Rechtbank Den Haag 25-09-2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:18246


Datum publicatie09-10-2025
ZaaknummerC/09/689650 / FA RK 25-5929
ProcedureEerste aanleg - meervoudig
ZittingsplaatsDen Haag
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenIPR familierecht; Kinderontvoering;
Overig; Straatverbod/contactverbod/huiselijk geweld
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl

Verzoek van vader tot teruggeleiding van Nederland naar Israël wordt afgewezen. Niet in geschil is dat de gewone verblijfplaats in Israël was gelegen en dat ouders het gezamenlijk gezag uitoefenden op het tijdstip van overbrenging/achterhouding. Anders dan de moeder voorstaat, oordeelt de rechtbank dat uit de overgelegde app-berichten niet blijkt dat de vader ondubbelzinnig toestemming heeft gegeven voor een verhuizing van de minderjarige naar Nederland, althans een langer verblijf. Daarmee is de achterhouding van de minderjarige in Nederland in strijd met het gezagsrecht en dient de achterhouding te worden aangemerkt als ongeoorloofd in de zin van artikel 3 van het Verdrag. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat de vader heeft berust in een langdurig of permanent verblijf van de minderjarige in Nederland. Het beroep van de moeder op de weigeringsgrond ‘ernstig risico lichamelijk of geestelijk gevaar, ondragelijke toestand’ slaagt naar het oordeel van de rechtbank wel. Op grond van het uitgebreide en gedetailleerde verhaal van de moeder (huiselijk geweld), wat door de vader enkel in algemene termen is betwist en waarvan de vader geen enkel incident specifiek heeft weersproken, in samenhang gezien met onzekerheden met betrekking tot de verblijfsstatus van de moeder en de minderjarige en de strafrechtelijke procedure in Israël, oordeelt de rechtbank dat er een ernstig risico bestaat dat de minderjarige bij een terugkeer naar Israël in een ondragelijke toestand wordt gebracht.

Volledige uitspraak


Rechtbank Den HAAG

Meervoudige Kamer

Rekestnummer: FA RK 25-5929

Zaaknummer: C/09/689650

Datum beschikking: 25 september 2025

Internationale kinderontvoering

Beschikking op het op 5 augustus 2025 ingekomen verzoek van:

[de vader] ,

de vader,

wonende te Israël ,

advocaat: mr. A.L. Weterings te Oegstgeest.

Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de moeder] ,

de moeder,

wonende op een bij de rechtbank bekend adres,

advocaat: mr. A.H.A. Beijersbergen van Henegouwen te Utrecht.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:

  • het verzoekschrift, met bijlagen;

  • het verweerschrift, met bijlagen;

  • het F9-formulier van 10 september 2025 van de vader, met bijlagen.

Aan partijen is de gelegenheid geboden om een crossborder mediation traject te volgen, gefaciliteerd door het Mediation Bureau van het Centrum Internationale Kinderontvoering, met het doel om tot een minnelijke regeling te komen. De vader heeft aangegeven om hem moverende redenen daarvan geen gebruik te willen maken. Een regiezitting is achterwege gebleven.


Op 11 september 2025 heeft de behandeling ter zitting van de meervoudige kamer plaatsgevonden. Hierbij zijn via digitale videoverbinding verschenen:

  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat en vergezeld door de tolk F. Mohammed;

  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;

  • [naam] namens de Raad voor de Kinderbescherming.

Namens de advocaat van de moeder zijn spreekaantekeningen overgelegd.

Verzoek en verweer

De vader verzoekt:

  • te bevelen dat na te melden minderjarige onmiddellijk, maar uiterlijk voor 1 september 2025, dient terug te keren naar haar gewone verblijfplaats in Israël , althans dat de terugkeer zal plaatsvinden op een datum en wijze als de rechtbank juist acht, waarbij de moeder de minderjarige primair dient af te geven aan de vader, dan wel subsidiair op de te bepalen datum terug dient te brengen naar Israël , meer specifiek [plaats] Israël , althans de plek waar hun gewone verblijfplaats is gelegen, dan wel indien de moeder dit nalaat, te bevelen dat de moeder de minderjarige op eerste verzoek dient af te geven aan de vader of een nader te bepalen derde persoon met een geldig reisdocument, zodat de vader de minderjarige alsnog zelfstandig kan teruggeleiden naar Israël ;

  • op grond van artikel 13, vierde lid, van de Uitvoeringswet een gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet te belasten met de voorlopige voogdij over de minderjarige;

  • althans zodanige beslissingen te nemen als de rechtbank juist acht;

een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad en kosten rechtens.

De moeder voert verweer dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

Feiten

  • Partijen zijn op [dag] 2022 een Islamitisch huwelijk met elkaar aangegaan in [plaats] , Israël . Op 11 januari 2023 is dit huwelijk in de Sharia rechtbank van [plaats] bevestigd.

  • Partijen zijn de ouders van de nu nog minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2023 te [plaats] , Israël .

  • Partijen oefenen het gezamenlijk gezag over [minderjarige] uit.

  • Op 25 december 2024 heeft de moeder met [minderjarige] de woning van partijen te Israël verlaten en is met [minderjarige] naar Nederland vertrokken.

  • De vader heeft de Jordaanse nationaliteit. De moeder heeft de Nederlandse nationaliteit. Blijkens de basisregistratie personen (BRP) heeft [minderjarige] in ieder geval de Nederlandse nationaliteit. Op de geboorteakte van [minderjarige] staat bij nationaliteit: ‘Arab’.

  • De vader heeft zich op 20 mei 2025 gewend tot de Nederlandse Centrale Autoriteit (CA). De zaak is bij de CA geregistreerd onder IKO nr. 25/0058.

Beoordeling

Teruggeleiding

Rechtsmacht

Het verzoek van de vader is gebaseerd op het Haagse Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen van 25 oktober 1980 (het Verdrag). Nederland en Israël zijn partij bij het Verdrag.

De Nederlandse rechter heeft rechtsmacht om kennis te nemen van het onderhavige teruggeleidingsverzoek, gelet op de werkelijke verblijfplaats van [minderjarige] in Nederland (zie HR 9 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BU2834). Op grond van artikel 11 lid 1 van de Uitvoeringswet internationale kinderontvoering (de Uitvoeringswet) is de rechtbank Den Haag bevoegd kennis te nemen van alle zaken met betrekking tot de gedwongen afgifte van een internationaal ontvoerd kind aan degene wie het gezag over het kind toekomt en de teruggeleiding van een zodanig kind over de Nederlandse grens.

Het Verdrag heeft – voor zover hier van belang – tot doel de onmiddellijke terugkeer te verzekeren van kinderen die ongeoorloofd zijn overgebracht naar of worden vastgehouden in een Verdragsluitende staat. Het Verdrag beoogt hiermee een zo snel mogelijk herstel van de situatie waarin het kind zich bevond direct voorafgaand aan de ontvoering of achterhouding. Een snel herstel van de aan de ontvoering of achterhouding voorafgaande situatie wordt geacht de schadelijke gevolgen hiervan voor het kind te beperken.

Ongeoorloofde overbrenging of achterhouding in de zin van artikel 3 van het Verdrag

Er is sprake van ongeoorloofde overbrenging of ongeoorloofde achterhouding in de zin van het Verdrag wanneer de overbrenging of het niet doen terugkeren geschiedt in strijd met een gezagsrecht ingevolge het recht van de staat waarin het kind onmiddellijk voor zijn overbrenging of achterhouding zijn gewone verblijfplaats had en dit recht alleen of

gezamenlijk werd uitgeoefend op het tijdstip van het overbrengen of niet doen terugkeren, dan wel zou zijn uitgeoefend indien een zodanige gebeurtenis niet had plaatsgevonden (artikel 3 van het Verdrag).

Gewone verblijfplaats

Niet in geschil is dat de minderjarige onmiddellijk voor haar overbrenging/achterhouding naar/in Nederland haar gewone verblijfplaats in Israël had.

Gezag

Evenmin in geschil is dat het gezagsrecht gezamenlijk daadwerkelijk werd uitgeoefend op het tijdstip van de overbrenging/achterhouding, dan wel zou zijn uitgeoefend, indien de overbrenging/achterhouding niet had plaatsgevonden.

Toestemming

Niet in geschil is daarnaast dat de vader toestemming heeft gegeven voor de overbrenging van [minderjarige] naar Nederland. In geschil is wel of de vader toestemming heeft gegeven voor het verblijf van [minderjarige] in Nederland na 22 januari 2025.

De vader stelt alleen toestemming te hebben gegeven aan de moeder om met [minderjarige] naar Nederland te gaan voor een familiebezoek tijdens de kerstdagen. Er was weliswaar geen specifieke datum voor de terugkeer afgesproken, maar volgens de vader was het de bedoeling dat de moeder met [minderjarige] ongeveer een maand in Nederland zou blijven en daarna weer zou terugkeren naar Israël . Dat blijkt volgens de vader ook uit het gegeven dat de moeder, ondanks dat zij veel bagage mee naar Nederland nam, niet al haar spullen heeft meegenomen. Volgens de vader heeft de moeder veel eigen spullen in Israël achtergelaten. Op 22 januari 2025 heeft de moeder aan de vader kenbaar gemaakt dat zij niet zal terugkeren met [minderjarige] . Uit de door de vader overgelegde appberichten van deze datum blijkt dat de vader het daar niet mee eens is. Ondanks protesten van de vader, blijft de moeder [minderjarige] ongeoorloofd achterhouden in Nederland.

De moeder stelt dat de vader wel toestemming heeft gegeven voor een langdurig verblijf in Nederland. De vader heeft op 23 december 2024, op eigen initiatief, bij de notaris een toestemmingsformulier voor de reis getekend, waar geen terugkeerdatum op stond. De vader wilde daarmee laten zien dat hij goede bedoelingen had, omdat hij inzag dat het voor de moeder en [minderjarige] niet goed was bij de vader (en zijn familie) in Israël . De vader heeft de moeder geholpen met inpakken en heeft haar met bagage van in totaal 68 kilo naar het vliegveld gebracht. Zoveel bagage is niet logisch voor alleen een familiebezoek tijdens de feestdagen. Ook is het niet logisch om voor een bezoek voor de kerstdagen pas op 25 december in de avond aan te komen. De stelling van de vader klopt dus niet. Tijdens het verblijf van de moeder in Nederland heeft zij de vader geïnformeerd over de voortgang van het vormgeven van haar nieuwe bestaan, onder andere over het vinden van een woning, opvang en werk. De moeder wijst erop dat de vader daarop reageert met ‘Good for you ^^’ en ‘I wish you the best’. Het contact tussen de ouders gaat over een definitief en constructief verblijf in Nederland. Op het bericht van de moeder waarin zij zegt dat zij zoekt naar een woning met minstens drie slaapkamers zodat [minderjarige] een slaapkamer en speelkamer kan hebben, reageert de vader met ‘Perfect’.

Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat de vader heeft ingestemd met de verhuizing van [minderjarige] naar Nederland of toestemming heeft gegeven voor een lang(er) verblijf van [minderjarige] in Nederland na 22 januari 2025. Het is niet duidelijk geworden wat de vader en de moeder hebben afgesproken voorafgaand aan het vertrek van de moeder en [minderjarige] naar Nederland. Het komt de rechtbank voor dat de moeder en de vader een ander idee hadden bij het vertrek van de moeder en [minderjarige] naar Nederland. Op basis van het dossier heeft de rechtbank de indruk dat de vader de verwachting had dat de moeder wel weer terug zou komen met [minderjarige] , maar dat de moeder dit niet van plan was; het lijkt erop dat zij, toen zij en [minderjarige] nog in Israël waren, het gesprek hierover uit de weg is gegaan. Uiteindelijk heeft de moeder vanuit Nederland aan de vader laten weten dat zij definitief niet meer zou terugkeren. Partijen hebben het gesprek hierover vermeden, zodat uiteindelijk geen duidelijke afspraak is gemaakt over de eventuele terugkeer(datum). Dat het de vader duidelijk werd dat de moeder een andere gedachte had dan de vader en dat de vader het daar niet mee eens was, blijkt naar het oordeel van de rechtbank uit de appberichten tussen de ouders op 22 januari 2025, overgelegd door de vader als productie 11. De vader merkte toen dat de moeder niet eerlijk was en wilde daarover direct met de moeder bellen, waarop de moeder aangaf later te kunnen bellen. De vader stuurt berichten als ‘Ummm you don’t wanna come back ?’, ‘I mean come back here [de moeder]’, ‘Just be honest with me tell me what’s wrong pls you are not honest with me at all’ en ‘Stop using excuses pls be strong and honest and say what you need to say’. Dit bevestigt naar het oordeel van de rechtbank dat partijen aanvankelijk niet expliciet hebben besproken of de moeder met [minderjarige] in Nederland zou blijven of dat, en wanneer, zij zou terugkeren naar Israël . Daaruit concludeert de rechtbank dat niet is gebleken dat de vader ondubbelzinnig toestemming heeft gegeven voor de een verhuizing van [minderjarige] naar Nederland, althans een verblijf in Nederland na 22 januari 2025.

Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat de achterhouding van [minderjarige] in Nederland aangemerkt moet worden als ongeoorloofd in de zin van artikel 3 van het Verdrag.

Onmiddellijke terugkeer in de zin van artikel 12 van het Verdrag

Ingevolge artikel 12 lid 1 van het Verdrag wordt de onmiddellijke terugkeer van een kind gelast wanneer er minder dan één jaar is verstreken tussen de overbrenging of het niet doen terugkeren van een kind en het tijdstip van indiening van het verzoek bij de rechtbank.

Nu er minder dan één jaar is verstreken tussen de achterhouding van [minderjarige] in Nederland en het tijdstip van indiening van het verzoek, komt de rechtbank niet toe aan de vraag of [minderjarige] in Nederland is geworteld en moet in beginsel de onmiddellijke terugkeer van [minderjarige] volgen, tenzij er sprake is van één of meer weigeringsgronden als bedoeld in artikel 13 van het Verdrag.

Weigeringsgrond ex artikel 13 lid 1 sub a van het Verdrag: berusting

Op grond van artikel 13 lid 1 sub a van het Verdrag is de rechter van de aangezochte Staat niet gehouden de terugkeer van het kind te gelasten als de persoon die zich tegen de terugkeer verzet, aantoont dat de persoon die de zorg had voor de persoon van het kind, het recht betreffende het gezag niet daadwerkelijk uitoefende ten tijde van de overbrenging of het niet doen terugkeren, of naderhand in deze overbrenging of het niet doen terugkeren had toegestemd of berust.

De moeder stelt dat de vader heeft berust in de achterhouding van [minderjarige] in Nederland. Volgens de moeder maakt de vader zich allesbehalve druk over de door hem gestelde gewenste terugkeer van [minderjarige] . De vader heeft meegewerkt aan de reis naar Nederland. Verder is gamen op het internet een belangrijk onderdeel in het leven van de vader. De vader is dagelijks vele uren aan het gamen op verschillende platforms. Deze tijdbesteding lijkt niet te passen bij zijn huidige stelling dat hij wil dat [minderjarige] terugkeert naar Israël en dat hij ook tijd zal hebben om voor haar te zorgen. In het eigen verhaal van de moeder, door haar ingediend als productie A, schrijft de moeder dat de vader er in het begin niet aan wilde denken dat de moeder naar Nederland zou gaan met [minderjarige] , maar dat hij na tientallen gesprekken daarover snapte dat het zo niet verder kon. De vader had spijt van zijn gedrag, zag dat de moeder ongelukkig was en kende [minderjarige] vrijwel niet. Hij wist dat [minderjarige] geen positief toekomstbeeld zou hebben met hem alleen in Israël . Het vertrek van de moeder en [minderjarige] naar Nederland zou de vader de mogelijkheid geven een nieuwe partner te zoeken die wel aan zijn verwachtingen voldeed. De vader durfde volgens de moeder echter niets tegen zijn familie te zeggen, want hij wist dat dit volgens zijn eigen woorden ‘extreem’ zou worden. Zijn moeder had immers enorme invloed op zijn leven en keuzes en dit was iets waarvan hij wist dat het niet goedgekeurd zou worden. Sinds haar vertrek uit Israël krijgt de moeder signalen van familieleden van de vader die zich bemoeien met de keuze van de ouders. Kennelijk heeft de familie van de vader nu veel druk op hem uitgeoefend om [minderjarige] terug te laten keren naar Israël , maar de vader zelf heeft erin berust dat zij in Nederland blijft.

De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat de vader heeft berust in de achterhouding van [minderjarige] in Nederland. Dat blijkt uit de hiervoor genoemde appberichten van 22 januari 2025 en het feit dat de vader deze procedure is gestart. De rechtbank leidt daaruit af dat de vader niet ondubbelzinnig heeft berust in een langdurig of permanent verblijf van [minderjarige] in Nederland.

Weigeringsgrond ex artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag: ernstig risico lichamelijk of geestelijk gevaar, ondragelijke toestand

Op grond van artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag is de rechter van de aangezochte Staat niet gehouden de terugkeer van het kind te gelasten, als de persoon die zich tegen de terugkeer verzet, aantoont dat er een ernstig risico bestaat dat het kind door zijn terugkeer wordt blootgesteld aan een lichamelijk of geestelijk gevaar, dan wel op enigerlei andere wijze in een ondragelijke toestand wordt gebracht. Het doel en de strekking van het Verdrag brengen met zich dat deze weigeringsgrond restrictief moet worden uitgelegd.

De moeder stelt dat de zij en [minderjarige] bij een terugkeer naar Israël in een ondragelijke toestand zouden komen te verkeren. Er was volgens de moeder sprake van huiselijk geweld in de thuissituatie in Israël . De moeder heeft een uitgebreide en gedetailleerde verklaring ingediend als productie A, waarin zij het verloop van de relatie en de toenemende agressie van de vader omschrijft. Partijen woonden in een appartementencomplex met negen appartementen, allemaal bewoond door familieleden van de vader. De moeder is bang voor de familie van de vader. De familie van de vader bepaalde alles. Nederlandse politie en hulpverleners hebben op grond van onder andere een filmpje waarop de vader erkent dat er vervelende gebeurtenissen hebben plaatsgevonden in de gezinssituatie, waarbij de vader de veroorzaker is en de moeder het slachtoffer, vastgesteld dat de moeder en [minderjarige] niet veilig zijn. De traumatische ervaringen in de privésfeer, maar ook de oorlog tussen Israël en Palestina, hebben zijn weerslag op de moeder en [minderjarige] . [minderjarige] heeft traumatherapie nodig. Zij is daarvoor aangemeld, maar de vader heeft (nog) geen toestemming gegeven. Verder is het zo dat de moeder vanwege visum problematiek niet zal kunnen terugkeren naar Israël . [minderjarige] heeft nooit een andere verzorger gekend dan de moeder. Het was ook nooit de gedachte dat [minderjarige] bij haar vader zou wonen zonder de moeder.

De vader stelt dat, ondanks de oorlogssituatie in Israël , het gebied waar de vader verblijft veilig is en dat [minderjarige] daar kan opgroeien zonder gevaar. Ten aanzien van het relaas van de moeder in productie A heeft de advocaat van de vader op de zitting aangegeven dat de vader betwist dat sprake is geweest van huiselijk geweld en dat er geen mishandelingen hebben plaatsgevonden.

Oordeel rechtbank

De rechtbank is van oordeel dat de moeder heeft aangetoond dat er een ernstig risico bestaat dat [minderjarige] door haar terugkeer naar Israël in een ondragelijke toestand wordt gebracht. De rechtbank licht dat als volgt toe.

Duidelijk is dat de moeder vanaf de geboorte tot nu de primaire verzorger en opvoeder was – en nog steeds is – van [minderjarige] . Dat heeft de vader ook niet betwist. Het welzijn van [minderjarige] is daardoor verbonden met het welzijn van de moeder. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er verschillende factoren die maken dat er een ernstig risico bestaat dat ofwel de moeder feitelijk niet kan terugkeren naar Israël ofwel dat de moeder – en daarmee [minderjarige] – bij een terugkeer naar Israël in een ondragelijke toestand terechtkomt doordat zij dan feitelijk van haar moeder gescheiden zal worden.

Allereerst is er onzekerheid over de vraag of de moeder voor een langdurig verblijf in Israël in aanmerking komt, gelet op het feit dat de moeder altijd op grond van een toeristenvisum in Israël heeft verbleven. Een toeristenvisum is geldig voor 90 dagen. De vader heeft op de zitting aangegeven dat er in Israël een echtscheidingsprocedure loopt. Een partnervisum is dus niet meer aan de orde. Het feit dat de moeder wellicht als Nederlandse wel Israël in kan komen, betekent nog niet dat zij daar langdurig kan verblijven totdat [minderjarige] is opgegroeid. De moeder heeft nooit in Israël gewerkt en is het de vraag of zij een werkvergunning kan krijgen. Het regelen van een woning en inkomen zal dus moeilijk zijn. De vader heeft weliswaar toegezegd dat hij [minderjarige] kan opvangen en eventueel ook de moeder, maar hij heeft dit op geen enkele manier concreet gemaakt. Door dit alles is het onzeker of en hoe de moeder een zelfstandig bestaan zou kunnen opbouwen in Israël , als gescheiden vrouw zonder verblijfsstatus en zonder werkvergunning. Er bestaat dus een risico dat de moeder feitelijk niet kan terugkeren naar Israël en dat [minderjarige] daarmee van haar moeder gescheiden zou worden wanneer haar terugkeer zou worden bevolen.

Ten tweede is er de onzekerheid over een eventuele strafrechtelijke procedure tegen de moeder in Israël . De vader heeft op de zitting aangegeven dat hij aangifte tegen de moeder heeft gedaan. Hoewel de vader heeft verklaard dat hij – op voorwaarde dat [minderjarige] terugkeert – de aangifte zou willen intrekken, is niet duidelijk of dat in Israël kan en wat de gevolgen voor de moeder van een eventuele strafrechtelijke procedure zullen zijn. Daarom valt niet uit te sluiten dat de moeder bij terugkeer naar Israël in detentie zou raken en dat [minderjarige] ook in dat geval van haar moeder gescheiden zou worden. Gelet op haar jonge leeftijd en het feit dat de moeder vanaf haar geboorte de primaire verzorger en opvoeder is geweest zou de scheiding van haar moeder voor [minderjarige] een ondragelijke toestand opleveren.

Tot slot heeft de moeder in productie A een zeer gedetailleerd relaas gegeven van haar leven in Israël . In dit relaas schetst de moeder een onthutsend beeld, met schrijnende beschrijvingen van incidenten tijdens haar gezinsleven met de vader in Israël . De vader heeft het relaas van de moeder enkel in algemene termen betwist en heeft geen enkel incident specifiek weersproken. De moeder heeft op de zitting aangegeven dat zij beschikt over ondersteunend bewijsmateriaal in de vorm van appjes, foto’s en filmpjes die zij ook aan de politie heeft getoond, op basis waarvan de politie tot het oordeel kwam dat er een veiligheidsrisico is voor de moeder en [minderjarige] . In deze spoedprocedure is er echter geen plaats voor nadere bewijslevering en moet de rechtbank beslissen op basis van datgene wat thans voorligt. Gelet op de gedetailleerde en uitgebreide verklaring van de moeder waarin duidelijk elementen van huiselijk geweld naar voren komen, zal de rechtbank deze verklaring – in dit uitzonderlijke geval – in haar beoordeling betrekken.

De rechtbank heeft bij haar beoordeling de signalenwijzer Femicide en intieme terreur van het Expertisecentrum huiselijk geweld en kindermishandeling geraadpleegd. Daarin wordt een patroon beschreven en worden risicofactoren (rode vlaggen) genoemd die kunnen duiden op intieme terreur en/of escalerend huiselijk geweld, mogelijk resulterend in femicide. Bij de beschrijving van het patroon worden onder meer de volgende elementen genoemd: snelle verbintenis, leven met controle, een ingrijpende gebeurtenis, escalatie van het geweld. Als rode vlaggen worden onder meer genoemd: bedreiging met de dood, gewelddadig gedrag, geweld tijdens de zwangerschap, onthouden van zorg die acuut de gezondheid bedreigt, extreme angst bij het slachtoffer dat haar leven of dat van het kind in gevaar is en toenemende escalatie van ernst en/of frequentie van geweld. In de gedetailleerde verklaring van de moeder komen naar het oordeel van de rechtbank zo veel voorbeelden van deze rode vlaggen naar voren, dat de rechtbank hier niet aan voorbij kan gaan. De rechtbank zal deze voorbeelden hierna benoemen en – in samengevatte vorm –

weergeven.

snelle verbintenis:

De ouders hebben elkaar via online gamen leren kennen. Tijdens een eerste samenzijn in Turkije ontwikkelde de relatie zich snel, waarna de moeder naar Israël kwam en partijen meteen met elkaar zijn getrouwd. De moeder heeft zich daarvoor ook moeten bekeren tot de islam. De vader deed de toezegging dat de moeder nergens aan vastzat. Aanvankelijk was het gezellig en werden er beloftes gedaan over samen reizen en de wereld ontdekken.

controle:

In de tweede maand begon de vader opmerkingen te maken over de kleding van de moeder. Daarna bleek de moeder zwanger. Zij mocht niet werken, haar (spaar)geld werd uitgegeven aan de woning en levensonderhoud, vaak zonder overleg. Daarmee viel haar financiële zelfstandigheid weg en zij kreeg steeds minder vrijheid. Zij mocht alleen met de vader samen naar buiten en zij had geen sleutel meer van het appartement. De gordijnen moesten vaker dicht zodat mensen niet naar binnen konden kijken. De vader begon met vernielingen in de woning, zoals de slaapkamerdeur. In dezelfde periode werd de vader steeds vaker boos of geïrriteerd als de moeder met haar familie of vrienden aan het appen was. De moeder werd afgezonderd en sprak vrijwel niemand meer. De moeder mocht wel naar Nederland om afscheid te nemen van haar opa, die haar vaderfiguur was. De moeder mocht niet blijven voor de uitvaart. Na het overlijden van haar opa waren de woorden van de vader richting de moeder dat zij niemand meer over had en dat zij nu ‘helemaal van hem was’. Na de geboorte van [minderjarige] mocht de moeder haar hoofddoek niet meer afdoen van de vader. De kledingvoorschriften werden nog strenger. Na de miskraam tijdens haar tweede zwangerschap mocht de moeder niet meer naar buiten; zij mocht het appartementengebouw niet verlaten en zij mocht de tuin niet in. Zij had geen sleutels meer. De moeder werd extreem in de gaten gehouden. Het gebouw heeft tientallen camera’s voor bewaking, die het volgens de vader niet deden maar die achteraf wel bleken te werken. De moeder had geen vrij leven meer en over intimiteit had de moeder vaak geen inspraak meer.

toenemende escalatie van ernst en/of frequentie van het geweld, geweld tijdens zwangerschap, onthouden van zorg die acuut de gezondheid bedreigt:

In de tweede maand van haar verblijf in Israël vond het eerste fysieke geweld plaats, na een opmerking van de moeder, waarbij de vader de moeder direct in het gezicht sloeg.

Tijdens de zwangerschap werd het geweld steeds heftiger. Ook de kat van de moeder werd slachtoffer van fysiek geweld. Enige tijd later heeft de vader van de puppy van het neefje van de vader zeer ernstig mishandeld met een metalen pijp.
Na de bevalling kwamen de ruzies tussen de ouders vaker voor, waarbij door de vader veel werd geschreeuwd. Er kwamen steeds meer momenten van fysiek geweld, zoals in de badkamer waarbij de vader de douchedeuren aan stukken heeft geslagen toen de moeder onder de douche stond. De vader is vervolgens boos de woning uitgegaan en heeft de moeder achtergelaten. De moeder had sneeën in haar voeten. In de periode dat de moeder herstelde van haar keizersnede kreeg zij geen hulp. Bij het in- en uitstappen van het bad is zij meerdere keren uitgegleden en gevallen waardoor op enig moment haar keizersnee is opengegaan. Hiervan heeft zij zonder medische hulp, moeten herstellen. Een andere keer sloeg de vader de moeder hard in haar nek, terwijl zij [minderjarige] vasthad, waarna de moeder vooroverviel en op haar knieën belandde. De vader begon de moeder te schoppen en slaan toen zij op de grond lag. De moeder heeft [minderjarige] onder haar moeten plaatsen om te voorkomen dat ook zij werd geraakt. Uiteindelijk heeft de moeder van de vader [minderjarige] met veel moeite overgepakt nadat de moeder haar had geroepen voor hulp. De vader bonkte zijn eigen hoofd twee keer tegen de voordeur waarbij hij het slot raakte en bij zichzelf een hoofdwond veroorzaakte. De broer van de vader werd gebeld om de vader mee te nemen naar de eerste hulp voor hechtingen. De vader weigerde de moeder mee te nemen naar de eerste hulp. Zij had een bloedneus, pijnlijke mond, rechterhand, buik, rug en kreeg een hevige vaginale bloeding. Een van haar onderste voortanden zat los. De moeder dacht oprecht dat de vader haar die dag zou vermoorden, al dan niet tijdens het geweld dan wel erna. Midden in de nacht kwam de vader thuis en toonde hij de moeder weer berouw. Tegelijkertijd dreigde de vader met grote problemen (‘grotere problemen dan een losse tand of een bloedneus’) als de moeder naar de politie of de ambassade zou vluchten. Hij dreigde ermee dat hij het visum van de moeder zou stopzetten en dat zij dan weg zou moeten zonder [minderjarige] .


Daarnaast vond er nog een aantal incidenten plaats waarbij de vader de moeder geslagen heeft op haar benen of haar rug, haar heeft gebeten, met onder andere een losse tand, bloedingen, nagelafdrukken, bloedneuzen en blijvend letsel aan haar kaak en oog tot gevolg.

angst bij het slachtoffer dat haar leven of dat van het kind in gevaar is:

Tijdens één van hun gesprekken heeft de vader de moeder met de dood bedreigd. Terwijl de vader zijn boksbeugel tevoorschijn haalde en bekeek, vertelde hij de moeder dat familie van hem een landgoed had waar niets mee werd gedaan en waar niemand regelmatig kwam. De vader maakte de opmerking: “What if you went missing and they did not look on those pieces of land?”.

De hiervoor genoemde rode vlaggen uit het relaas van de moeder kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet worden genegeerd. Bij veel incidenten was [minderjarige] ook aanwezig. Op grond van het verhaal van de moeder acht de rechtbank het voorshands aannemelijk dat er een veiligheidsrisico is voor de moeder indien zij zou terugkeren naar Israël . Daarnaast bestaat er vanwege de hiervoor genoemde onzekerheden met betrekking tot de verblijfsstatus van de moeder en [minderjarige] en de strafrechtelijke procedure in Israël , een ernstig risico dat [minderjarige] bij terugkeer in Israël van haar moeder gescheiden zou worden. Dit alles bij elkaar maakt dat er naar het oordeel van de rechtbank een ernstig risico bestaat dat [minderjarige] bij een terugkeer naar Israël in een ondragelijke toestand wordt gebracht. De vader heeft weliswaar aangevoerd dat er in Israël jeugdbeschermingsinstanties zijn die eventueel zouden kunnen helpen bij een ‘safe landing’ van [minderjarige] in Israël , maar deze instanties kunnen een feitelijke scheiding van de moeder en [minderjarige] – doordat de moeder niet in Israël kan verblijven, ofwel doordat zij gedetineerd zou raken – niet voorkomen.

Op voormelde gronden slaagt het beroep van de moeder op de weigeringsgrond van artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag. Het verzoek van de vader tot teruggeleiding van [minderjarige] naar Israël zal daarom worden afgewezen.

Voorlopige voogdij

Gelet op het feit dat er geen sprake zal zijn van een teruggeleiding, zal de rechtbank het verzoek op dit punt afwijzen.


Beslissing

De rechtbank:

wijst de verzoeken van de vader af.

Deze beschikking is gegeven door mrs. A.C. Olland, C. de Jong-Kwestro en C.L. Strop, (kinder)rechters, bijgestaan door mr. R.P. Bas als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 25 september 2025.

Van deze beschikking kan -voor zover er definitief is beslist- hoger beroep worden ingesteld binnen twee weken (artikel 13 lid 7 Uitvoeringswet internationale kinderontvoering) na de dag van de uitspraak door indiening van een beroepschrift ter griffie van het Gerechtshof Den Haag. In geval van hoger beroep zal de terechtzitting bij het hof - in beginsel - plaatsvinden in de derde of vierde week na deze beslissing.



© Copyright 2009 - 2025 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733