Gerechtshof 's-Hertogenbosch 12-06-2025, ECLI:NL:GHSHE:2025:1661

Essentie (redactie)

Vader vindt dat Rb hem ten onrechte het gezag heeft ontnomen. Het lukt hem echter niet Hof ervan te overtuigen dat hij nu wel stabiele factor in leven moeder en kind kan zijn. Ouderlijke verantwoordelijkheid recent nog opnieuw ontlopen. Dit neemt niet weg dat vader vader blijft van zijn kind; zijn focus moet nu liggen op herstel van vorm van omgang met kind; contact met kind (in januari 2023 door GI stilgelegd) kan onder regie GI weer worden opgebouwd, in eerste instantie tot 2 uur per maand cf beschikking rechtbank.


Datum publicatie08-10-2025
Zaaknummer200.349.331_01
ProcedureHoger beroep
Zittingsplaats's-Hertogenbosch
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenKinderen; Gezag;
Jeugdbescherming / Jeugdwet
WetsverwijzingenBurgerlijk Wetboek Boek 1 253n

Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl

Bekrachtiging 1:253n BW. Beëindiging gezamenlijk gezag is in het belang van de minderjarige noodzakelijk.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht

Uitspraak: 12 juni 2025

Zaaknummer: 200.349.331/01

Zaaknummer eerste aanleg: C/02/423451 / FA RK 24-2714

in de zaak in hoger beroep van:

[de vader] ,

wonende te [woonplaats] ,

verzoeker in hoger beroep,

hierna te noemen: de vader,

advocaat: mr. C.C.J. Mouwen,

tegen

[de moeder] ,

wonende te [woonplaats] ,

verweerster in hoger beroep,

hierna te noemen: de moeder,

advocaat: mr. W.C.G.M. van Hoof.

Deze zaak gaat over [minderjarige] (roepnaam: [minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] .

Als informant in deze zaak wordt aangemerkt:

Stichting Jeugdbescherming Brabant,

gevestigd te [vestigingsplaats] en tevens kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,

hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).

In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is in de procedure gekend:

de Raad voor de Kinderbescherming,

regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,

hierna te noemen: de raad.

1Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 10 oktober 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2. Het geding in hoger beroep

2.1.

Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 23 december 2024, heeft de vader verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het verzoek van de moeder om het gezag over [minderjarige] te wijzigen, in die zin dat het gezag over [minderjarige] voortaan alleen aan de moeder toekomt, af te wijzen, althans een zodanige beslissing te nemen die het hof juist acht.

2.2.

Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 27 februari 2025, heeft de moeder verzocht bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vader in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans zijn verzoek in hoger beroep af te wijzen als zijnde ongegrond en/of onbewezen.

2.3.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 mei 2025. Bij die gelegenheid zijn gehoord:

- de vader, bijgestaan door mr. Mouwen;

-de moeder, bijgestaan door mr. Van Hoof;

- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad].

2.3.1.

De GI is door het hof als informant gehoord.

De GI werd tijdens de mondelinge behandeling vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI].

2.3.2.

Het hof heeft de minderjarige [minderjarige] in de gelegenheid gesteld om haar mening kenbaar te maken. Zij heeft hiervan gebruik gemaakt. De voorzitter van het hof heeft op 12 mei 2025 buiten aanwezigheid van partijen, de raad en de GI, met [minderjarige] gesproken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.

2.4.

Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:

- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 26 september 2024;

- het V6-formulier met bijlagen ingediend door de advocaat van de vader op 2 mei 2025.

3De beoordeling

De feiten

3.1.

Partijen zijn op 13 maart 2015 met elkaar gehuwd.

Uit dit huwelijk is [minderjarige] geboren.

3.2.

Bij beschikking van 28 augustus 2019 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 16 september 2019 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

3.2.1.

In die beschikking heeft de rechtbank bepaald dat het aangehechte en door partijen op 30 juli 2019 ondertekende ouderschapsplan onderdeel uitmaakt van de beschikking.

3.2.2.

In genoemd ouderschapsplan zijn partijen een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) met betrekking tot [minderjarige] overeengekomen.

3.3.

Partijen zijn na de echtscheiding gezamenlijk het gezag over [minderjarige] blijven uitoefenen.

3.4.

[minderjarige] staat sinds 3 november 2022 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 3 november 2025.

3.5.

Bij beschikking van 30 april 2024 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, genoemde beschikking van 28 augustus 2019 en het daarvan deel uitmakende ouderschapsplan gewijzigd, voor wat betreft de daarin opgenomen zorgregeling, in die zin, dat het contact tussen de vader en [minderjarige] in eerste instantie begeleid is en onder regie van de GI wordt opgebouwd naar twee uur per maand. Ook is bepaald dat deze regeling nadien onder regie van de GI kan worden uitgebreid.

De procedure in eerste aanleg

3.6.

De moeder heeft de rechtbank verzocht om te bepalen dat het ouderlijk gezag over [minderjarige] voortaan alleen aan de moeder toekomt.

De vader heeft hiertegen verweer gevoerd.

3.7.

Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank genoemd verzoek van de moeder toegewezen.

De procedure in hoger beroep

3.8.

De vader kan zich met deze beslissing van de rechtbank niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.

De standpunten

3.9.

De vader voert – samengevat – het volgende aan.

De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat aan de wettelijke vereisten om het gezamenlijk gezag te beëindigen is voldaan. Het uitgangspunt van de wetgever is dat beide ouders gezamenlijk het gezag over een kind uitoefenen. Slechts in uitzonderlijke gevallen dient het gezamenlijk gezag te worden beëindigd; van een dergelijke uitzondering is geen sprake. [minderjarige] zit niet klem tussen de ouders en er is ook geen andere noodzaak om het gezamenlijk gezag te beëindigen Bovendien is het de verwachting dat de vader op termijn zijn rol als vader weer kan uitoefenen. De vader erkent dat er vanwege zijn persoonlijke situatie gedurende een lange periode geen contact tussen hem en [minderjarige] is geweest. Hij kampte met financiële problemen en is daardoor uit contact getreden. De vader heeft hard gewerkt om zijn persoonlijke situatie te verbeteren en deze verbetering is zichtbaar. Hij is nu schuldenvrij. De vader heeft in de zomer van 2024 de eerste stappen gezet om met de GI in contact te komen teneinde de zorgregeling, zoals vastgesteld in de beschikking van 30 april 2024, tussen hem en [minderjarige] te realiseren. Er worden nu kaartjes over en weer gestuurd. Indien het contact met [minderjarige] wordt hersteld en de vader samen met de moeder het gezag draagt, kan de vader beter bij [minderjarige] aansluiten en verantwoorde gezagsbeslissingen over haar nemen.

De vader betwist dat er gedurende de afgelopen jaren meerdere gezagsbeslissingen over [minderjarige] niet genomen konden worden. Hij heeft één keer geen medewerking verleend aan het verkrijgen van een reisdocument. De vader is nu bereikbaar voor overleg en hij is bereid om de verstandhouding tussen partijen te verbeteren. Hij zal in de toekomst zijn toestemming verlenen voor de aanvraag van reisdocumenten, buitenlandse vakanties of andere belangrijke beslissingen. De vader wil graag een rol in het leven van [minderjarige] spelen.

De vader vreest dat wanneer het eenhoofdig gezag van de moeder gehandhaafd blijft, hij niet of onvoldoende in het leven van [minderjarige] zal worden betrokken. Het negatieve vaderbeeld bij [minderjarige] wordt dan alleen maar bevestigd. Het ontbreken van een goede communicatie tussen de ouders brengt niet zonder meer met zich dat het gezamenlijk gezag moet worden beëindigd. Indien het hof van oordeel is dat partijen nog niet tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening in staat zijn, verzoekt de vader het hof om partijen te verwijzen naar het Uniform Hulpaanbod (UHA). De vader wil zich inzetten om de gezamenlijke basis van partijen te verstevigen en de onderlinge communicatie te verbeteren. De toewijzing van het verzoek van de moeder tot het uitoefenen van eenhoofdig gezag is prematuur.

3.10.

De moeder voert – samengevat – het volgende aan.

[minderjarige] staat sinds 3 november 2022 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is noodzakelijk om te kunnen werken aan – kort gezegd – het tot stand brengen van een voor [minderjarige] veilig, voorspelbaar en ontspannen contact met de vader. De GI heeft in januari 2023 besloten om het contact tussen de vader en [minderjarige] stil te leggen. De vader zegde veel contactmomenten af. Zowel [minderjarige] als de moeder hebben vanaf 1 februari 2023 geen contact meer met de vader gehad. Indien contact tussen partijen noodzakelijk is verloopt dat via de GI. De moeder betwist dat de GI niet haar medewerking verleent aan de uitvoering van de in de beschikking van 30 april 2024 neergelegde zorgregeling. De vader is op meerdere afspraken met de GI zonder berichtgeving of met de mededeling dat hij ziek was niet verschenen. Op 25 februari 2025 heeft het eerste contact tussen de vader en de GI plaatsgevonden. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is dat de moeder alleen met het gezag wordt belast. Het is de vader al jaren niet gelukt om aan de uit het ouderlijk gezag voortvloeiende verplichtingen te voldoen. De vader is als ouder van [minderjarige] al een aantal jaren onbetrouwbaar en onbereikbaar. Hij heeft er daardoor geen zicht op hoe het met [minderjarige] gaat en wat zij nodig heeft voor haar welzijn en ontwikkeling. De moeder betwist dat de persoonlijke situatie van de vader is verbeterd; de vader heeft deze stelling op geen enkele wijze onderbouwd.

Verder is de communicatie tussen partijen nooit goed geweest. Partijen hadden slechts overleg over praktische zaken, maar nooit inhoudelijk overleg over [minderjarige] . Er was geen sprake van een gezamenlijke basis of van een gelijkwaardig ouderschap. [minderjarige] en de moeder hebben afgelopen jaren door toedoen van de vader flinke schade opgelopen. Het is noodzakelijk dat er rust en helderheid in het gezag komt. Voordat de vader weer (mede) het gezag over [minderjarige] kan uitoefenen zal hij eerst een traject moeten doorlopen. De moeder heeft gelet op haar ervaringen met de vader geen vertrouwen in de door hem voorgestelde ouderschapsbemiddeling of verwijzing naar het UHA. Dat neemt niet weg dat de moeder het belangrijk vindt dat het contact tussen de vader en [minderjarige] wordt hersteld. De moeder heeft altijd meegewerkt aan het tot stand brengen van contact tussen de vader en [minderjarige] , onder de voorwaarde dat dit contact onbelast en veilig is.

3.11.

De GI heeft – samengevat – het volgende verklaard.

Eind februari 2025 is er voor het eerst contact tussen de vader en de GI geweest. Het contactherstel tussen de vader en [minderjarige] is recent opgestart met het versturen van kaartjes over en weer. De resultaten van de speltherapie van [minderjarige] zijn leidend voor een eventuele verdere contactopbouw tussen de vader en [minderjarige] . Verder zijn er na de bestreden beschikking geen nieuwe ontwikkelingen bekend.

3.12.

De raad heeft – samengevat – het volgende geadviseerd.

De rechtbank heeft terecht het gezamenlijk gezag van partijen over [minderjarige] beëindigd; die beslissing moet in stand worden gelaten. De vader had na de indiening van het verzoek van de moeder in eerste aanleg zijn verantwoordelijkheid als ouder van [minderjarige] moeten nemen. Hij heeft echter – ondanks verschillende pogingen van de hulpverlening – ervoor gekozen om uit contact te blijven. De vader had ook na de bestreden beschikking contact kunnen opnemen met de GI maar hij heeft hiermee tot eind februari 2025 gewacht. De vader legt de oorzaak hiervan buiten zichzelf. Hij heeft al jaren problemen op verschillende vlakken en het zou passend zou zijn geweest wanneer de vader daarvoor professionele hulp had gezocht. Dat heeft hij echter niet gedaan. Alles wat de vader had kunnen en had moeten doen op om op een verantwoorde wijze invulling te geven aan zijn gezag over [minderjarige] heeft hij nagelaten. Het is wel belangrijk dat de vader ondanks de beëindiging van het gezag een positie in het leven van [minderjarige] blijft houden. De raad vindt het belangrijk dat de moeder de vader – via de GI – één keer per maand over [minderjarige] informeert. De vader kan dan tijdens de contactmomenten beter bij [minderjarige] aansluiten. Ook wanneer het contactherstel met [minderjarige] niet van de grond komt is het belangrijk dat de vader over [minderjarige] wordt geïnformeerd. Wanneer de vader in de gezagsbeëindiging berust gaat dat ten goede komen aan het contact(herstel) tussen hem en [minderjarige] . Het is voor [minderjarige] fijn als ze weet dat de moeder de gezagsbeslissingen over haar neemt en dat ze het, los daarvan, leuk kan hebben met de vader.

De motivering van de beslissing

3.13.

Het hof overweegt het volgende.

Het wettelijke kader

3.13.1.

Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.

De rechter bepaalt dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:

a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of

b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.

Wijziging van omstandigheden

3.13.2.

Het hof dient allereerst te beoordelen of er sprake is van een rechtens relevante wijziging van omstandigheden. In het door partijen op 30 juli 2019 ondertekende ouderschapsplan is een zorgregeling tussen de vader en [minderjarige] opgenomen. [minderjarige] is op 3 november 2022 onder toezicht gesteld van de GI. Vast staat dat de GI in januari 2023 het contact tussen de vader en [minderjarige] heeft stopgezet en dat er sinds 1 februari 2023 geen (fysiek) contact meer tussen hen heeft plaatsgevonden. Ook ontbreekt sindsdien ieder contact tussen partijen. De rechtbank heeft bij beschikking van 30 april 2024 op verzoek van de moeder de in het ouderschapsplan vastgelegde zorgregeling gewijzigd naar een zeer beperkte en onder regie van de GI begeleide omgangsregeling, welke regeling tot op heden nog niet van de grond is gekomen. Genoemde feiten en omstandigheden maken dat naar het oordeel van het hof sprake is van een rechtens relevante wijziging van omstandigheden, zodat het hof aan een inhoudelijke beoordeling toekomt.

De inhoudelijke beoordeling

3.13.3.

Het hof is van oordeel dat uit de stukken en het besprokene tijdens de mondelinge behandeling genoegzaam is gebleken dat van een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening door partijen al lange tijd geen meer sprake is. Dit maakt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat een wijziging van het gezag in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is. De vader heeft in hoger beroep geen nieuwe feiten of omstandigheden naar voren heeft gebracht op grond waarvan het hof tot een ander oordeel dan de rechtbank moet of kan komen. De vader heeft gesteld dat zijn persoonlijke situatie, die volgens hem aan de uitoefening van het gezamenlijk gezag in de weg stond, inmiddels is verbeterd. Het is het hof echter ook na de mondelinge behandeling in hoger beroep – na de vader daarover te hebben bevraagd – nog steeds onduidelijk waaruit de door de vader gestelde persoonlijke situatie bestond. De vader heeft slechts verklaard dat hij gedurende een bepaalde periode vanwege financiële problemen uit contact is getreden. Niet valt in te zien op welke manier het hebben van financiële problemen aan de uitoefening van het gezamenlijk gezag in de weg staat. Evenmin is het hof gebleken dat de persoonlijke situatie van de vader inmiddels is verbeterd. De moeder heeft deze stelling van de vader gemotiveerd betwist. De vader heeft ook deze stelling onvoldoende onderbouwd. De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep slechts verklaard dat hij nu schuldenvrij is, maar heeft erkend dat hij (verder) geen professionele hulpverlening voor zijn persoonlijke situatie heeft ingeschakeld.

3.13.4.

Het voorgaande maakt dat het hof er onvoldoende van overtuigd is dat de vader thans wel tot een behoorlijke gezagsuitoefening met de moeder in staat is. Dit klemt temeer, omdat de vader ook na de bestreden beschikking zijn ouderlijke verantwoordelijkheid onvoldoende heeft genomen. Zo heeft de vader pas voor het eerst op 25 februari 2025 contact met de GI gehad over contactherstel met [minderjarige] , terwijl de beschikking inzake de wijziging van de zorgregeling van 30 april 2024 dateert en de bestreden beschikking inzake de beëindiging van het gezamenlijk gezag van 10 oktober 2024 dateert. Dat er inmiddels een eerste start met het contactherstel tussen de vader en [minderjarige] is gemaakt door middel van het sturen van kaartjes, maakt niet dat de vader thans wel in staat is om bij de behoeftes en ontwikkeling van [minderjarige] aan te kunnen sluiten en op een verantwoorde manier beslissingen van enig belang over [minderjarige] te kunnen nemen. Bovendien is in het verleden gebleken dat er door het uit contact treden van de vader vertraging is opgetreden bij het nemen van gezagsbeslissingen. Zo heeft de GI aan de rechtbank vervangende toestemming moeten verzoeken voor het verkrijgen van een reisdocument voor [minderjarige] . Het hof is van oordeel dat het in de gegeven omstandigheden en nu de moeder al jaren de hoofdopvoeder van [minderjarige] is, het daarbij ook passend is dat zij alleen de gezagsbeslissingen over [minderjarige] kan nemen, zonder dat zij daarbij afhankelijk is van de bereikbaarheid en toestemming van de vader. Beëindiging van het gezamenlijk gezag is daarom noodzakelijk.

3.13.5.

Dat de vader niet langer met het gezag over [minderjarige] is belast neemt niet weg dat hij de vader van [minderjarige] blijft en dat hij een rol in het leven van [minderjarige] moet behouden. De focus van de vader (en de GI) dient dan ook te liggen op het op een zorgvuldige wijze en met goede begeleiding komen tot een vorm van omgang tussen de vader en [minderjarige] , die in het belang van [minderjarige] is. In hoger beroep is gebleken dat de moeder ook bereid is om die omgang te faciliteren, mits die op een onbelaste en veilige wijze voor [minderjarige] kan plaatsvinden.

De slotsom

3.14.

Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.

4De beslissing

Het hof:

bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 10 oktober 2024;

verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van

deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het Centraal Gezagsregister;

wijst af het meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, A.M. Bossink en K.A. Boshouwers en is in het openbaar uitgesproken op 12 juni 2025 in tegenwoordigheid van de griffier.



© Copyright 2009 - 2025 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733