop van de aandelen. Bij toekenning van de aandelen geldt een zogenaamde lock-up van vier jaar. De aandelen zijn uitsluitend bestemd voor personeelsleden en kunnen uitsluitend een keer per jaar tijdens het trading window aan [bedrijf 1] (terug)verkocht worden tegen een prijs gelijk aan de fiscaal relevante waarde van de aandelen op 31 december van het voorgaande jaar. De aandelen kunnen dus niet op de vrije markt verkocht worden noch voor een andere prijs. Gelet hierop acht het hof het redelijk om voor de waardering van de aandelen [bedrijf 1] aan te sluiten bij de waarde van € 12,46 / CHF 12,30 zoals vastgesteld door [advieskantoor] en goedgekeurd door de Zwitserse belastingdienst.

De afslag op de waarde van de [bedrijf 1] aandelen

5.11

De man kan zich verenigen met de door de rechtbank toegepaste afslag op de waarde van de aandelen [bedrijf 1] van 20% maar de vrouw is van mening dat geen afslag moet worden toegepast. Het hof is van oordeel dat het enkele feit dat het incourante aandelen zijn nog niet rechtvaardigt dat een afslag op de waarde moet worden toegepast. De incourantheid betreft een overzienbare periode, namelijk maximaal vier jaar. Als de man door [bedrijf 1] wordt ontslagen vindt er geen korting plaats op de prijs van de aandelen. Het hof acht derhalve geen grond aanwezig om een afslag toe te passen met betrekking tot de aandelen [bedrijf 1] . Derhalve neemt het hof de aandelen mee in de berekening van de verrekenvordering tegen een waarde van € 12,46 / CHF 12,30 en aldus voor een bedrag van in totaal (424.326 x CHF 12,30 =) CHF 5.219.209,80.

De [bedrijf 1] bonus

5.12

De man grieft dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de bonus die de man van [bedrijf 1] heeft gekregen over het jaar 2022 inclusief de aandelen en zogenaamde matching shares, tot het te verrekenen vermogen behoort waarbij bovendien ten onrechte geen rekening is gehouden met een belastinglatentie.

De vrouw stelt dat de rechtbank ten onrechte een afslag van 20% heeft toepast op de waarde van de tot de bonus behorende aandelen. Voorts wordt door de vrouw verweer gevoerd tegen de door de man aangevoerde grief.

5.13

Het hof stelt voorop dat de man bij brief van 5 december 2022 door [bedrijf 1] in de gelegenheid is gesteld om door te geven of hij ten hoogste de helft van de door hem te ontvangen bonus over het jaar 2022 wilde omzetten in aandelen, waarbij hij tevens per aandeel dat hij uit zijn bonus zou aanschaffen, twee aandelen (matching shares) er bij zou krijgen, conform het LTI-plan. Op dat moment was de hoogte van zijn bonus nog niet bekend, wel dat de man een bonus over het jaar 2022 zou ontvangen. De man heeft zijn keuze om de helft van zijn bonus om te zetten in aandelen uitgebracht op 6 december 2022. Vervolgens is de man per brief van 1 maart 2023 door [bedrijf 1] geïnformeerd dat zijn bonus over het jaar 2022 CHF 546.000 bedraagt, waarvan de helft in geld aan hem zou worden uitbetaald en de andere helft zou worden omgezet in aandelen. Nu de aanspraak op de bonus in 2022 is ontstaan, is het hof van oordeel dat de gehele geldwaarde van de bonus van CHF 546.000 tot het te verrekenen vermogen behoort, maar niet de ten laste van de bonus verkregen aandelen. De helft van de bonus is namelijk pas in 2023 besteed aan het aanschaffen van aandelen [bedrijf 1] . Het hof is daarom van oordeel dat de aandelen op de peildatum nog niet tot het vermogen van de man behoorden.

5.14

Het hof is met de man van oordeel dat met betrekking tot de bonus van CHF 546.000 rekening moet worden gehouden met de belastinglatentie van 32,07% van het kanton Zürich omdat die belastinglatentie gold op de peildatum en daarmee onderdeel uitmaakte van het te verrekenen vermogen. Dat de man na de peildatum naar [plaats 2] is verhuisd en in werkelijkheid uiteindelijk een lagere belasting over zijn bonus betaalt, acht het hof niet van belang. Het hof zal in de verrekening daarom rekening houden met een bonus van [CHF 546.000 -/- 32,07% =] CHF 370.897,80.

5.15

De grief van de man slaagt dus gedeeltelijk. Nu het hof ook de bonusaandelen niet mee zal nemen in de verrekening, komt het hof niet toe aan de beoordeling van de grief van de vrouw over de afslag op de bonusaandelen.

De waarde van de [bedrijf 2] aandelen

5.16

De man heeft de eindbalans van het boekjaar 2022/2023 (eindigend op 31 maart 2023) in het geding gebracht, met daarbij een verklaring van de directeur van [bedrijf 2] , waaruit volgt dat [bedrijf 2] op 31 december 2022 een negatief eigen vermogen had. Op basis van deze gegevens is het hof met de man van oordeel dat op de peildatum geen waarde aan de aandelen kan worden toegekend. Het hof hecht meer waarde aan deze gegevens dan aan de door de vrouw overgelegde perspublicaties.

De afslag op de [bedrijf 3] aandelen

5.17

Tussen partijen is niet in geschil dat de man op de peildatum 34.991 [bedrijf 3] aandelen had en dat de [bedrijf 3] aandelen op de peildatum een waarde hadden van CHF 16,51. Partijen zijn het niet eens over de door de rechtbank toegepaste afslag van 20% op de [bedrijf 3] aandelen. De vrouw stelt dat geen afslag moet worden toegepast, terwijl de man vindt dat een hogere afslag moet worden toegepast.

5.18

Het hof oordeelt als volgt. De aandelen zijn niet verhandelbaar. De man kan de aandelen alleen verkopen als het hele bedrijf wordt verkocht. De man heeft een minderheidsbelang en heeft daarom ook geen enkele invloed op de eventuele verkoop van het bedrijf. Het hof acht het daarom redelijk en billijk dat een afslag van 20% wordt toegepast. De grief van de vrouw faalt dus. De man heeft onvoldoende onderbouwd waarom volgens hem een hogere afslag dan 20% moet worden toegepast en hoe hoog die afslag volgens hem dan wel zou moeten zijn. Het hof past daarom geen hogere afslag toe dan de door de rechtbank toegepaste 20%. De grief van de man faalt dus ook.

Het saldo op de 3E Saüle UBS bankrekening

5.19

De man grieft dat de rechtbank ten onrechte een bedrag van CHF 64.684 heeft meegenomen in de verrekening van het overgespaarde inkomen. De vrouw is het met deze grief eens. Het hof zal dit bedrag daarom buiten beschouwing laten bij het vaststellen van de verrekenvordering.

De belastingaanslag 2022

5.20

Partijen grieven beiden dat de rechtbank de Aanslag Inkomstenbelasting 2022 ten onrechte voor een bedrag van CHF 305.405 heeft meegenomen in de berekening. De vrouw heeft verzocht te bepalen dat de man zijn IB-aangifte over 2022 moet verstrekken, hetgeen de man inmiddels heeft gedaan. Derhalve heeft de vrouw geen belang meer bij haar grief.

5.21

Niet in geschil is dat de op de peildatum nog openstaande belastingschulden over de jaren 2020 tot en met 2022 moeten worden meegenomen in de verrekening. Partijen zijn het niet eens over de hoogte van de belastingschulden op de peildatum. De man stelt in de onderbouwing van zijn grief 1 in incidenteel hoger beroep dat de belastingschuld op de peildatum in totaal CHF 592.000 bedroeg, waarvan CHF 454.595 met betrekking tot het jaar 2022 en in totaal CHF 137.405 daarvan met betrekking tot de jaren 2020 en 2021. Hij vindt daarom dat een bedrag van CHF 592.000 in de verrekening moet worden betrokken in plaats van het bedrag van CHF 305.405, met veroordeling van de vrouw tot betaling van de helft daarvan ad CHF 296.000 aan de man, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2023.

5.22

De vrouw erkent dat een bedrag van CHF 489.064,20 in de verrekening moet worden betrokken voor na de peildatum betaalde belastingaanslagen voor de jaren 2020 tot en met 2022, bestaande uit CHF 757,10 voor het jaar 2020, CHF 136.685,50 voor het jaar 2021 en CHF 351.621,60 voor het jaar 2022. Het meerdere heeft zij gemotiveerd betwist.

5.23

Het hof overweegt als volgt. In de verrekening moeten alle belastingschulden worden betrokken die materieel betrekking hebben op de periode gelegen voor 31 december 2022. Anders dan de vrouw, is het hof van oordeel dat moet worden gekeken naar de hoogte van de totale belastingschuld over de jaren 2020 tot en met 2022 op de peildatum, en niet naar de wijze waarop de man deze schuld uiteindelijk heeft gefinancierd. Het hof zal daarom de belastingschuld voor een bedrag van CHF 592.000 betrekken in de verrekening.

5.24

Het hof zal de vrouw niet separaat nog veroordelen tot betaling van CHF 296.000 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2023, omdat het hof het bedrag van CHF 592.000 als een schuld aan de zijde van de man meeneemt in de verrekening. De vrouw separaat veroordelen tot betaling van CHF 296.000 zou leiden tot een dubbeltelling. Daarnaast is de vrouw geen wettelijke rente verschuldigd over dit bedrag, nu de schuld wordt meegenomen in de verrekenvordering.

De totale verrekenvordering

5.25

Het hof past gelet op het voorgaande de vermogensstaat van de rechtbank als volgt aan.

Te verrekenen vermogen aan de zijde van de man

Te verrekenen vermogen aan de zijde van de vrouw

Aandelen vennootschap en bonus

Aandelen [bedrijf 1]

CHF 5.219.209,80

0

Bonus [bedrijf 1]

CHF 370.897,80

0

Aandelen & opties [bedrijf 2]

CHF 0

0

Aandelen [bedrijf 3]

CHF 462.160

0

Aandelendepot UBS

CHF 311.667

Subtotaal

CHF 6.363.934,60

0

Sparen en beleggen

[rekeningnummer 1] (beider naam)

CHF 1.066.702

0

[rekeningnummer 2] (beider naam)

CHF 43.170

0

[rekeningnummer 3] (beider naam)

CHF 44.958

0

MPS (beider naam) [rekeningnummer 4]

CHF - 63

0

subtotaal

CHF 1.154.767

0

Pensioenrekeningen

3e Saule ZKB

CHF 62.016

0

3E Saule UBS

CHF 0

0

subtotaal

CHF 62.016

0

overige

Maserati

CHF 110.563

0

subtotaal

CHF 110.563

0

schulden

Credit Card Rek: [rekeningnummer 5]

CHF – 5.573

0

Aanslagen Inkomstenbelasting 2020 tot en met 2022

CHF – 592.000

0

subtotaal

CHF – 597.573

0

Totaal

CHF 7.093.707,60

0

De wettelijke rente over de verrekenvordering

5.26

De man stelt in grief 7 dat de rechtbank hem ten onrechte heeft veroordeeld tot betaling van de wettelijke rente over de verrekenvordering vanaf de peildatum zijnde 31 december 2022. De man verwijst in zijn toelichting expliciet naar Hoge Raad 2 december 2011 NJ 2012/173 met een noot van Verstappen. In randnummer 19 van zijn beroepschrift stelt de man: “In de huwelijkse voorwaarden van de man en de vrouw (productie 2) is géén fatale termijn afgesproken voor betaling (zie art 6. lid 2). Daarom was de man niet per 31 december 2022 direct in verzuim. Er is dus geen wettelijke rente gaan lopen. De vrouw heeft nimmer schriftelijk aanspraak gemaakt op een verrekenvordering uit hoofde van het niet uitgevoerde periodieke verrekenbeding met een daarbij een termijn voor betaling. Er loopt dus geen wettelijke rente.” Voor het geval er wel een wettelijke rente verschuldigd is, acht de man dit niet redelijk en billijk. Door de man wordt in de randnummers 20 tot en met 23 een onderbouwing gegeven voor zijn stelling. Door de man is onder meer aangevoerd: a) de wettelijke rente is aanzienlijk gestegen, b) het vermogen van de man ligt geheel opgesloten in onverdeeld onroerend goed en onverhandelbare aandelen, c) de procedure in eerste aanleg heeft lang stilgelegen omdat partijen in overleg waren, d) de vrouw heeft regelmatig uitstel gevraagd en de procedure vertraagd, e) pas op 16 april 2024 ruim 16 maanden na de peildatum heeft de vrouw aanspraak gemaakt op de wettelijke rente.

5.27

Door de vrouw is gemotiveerd verweer gevoerd. De vrouw verwijst naar artikel 7 van de huwelijkse voorwaarden die als volgt luidt: “De jaarlijkse bijdrage in de kosten van de huishouding verschuldigd ingevolge artikel 5 lid 1 en de aanspraken op de verdeling van gespaarde inkomsten ingevolge artikel 6 dienen te worden vastgesteld binnen twee jaren na afloop van het jaar waarop de bijdrage betrekking heeft onderscheidenlijk waarin de besparing van inkomsten plaatsvond. [..]” Voorts volgt uit het betoog van de vrouw dat er geen gronden aanwezig zijn om de wettelijke rente te matigen. Artikel 6:119 BW is een dwingendrechtelijke regeling die schade tracht te reguleren via de wettelijke rente. Slechts onder uitzonderlijke omstandigheden kan van artikel 6:119 BW worden afgeweken. In de visie van de vrouw is de hoogte van de wettelijke rente geen uitzonderlijke omstandigheid. Voorts is de vrouw van mening dat de man bekend had kunnen zijn met de wettelijke rente. Ook wordt door de vrouw betoogd dat de man voldoende financiële mogelijkheden had om de verrekeningsvordering van de vrouw te voldoen, desnoods had hij een lening kunnen afsluiten. Tot slot stelt de vrouw dat zij de procedure niet moedwillig heeft vertraagd.

5.28

Het hof overweegt als volgt. De rechtsrelatie tussen ex-echtgenoten wordt mede beheerst door de redelijkheid en billijkheid. Ook bij de uitvoering van het verrekenbeding zijn partijen gehouden zich redelijk en billijk jegens elkaar te gedragen. Wat redelijk en billijk is, is afhankelijk van alle feiten en omstandigheden van het geval. De huwelijkse voorwaarden moeten worden uitgelegd conform de Haviltex maatstaf. Uit de huwelijkse voorwaarden van partijen volgt dat partijen hebben nagedacht over de termijn waarop de verrekeningsvordering moet worden vastgesteld, het hof verwijst naar artikel 7. In artikel 6 van de huwelijkse voorwaarden hebben partijen bepaald dat overgespaarde inkomsten bij helften moeten worden verdeeld. Niet is in de huwelijkse voorwaarden bepaald wanneer er moet zijn verrekend dan wel betaald, met andere woorden wanneer de schuld uit hoofde van de vastgestelde verrekenvordering dient te worden voldaan. Ook een redelijke uitleg van artikel 7 van de huwelijkse voorwaarden brengt niet met zich dat partijen een fatale termijn met elkaar zijn overeengekomen met betrekking tot de verrekening/betaling van de verrekeningsvordering. Het vaststellen van de vordering heeft immers een geheel andere strekking dan het verrekenen/betalen van de vordering. Gezien het feit dat partijen geen uitvoering hebben gegeven aan het periodieke verrekenbeding is de vordering uit hoofde van de verrekening in dit specifieke geval eerst opeisbaar geworden op 31 december 2022, de datum waarvoor partijen hebben gekozen. Nu niet uit de huwelijkse voorwaarden volgt dat partijen met betrekking tot de verrekening/betaling van de verrekeningsvordering een fatale termijn zijn overeengekomen en dit ook niet volgt uit een redelijke uitleg van de huwelijkse voorwaarden treedt het verzuim van de betalingsplichtige eerst in op het moment dat hij in verzuim is gesteld bij een schriftelijke aanmaning waarbij de betalingsplichtige een redelijke termijn voor de nakoming is gesteld, en nakoming binnen deze termijn uitblijft. De vrouw heeft eerst 16 april 2024 aanspraak gemaakt op de wettelijke rente met betrekking tot de verrekeningsvordering, het hof verwijst naar randnummer 169 van de akte vermeerdering verzoek van de vrouw. Zelfs al zou het hof in de aanzegging van de wettelijke rente een ingebrekestelling lezen, dan heeft de vrouw de man nog steeds geen redelijke termijn gegeven waarbinnen de man moest betalen (art. 6:82 BW) . Het hof zal de wettelijke rente pas laten ingaan vanaf de datum van deze beschikking. Voorts overweegt het hof dat de man tijdig aan de vrouw financiële informatie heeft verstrekt om haar vordering te kunnen berekenen, dat vertragingen zijn ontstaan omdat de vrouw door deskundigen de waarde van de aandelen in de diverse vennootschappen wenste te laten waarderen en dat de procedure door partijen is stil gelegd vanwege onderhandelingen. Daarbij komt dat het vermogen van de man voor het grootste gedeelte niet liquide is. De vrouw woont in de woning te [plaats 1] , derhalve kon en kan de man nog steeds niet beschikken over de overwaarde van mogelijk CHF 2.000.000,-. De aandelen [bedrijf 1] zijn personeelsaandelen en zijn slechts op een bepaald tijdstip verkoopbaar. De redelijkheid en billijkheid brengen met zich mee dat de hoogte van de wettelijke rente gematigd wordt nu ook na de beschikking van het hof de afwikkeling gelet op de complexiteit en de aard van de te gelden te maken vermogensbestanddelen, lang(er) op zich kan laten wachten. Dit leidt ertoe dat het hof de wettelijke rente vanaf datum van de beschikking zal halveren.

Conclusie

5.29

Het te verrekenen vermogen op de peildatum bedraagt CHF 7.093.707,60. De man moet in het kader van de afwikkeling van het niet uitgevoerde periodiek verrekenbeding de helft hiervan aan de vrouw betalen, oftewel CHF 3.546.853,80. Vanaf de datum van deze beschikking tot het moment van betaling is de man hierover de helft van de wettelijke rente verschuldigd.

De eenvoudige gemeenschappen

De verdeling van de woning in [plaats 1]

5.30

In eerste aanleg heeft de rechtbank de woning in [plaats 1] aan de vrouw toebedeeld en daarbij een termijn gesteld waarbinnen zij aan de man moest aantonen dat zij de overname kan financieren. Ter zitting bij het hof is gebleken dat de vrouw de financiering tot op heden nog niet heeft kunnen regelen en dat zij de overname van de woning alleen misschien kan financieren indien het hof de waarde van de woning in de beschikking vaststelt en de partneralimentatie vaststelt op een bepaald bedrag per maand. Namens de man is ter zitting bij het hof naar voren gebracht dat het in het belang van beide partijen is dat de woning wordt verkocht. Bij verkoop aan een derde komt er voor beide partijen een aanzienlijk bedrag aan liquide middelen vrij, tevens vallen dan veel van de twistpunten tussen partijen weg. Gelet op de onzekerheid over de vraag of de vrouw de woning zou kunnen financieren en gelet op hetgeen de man naar voren heeft gebracht, acht het hof het in het kader van de verdeling redelijk dat de woning aan een derde wordt verkocht. Daar neemt het hof in zijn overweging mee dat het hof de waarde van de woning in de beschikking niet kan vaststellen. Het hof zal het subsidiaire verzoek van de man over de woning te [plaats 1] toewijzen, inclusief het door hem geformuleerde spoorboekje zoals hij dat in zijn petitum in zijn principaal hoger beroep heeft geformuleerd. De vrouw heeft dit spoorboekje niet weersproken en zich hier niet tegen verweerd.

5.31

Nu het hof zal bepalen dat de woning te [plaats 1] aan een derde moet worden verkocht, komt het hof aan de beoordeling van de overige grieven en verzoeken ten aanzien van de woning niet toe.

De afspraken over de verdeling van de vakantiewoningen in [land]

5.32

Partijen hebben ter zitting bij de rechtbank zelf een regeling getroffen met betrekking tot de verdeling van de vakantiewoningen in [land] , inhoudende dat de vakantiewoningen in [plaats 5] en [plaats 4] aan de vrouw worden toegedeeld en dat de woning in [plaats 3] aan de man wordt toegedeeld, zonder verrekening van de waarde en zonder verrekening van de in de tussentijd ontvangen huurinkomsten. Op 23 oktober 2024 zijn de woningen in [plaats 5] en in [plaats 4] aan de vrouw geleverd en is de woning te [plaats 3] aan de man geleverd.

5.33

Tussen partijen is nog in geschil wat zij nu precies zijn overeengekomen over de kosten voor de vakantiewoningen en de huurinkomsten. De vrouw vindt dat de man de vanaf 18 juli 2024 ontvangen huurinkomsten voor de vakantiewoningen in [plaats 5] en [plaats 4] aan de vrouw moet betalen en dat de man de lasten verbonden aan de drie woningen in [land] inclusief de daaraan verbonden en verschuldigde belastingen tot 18 juli 2024 voor zijn rekening moet nemen, ook als de heffing, betaling of factuur hiervan na 18 juli 2024 plaatsvindt. De man vindt dat de afspraak tussen partijen duidelijk is, namelijk dat zij niets verrekenen tot aan de datum van de levering. Tevens stelt hij dat het aan de vrouw te wijten is dat het notariële transport pas op 23 oktober 2024 heeft plaatsgevonden

5.34

Het hof wijst het verzoek van de vrouw gedeeltelijk af. Het hof acht het redelijk – mede bezien het feit dat de vrouw niet kort na 18 juli 2023 heeft mede gewerkt aan het notariële transport - dat de man de kosten met betrekking tot de woningen in [land] draagt tot 23 oktober 2024, terwijl hij dan de huurinkomsten tot 23 oktober 2024 mag houden. De man draagt deze lasten voor zover deze zien op de periode tot 23 oktober 2024, ook al vindt heffing, betaling of facturering na deze datum plaats. De kosten vanaf 23 oktober 2024 moet de vrouw zelf betalen en de huurinkomsten vanaf 23 oktober 2024 komen dan ook aan haar toe.

Vergoedingsrechten

De belastingaanslag 2023

5.35

Met betrekking tot de belastingaangifte 2023 heeft de man gesteld dat hij recht had op een teruggave van een bedrag van CHF 97.976,45 en een bedrag van CHF 41.962,10 en dat deze teruggave door de belastingdienst voor de helft is gestort op de rekening van de man en voor de andere helft op de rekening van de vrouw. De man vindt dat de vrouw daar geen recht op had. Derhalve vindt de man dat de helft van de belastingteruggave ad CHF 69.969,28 zonder recht van titel aan de vrouw is betaald, en dat de vrouw CHF 69.969,28 aan hem moet betalen. De vrouw ontkent dat zij CHF 69.969,28 van de belastingdienst heeft ontvangen. Op basis van de door de man gestelde gegevens kan het hof niet vaststellen dat het bedrag van CHF 69.969,28 daadwerkelijk door de vrouw is ontvangen. Derhalve wijst het hof het verzoek af.

5.36

De man heeft tevens verzocht de vrouw te veroordelen haar aangifte voor de inkomstenbelasting 2023 aan de man te verstrekken. Het hof is van oordeel dat de vrouw daartoe niet is verplicht aangezien partijen fiscaal gescheiden waren en haar aangifte voor de inkomstenbelasting over het jaar 2023 geen betrekking heeft op een mogelijke belastingteruggave van de man.

De vergoedingsrechten ten aanzien van de verbouwingskosten en de advocaatkosten

5.37

Aan de man komt een vergoedingsrecht toe van CHF 405.963,15 bestaande uit CHF 270.856,15 ten aanzien van de door hem gemaakte verbouwingskosten van de woning in [plaats 1] en CHF 135.107 ten aanzien van de door de man voor de vrouw betaalde advocaatkosten. De vrouw erkent dit vergoedingsrecht.

5.38

Het hof zal bepalen dat de man zijn vordering op de vrouw mag verrekenen met hetgeen hij uit hoofde van het niet uitgevoerde periodieke verrekenbeding aan de vrouw verschuldigd is.

Voorwaardelijk verzoek: terugbetaling voorschot CHF 1.000.000

5.39

Zoals hiervoor gebleken, moet de man uit hoofde van het niet uitgevoerde periodieke verrekenbeding een bedrag van CHF 3.546.853,80 aan de vrouw betalen. Hij mag met dit bedrag verrekenen het aan hem toekomende vergoedingsrecht van in totaal CHF 405.963,15. Dat betekent dat de man in totaal [CHF 3.546.853,80 -/- 405.963,15 =] CHF 3.140.890,65 aan de vrouw moet betalen. Dit is meer dan het door hem betaalde voorschot van CHF 1.000.000. Het hof zal daarom het voorwaardelijk verzoek van de man afwijzen.

Partneralimentatie

Voorlopige partneralimentatie

5.40

Het hof is van oordeel dat de vrouw niet-ontvankelijk is in haar verzoek om voorlopige partneralimentatie. Zowel naar Nederlands als naar Zwitsers recht moet partneralimentatie voor de duur van de echtscheidingsprocedure in een aparte voorzieningenprocedure worden verzocht. Dat heeft de vrouw niet gedaan.

5.41

Nu de vrouw niet-ontvankelijk is in haar verzoek over de voorlopige alimentatie, ziet het hof geen reden om haar nog in de gelegenheid te stellen om schriftelijk te reageren op de door de man op 30 juni 2025 ingediende bankafschriften, zoals ter zitting door haar verzocht. Tevens komt het hof niet toe aan de beoordeling van het voorwaardelijke verzoek van de man.

Definitieve partneralimentatie

De 1-stapsmethode of de 2-stapsmethode?

5.42

De vrouw grieft dat de partneralimentatie naar Zwitsers recht volgens de zogenoemde 2-stapsmethode moet worden berekend. Door de man is gemotiveerd verweer gevoerd. Het hof is van oordeel dat de partneralimentatie in onderhavige zaak naar Zwitsers recht volgens de zogenoemde 1-stapsmethode moet worden beoordeeld. Het hof verwijst naar de motivering van de rechtbank en maakt die, na een eigen afweging van de standpunten in eerste aanleg en in hoger beroep, tot de zijne. De man heeft een uitzonderlijk hoog inkomen van meer dan CHF 2.000.000,00 per jaar dat zowel bestaat uit regulier salaris als uit werknemersaandelen. Daarnaast is gebleken dat er hele hoge spaarquota zijn geweest en dat er aanzienlijke bedragen zijn gestort in het pensioenplan. Het hof is van oordeel dat de rechtbank gezien die complexiteit en de hoogte van het inkomen terecht conform het Zwitserse recht heeft gekozen voor de 1-stapsmethode.

De behoefte van de vrouw

5.43

Partijen grieven beiden tegen de wijze waarop de rechtbank de behoefte van de vrouw volgens de 1-stapsmethode heeft vastgesteld. Naar Zwitsers recht - volgens de 1-stapsmethode - heeft de vrouw behoefte aan een budget gelijk aan de kosten die zij voor zichzelf maakte in het laatste jaar van het huwelijk. Daarbij moet er voor de toekomst rekening mee worden gehouden dat de vrouw in een vergelijkbare woning mag wonen als zij tijdens het huwelijk gewend was. De 1-stapsmethode houdt tevens in dat de vrouw haar eigen behoefte aan de hand van deugdelijke bescheiden dient te onderbouwen. De redelijkheid en billijkheid speelt daarbij geen rol. Tussen partijen is met name in geschil met welke precisie de vrouw haar behoefte naar Zwitsers recht moet aantonen. Het hof zal hierna de verschillende behoefteposten kort beoordelen.

De posten die niet in geschil zijn

5.44

De volgende posten zijn tussen partijen niet in geschil:

  • OV, taxidiensten, carwash en parkeerkosten CHF 1.048 per jaar.

  • Hond CHF 544 per jaar.

  • Cadeaus CHF 319 per jaar.

Boodschappen en huishoudelijke kosten, restaurants, afhaalmaaltijden en kleding:

5.45

Het hof is van oordeel dat de vrouw met haar Excel sheets en de daaraan ten grondslag liggende bonnetjes naar Zwitsers recht voldoende heeft aangetoond dat zij in 2022 [CHF 7.054 + 3.259 + 1.603 + 6.720 =] CHF 18.636 heeft besteed aan boodschappen en andere huishoudelijke kosten, restaurants, afhaalmaaltijden en kleding. De grief van de man tegen de beslissing van de rechtbank over deze posten treft geen doel.

Woonlasten:

5.46

Het hof sluit aan bij het door de man erkende budget voor woonlasten van in totaal CHF 34.134 per jaar, bestaande uit een budget voor hypotheekkosten van CHF 30.721 per jaar en een budget voor onderhoudskosten van CHF 3.413 per jaar. De vrouw stelt dat zij behoefte heeft aan een hoger budget voor onderhoudskosten van CHF 17.320 per jaar, maar zij heeft niet aangetoond dat de onderhoudskosten voor een vergelijkbare woning als de echtelijke woning te [plaats 1] dergelijke hoge onderhoudskosten zal hebben.

Tuin en DIY:

5.47

Het hof is van oordeel dat de vrouw niet heeft aangetoond dat zij in het laatste jaar van het huwelijk CHF 13.125 aan deze post heeft uitgegeven. Nu de man een budget van CHF 777 CHF per jaar erkent en het meerdere gemotiveerd heeft betwist, stelt het hof deze post vast op CHF 777 per jaar.

Energierekening:

5.48

De man grieft dat de rechtbank niet in redelijkheid mocht bepalen dat de vrouw behoefte heeft aan een budget gelijk aan 2/3e deel van de energiekosten van de echtelijke woning in 2022. De man beroept zich er op dat de vrouw moet aantonen wat haar energiekosten zullen zijn in de toekomst. Het hof stelt voorop dat de man niet heeft betwist dat de energiekosten van de echtelijke woning in 2022 CHF 20.195 bedroegen. Deze kosten waren voor een groot huis, dat nog verbouwd werd, en waar partijen samen en met (een deel van) hun kinderen leefden. De vrouw mag naar Zwitsers recht in een vergelijkbare woning gaan wonen. Het hof is daarom van oordeel dat de vrouw met haar overzicht van de energielasten van de echtelijke woning in 2022, met bijbehorende bankafschriften, naar Zwitsers recht voldoende heeft onderbouwd dat haar energielasten in de toekomst gelijk zullen zijn aan het door de rechtbank vastgestelde budget van CHF 13.463 per jaar.

De kosten van de huizen in [land] :

5.49

Het hof is van oordeel dat de vrouw niet heeft aangetoond welke kosten er in 2022 werden gemaakt voor de vakantiehuizen in [plaats 4] en [plaats 5] . Het hof stelt daarom vast dat de vrouw behoefte heeft aan het door de man erkende budget voor kosten van de vakantiehuizen in [plaats 4] en [plaats 5] van CHF 2.000 per jaar.

Telefoon, internet, tv- en streamingsdiensten en overige abonnementen:

5.50

Het hof is van oordeel dat de vrouw naar Zwitsers recht onvoldoende heeft aangetoond dat zij in 2022 meer kosten had voor deze post dan het door de man erkende bedrag van CHF 2.100. De grief van de man treft op dit punt dus doel.

Verzekeringen, niet gedekte zorgkosten, apotheek en drogisterij:

5.51

Het hof is van oordeel dat de vrouw naar Zwitsers recht voldoende heeft aangetoond dat zij behoefte heeft aan een budget van CHF 10.522 per jaar voor verzekering, CHF 1.000 per jaar voor niet gedekte zorgkosten en CHF 485 per jaar voor uitgaven bij de apotheek en/of drogisterij.

Internationale reizen en skiën:

5.52

De man heeft niet betwist dat partijen in 2022 op de in het overzicht van de vrouw vermelde data samen met in totaal vijf personen in [plaats 6] gingen skiën. De vrouw heeft alle kosten die daar zijn betaald vanaf de gezamenlijke ZKB bankrekening op een rij gezet en steeds 1/5e deel daarvan voor haarzelf gerekend. Daarmee heeft de vrouw naar het oordeel van het hof naar Zwitsers recht voldoende aangetoond dat zij in 2022 in totaal CHF 4.074,79 aan kosten heeft gehad aan skireizen. Het hof is van oordeel dat de vrouw met het ingediende overzicht van haar kosten voor internationale reizen in combinatie met de bankafschriften naar Zwitsers recht voldoende heeft aangetoond dat de vrouw in 2022 zodanig veel kosten had, dat vastgesteld kan worden dat zij in ieder geval in totaal CHF 6.000 heeft besteed aan vakanties en skiën, zoals door de rechtbank begroot.

Auto:

5.53

Het hof is van oordeel dat de vrouw naar Zwitsers recht onvoldoende heeft onderbouwd dat zij in 2022 meer kosten had voor haar auto dan het door de man erkende bedrag van CHF 5.573,30 per jaar.

Financiële diensten:

5.54

Het hof is van oordeel dat de vrouw naar Zwitsers recht voldoende heeft onderbouwd dat zij CHF 1.552 per jaar aan kosten heeft voor financiële diensten. Het hof is van oordeel dat de vrouw ook na het huwelijk gebruik mag maken van de diensten van een belastingadviseur.

Contant geld en andere uitgaven:

5.55

Het hof is van oordeel dat de vrouw niet heeft aangetoond dat zij meer dan het door de man erkende bedrag van in totaal [CHF 5.605 + CHF 1.287 =] CHF 6.892 per jaar aan zichzelf besteedde voor contante en overige uitgaven.

Belasting over Eigenmietwert:

5.56

De vrouw grieft dat bij de vaststelling van haar behoefte ook rekening moet worden gehouden met de belasting die zij moet betalen over de Eigenmietwert. Het hof houdt hier geen rekening mee, omdat de vrouw niet heeft aangetoond dat zij tijdens het (laatste jaar van het) huwelijk deze kosten heeft gehad.

Totale behoefte van de vrouw

5.57

Gelet op het voorgaande stelt het hof de behoefte van de vrouw vast op een bedrag van netto CHF 105.045,30 per jaar. Dat is CHF 8.753,78 netto per maand.

De verdiencapaciteit van de vrouw

5.58

De man en de vrouw hebben beiden grieven gericht tegen het oordeel van de rechtbank over de verdiencapaciteit van de vrouw. Naar Zwitsers alimentatierecht moet worden beoordeeld wat de vrouw aan eigen inkomen kan verwerven uit arbeid en uit vermogen.

Inkomen uit arbeid

5.59

De vrouw heeft een verklaring van haar behandelende psychiater in het geding gebracht inhoudende dat de vrouw arbeidsongeschikt is. Zij stelt dat van haar niet verwacht kan worden dat zij een baan gaat zoeken. De man betwist de onafhankelijkheid en betrouwbaarheid van deze verklaring. De vrouw heeft ter zitting bij het hof naar voren gebracht dat zij ook over een rapport van een onafhankelijke deskundige beschikt, maar dat zij dit rapport om privacy redenen niet in het geding heeft gebracht. Het hof is van oordeel dat de vrouw het (onafhankelijke) deskundigenrapport, mede bezien de betwisting door de man, in het geding had moeten brengen. Op basis van de door de vrouw overgelegde stukken kan het hof niet vaststellen dat de vrouw niet kan werken. Bovendien vermeldt de psychiater in zijn verklaring van maart 2025 niets over de duur van de arbeidsongeschiktheid van de vrouw. Het hof is daarom van oordeel dat van de vrouw verwacht mag worden dat zij gaat werken.

5.60

Partijen twisten over wat in dat geval de verdiencapaciteit van de vrouw is. De man stelt, verwijzend naar het inkomen van zijn managementassistent, dat de vrouw CHF 10.000 per maand kan verdienen als zij als managementassistent aan het werk gaat. De vrouw heeft niet bestreden dat zij over een universitair diploma beschikt, maar zij betwist wel dat zij op haar leeftijd en na ongeveer 25 jaar niet te hebben gewerkt, een baan kan vinden. De vrouw heeft niet gesolliciteerd of in ieder geval geen stukken in het geding gebracht waaruit blijkt dat zij heeft geprobeerd een baan te vinden. Naar Zwitsers recht wordt dit wel van de vrouw verwacht. Gelet op het feit dat de vrouw al 25 jaar uit het werkproces is en gelet op haar gebrek aan ervaring, gaat hof er van uit dat de vrouw ten minste als beginnend management assistent CHF 65.000 bruto per jaar kan verdienen. De vrouw heeft niet weersproken dat zij secretaresse zou kunnen zijn. Het hof acht daarom de door de rechtbank vastgestelde verdiencapaciteit van netto CHF 3.600 per maand redelijk.

Rendement op vermogen

5.61

Zoals hiervoor vastgesteld heeft de vrouw in het kader van het niet uitgevoerde periodiek verrekenbeding een verrekenvordering op de man van CHF 3.546.853,80 met welk bedrag de man het vergoedingsrecht van 405.963,15 nog mag verrekenen, zodat de vrouw in totaal nog een vordering heeft op de man van CHF 3.140.890,65 (waarvan zij CHF 1.000.000 al bij wijze van voorschot heeft ontvangen). Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat de man nog de helft van de verkoopopbrengst van de boot en trailer aan de vrouw moet betalen, en is volgens de schattingen van partijen uit de verkoop van de echtelijke woning te [plaats 1] ook nog ongeveer een bedrag van CHF 2.000.000 voor de vrouw te verwachten. Tevens heeft de vrouw nog de twee vakantiehuizen in [land] in eigendom, die zij kan verhuren. De vrouw zal dus een vermogen hebben van ruim CHF 5.000.000. Van de vrouw mag verwacht worden dat zij haar vermogen laat renderen. Het hof is van oordeel dat de vrouw in staat moet zijn om met haar vermogen voldoende inkomen te verwerven om, in aanvulling op haar verdiencapaciteit uit arbeid, in haar eigen behoefte van CHF 8.753,78 netto per maand te voorzien. Het hof ziet daarom geen grondslag om te bepalen dat de man partneralimentatie aan de vrouw moet betalen.

Conclusie

5.62

Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen waar het gaat over de partneralimentatie en opnieuw rechtdoende het verzoek van de vrouw over de partneralimentatie alsnog afwijzen. Het hof komt niet toe aan de beoordeling van de overige grieven en verzoeken ten aanzien van de partneralimentatie.

6De beslissing

Het hof:

*

vernietigt de bestreden beschikking waar het gaat over de partneralimentatie;

*

vernietigt de bestreden beschikking waar het gaat over de verdeling van de woning gelegen aan [adres] , Zwitserland en de daaraan gekoppelde hypothecaire geldleningen bij ZKB (met nummers [leningsnummers] , en bepaalt opnieuw rechtdoende als volgt:

- veroordeelt de vrouw tot medewerking aan de verkoop en levering van de woning aan de [adres] Zwitserland aan een derde binnen 14 dagen na betekening van deze uitspraak en samen met de man de verkoopopdracht te ondertekenen en af te geven aan een nader door de man aan te wijzen makelaar, zulks binnen vijf dagen nadat voornoemde termijn van twee (2) weken is verstreken en te bepalen dat de vrouw onvoorwaardelijk en volledig dient mee te werken aan het verkooptraject, in het bijzonder aan:

- het ongehinderd verschaffen van toegang tot de woning aan de makelaar en geïnteresseerde kopers (althans, het niet zonder redelijke grond weigeren van deze toegang);

- het zich onthouden van handelingen die de verkoop op welke wijze dan ook belemmeren;

- het zich voegen naar adviezen en aanwijzingen van de makelaar (waaronder mede begrepen het vaststellen c.q. aanpassen van de te hanteren verkoopadviesprijs en het al dan niet aanwezig zijn wanneer aspirant-kopers de woning bezichtigen), voor zover dat in redelijkheid van haar verwacht mag worden;

- veroordeelt de vrouw om zodra er een kandidaat koper is die bereid is een prijs te betalen hoger of gelijk aan de verkoopadviesprijs van de makelaar mee te werken aan de totstandkoming van de koopovereenkomst, zulks binnen vijf (5) dagen nadat de kandidaat koper dat bod aan de makelaar heeft uitgebracht;

- veroordeelt de vrouw haar volledige en onvoorwaardelijke medewerking te verlenen aan de levering van de woning aan de toekomstige koper ten overstaan van een door de koper aan te wijzen notaris;

- bepaalt dat iedere partij bij overdracht gehouden is naar rato van zijn aandeel in de eigendom de kosten van de makelaar, de notaris en de overige kosten ter zake van de verkoop en levering te dragen, voor zover die niet voor rekening van de koper komen;

- veroordeelt de vrouw om medewerking te verlenen aan de verdeling van de netto opbrengst bij helfte;

- beveelt de vrouw om uiterlijk 72 uur vóór de juridische levering de woning met de haren en het hare te verlaten en bezemschoon te ontruimen, onder afgifte van alle in haar bezit verkerende sleutels en verbiedt haar om nadien in de woning terug te keren;

*

vernietigt de bestreden beschikking waar het gaat over het bedrag dat de man in het kader van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden aan de vrouw moet voldoen en de daarover te betalen wettelijke rente, en bepaalt opnieuw rechtdoende dat de man ter zake van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden aan de vrouw zal voldoen een bedrag van CHF 3.546.853,80 onder aftrek van het bedrag van CHF 405.963,15 zoals hierna bepaald en onder aftrek van het reeds door de man betaalde voorschot van CHF 1.000.000;

*

vernietigt de bestreden beschikking waar het gaat over het vergoedingsrecht dat de man jegens de vrouw ter zake van de verbouwingskosten van de echtelijke woning en de advocaatkosten van de vrouw heeft, en bepaalt opnieuw rechtdoende dat dit vergoedingsrecht in totaal CHF 405.963,15 en bepaalt dat de man dit bedrag in mindering mag brengen op hetgeen hij uit hoofde van het niet uitgevoerde periodieke verrekenbeding aan de vrouw verschuldigd is;

*

bepaalt dat de man eerst vanaf de datum van deze beschikking aan de vrouw over de verrekeningsvordering een rente verschuldigd is gelijk aan de helft van de wettelijke rente tot dat de gehele verrekeningsvordering is voldaan;

*

bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige, voor zover in hoger beroep aan het hof voorgelegd;

*

wijst het in het hoger beroep meer of anders verzochte af.

Deze beschikking is gegeven door mrs. A.N. Labohm, M.L.C.C. Lückers en A.S. Mertens-de Jong bijgestaan door mr. S. Richtersz als griffier en is op 8 oktober 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.



© Copyright 2009 - 2025 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733