Essentie (redactie)
Man verzoekt vervangende toestemming erkenning. De moeder weigert. Pools recht van toepassing en naar dit recht kan de man alleen erkennen als moeder daaraan meewerkt. Geen mogelijkheid tot vervangen rechterlijke toestemming naar Pools recht. Dit levert volgens rechter strijd op met openbare orde cf. Art. 10:6 BW, zodat de Rb alsnog Nl recht toepast. Tav geslachtsnaam is ogv Art. 10:19 BW Pools recht van toepassing, zodat Rb daarover geen beslissing kan nemen.
Datum publicatie | 06-10-2025 |
Zaaknummer | C/15/336595 / FA RK 23-608 |
Procedure | Eerste aanleg - enkelvoudig |
Zittingsplaats | Alkmaar |
Rechtsgebieden | Civiel recht; Personen- en familierecht |
Trefwoorden | IPR familierecht; Afstamming; Kinderen; Erkenning |
Wetsverwijzingen |
Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl
Man verzoekt vervangende toestemming erkenning. De moeder weigert. Pools recht van toepassing. Geen mogelijkheid tot vervangen rechterlijke toestemming naar Pools recht. Strijd met openbare orde artikel 10:6 BW. Geslachtsnaamwijzing gewenst, toepassing 10:19 BW door de ambtenaar.Volledige uitspraak
Familie en Jeugd
locatie Alkmaar
vervangende toestemming tot erkenning, gezag en omgang, informatieregeling en kinderbijdrage
zaak-/rekestnr.: C/15/336595 / FA RK 23-608
beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 9 september 2025
in de zaak van:
[de man] ,
briefadres hebbende te [plaats] ,
hierna mede te noemen: de man,
advocaat: mr. Y. Bruin, kantoorhoudende te Heerhugowaard,
--tegen--
[de moeder] ,
wonende te [plaats] ,
hierna mede te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S. Tromp, kantoorhoudende te Hoorn.
Het minderjarige kind [de minderjarige 1] wordt vertegenwoordigd door [de bijzondere curator] , bijzondere curator.
1Procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van de man, ingekomen op 8 februari 2023;
- de aanvullende stukken van de zijde van de man van 8 maart 2023;
- de beschikking van deze rechtbank van 19 april 2023, waarbij [de bijzondere curator] , advocaat te [plaats] , is benoemd tot bijzondere curator voor de minderjarige [de minderjarige 1] ;
- het verslag van de bijzondere curator van 9 mei 2023, ingekomen op dezelfde datum;
- het F9-formulier van de advocaat van de moeder van 31 juli 2023;
- het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek van de moeder, ingekomen op
21 augustus 2023;
- het verweerschrift op zelfstandig verzoek van de man, ingekomen op 18 oktober 2023;
- het F9-formulier van de advocaat van de man van 15 november 2023;
- het aanvullend zelfstandig verzoek van de moeder, ingekomen op 11 maart 2025.
Er heeft bij deze stand van zaken (nog) geen mondelinge behandeling plaatsgevonden. Partijen hebben ingestemd met een afdoening op onderdelen zonder zitting.
2. Feiten en omstandigheden
Partijen hebben een affectieve relatie gehad.
Uit de moeder is op [geboortedatum] te [plaats] is geboren het thans nog minderjarige kind:
- [de minderjarige 1] .
De moeder is van rechtswege belast met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige 1] .
De moeder en de man zijn de ouders van [de minderjarige 2] , geboren op
[geboortedatum] te [plaats] . De man heeft [de minderjarige 2] erkend. De ouders zijn belast met het gezamenlijk gezag over [de minderjarige 2] .
Bij beschikking van deze rechtbank van 18 juli 2023 zijn beide kinderen onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling De Jeugd & Gezinsbeschermers, welke ondertoezichtstelling laatstelijk is verlengd tot 18 juli 2026.
Bij vonnis in kort geding van 10 juli 2025 heeft de voorzieningenrechter de moeder vervangende toestemming verleend om met [de minderjarige 2] af te reizen naar Bulgarije (Hotel [Hotel] ) en daar te verblijven in de periode van 23 juli 2025 tot en met 30 juli 2023, waarbij de man is veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van de moeder.
3Verzoek
De man verzoekt de rechtbank:
-
een DNA-onderzoek te gelasten ter beantwoording van de vraag of de man, naar de rechtbank begrijpt, de biologische vader is van [de minderjarige 1] ;
-
de man vervangende toestemming te verlenen tot erkenning van [de minderjarige 1] ;
-
onder de opschortende voorwaarde dat de man [de minderjarige 1] heeft erkend, de man mede te belasten met het gezag over [de minderjarige 1] ;
-
een opbouwende zorg- dan wel omgangsregeling vast te stellen tussen de man en de minderjarigen, zoals uiteengezet in zijn verzoekschrift;
-
te bepalen dat de vakanties en feestdagen in onderling overleg bij helfte tussen partijen zullen worden verdeeld;
-
te bepalen dat de moeder de man ééns per twee maanden per e-mail -uitgebreid- dient te informeren aangaande de minderjarigen betreffende hun algemene en sociaal-emotionele ontwikkeling, lichamelijke ontwikkeling, medische aangelegenheden, school(-aangelegenheden), sport en sociale activiteiten, onder gelijktijdige verzending van foto’s van hen.
4Verweer
De moeder heeft het verzoek gemotiveerd bestreden. Bij wijze van (aanvullende) zelfstandige verzoeken verzoekt de moeder de rechtbank:
-
te bepalen dat de man en de minderjarigen enkel onder begeleiding van hulpverlening contact met elkaar zullen hebben. Indien de situatie door hulpverlening als veilig zal worden bestempeld zullen partijen onder begeleiding van de gezinsbeschermer in overleg treden over een omgangsregeling waarbij de adviezen van de gezinsbeschermer leidend zullen zijn;
-
te bepalen dat de man per datum beschikking een kinderbijdrage van € 500,00 per maand aan de moeder dient te betalen, steeds bij vooruitbetaling te voldoen;
-
het gezamenlijk gezag van partijen over [de minderjarige 2] te beëindigen en te bepalen dat de moeder wordt belast met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige 2] .
5Verslag van de bijzondere curator
Op grond van artikel 1:212 BW heeft de rechtbank inzake het verzoek van de man om hem vervangende toestemming tot erkenning van [de minderjarige 1] te verlenen, ambtshalve een bijzondere curator benoemd. De bijzondere curator heeft afzonderlijk met de moeder en de man gesproken. De bijzondere curator heeft in haar verslag een verkorte weergave gegeven van deze gesprekken. Daarnaast heeft de bijzondere curator een uitgebreide uiteenzetting van de internationaal privaatrechtelijke aspecten van de zaak gegeven. De bijzondere curator acht het in het belang van [de minderjarige 1] dat er een DNA-onderzoek wordt uitgevoerd, zodat er duidelijkheid is over wie zijn biologische vader is. Indien uit het onderzoek blijkt dat de man de biologische vader is van [de minderjarige 1] , dan is de bijzondere curator van mening dat het in het belang van [de minderjarige 1] is dat de man hem erkent. De moeder heeft tegenover de bijzondere curator aangegeven daarmee in te stemmen. De bijzondere curator concludeert tot toewijzing van het verzoek.
6Beoordeling
De man heeft verzocht om een DNA-onderzoek te gelasten om vast te stellen of hij de biologische vader is van [de minderjarige 1] . Partijen hebben inmiddels een DNA-onderzoek uitlaten voeren, waaruit is gebleken dat de man de biologische vader is van [de minderjarige 1] . De man heeft derhalve geen belang meer bij dit verzoek, zodat dit verzoek zal worden afgewezen.
vervangende toestemming erkenning
bevoegdheid
Door de omstandigheid dat de man, de moeder en [de minderjarige 1] de Poolse nationaliteit bezitten, draagt de onderhavige zaak een internationaal karakter, zodat eerst de vraag dient te worden beantwoord of de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht toekomt.
Deze vraag kan op grond van het bepaalde in artikel 3 aanhef en onder a. van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bevestigend worden beantwoord, nu uit de overgelegde stukken is gebleken dat zowel de man, de moeder als [de minderjarige 1] hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben.
toepasselijk recht
Vervolgens komt de vraag aan de orde welk recht van toepassing is op het verzoek.
De beantwoording van deze vraag dient te geschieden aan de hand van het bepaalde in artikel 10:95 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
Op grond van artikel 10:95 BW wordt de vraag of erkenning door een persoon familierechtelijke betrekkingen doet ontstaan tussen hem en een kind, wat betreft de bevoegdheid van die persoon en de voorwaarden voor erkenning, bepaald door het recht van de staat waarvan die persoon de nationaliteit bezit.
Aangezien de man de Poolse nationaliteit bezit, volgt uit het voorgaande dat het Poolse recht van toepassing is op de erkenning. Volgens dat recht is erkenning mogelijk.
De Poolse wet bepaalt dat in geval van erkenning van het vaderschap de moeder van het kind dient te bevestigen dat de erkennende man de biologische vader van het kind is. De moeder heeft bij de bijzondere curator bevestigd dat de man de biologische vader is van [de minderjarige 1] . Dit staat tussen partijen ook niet ter discussie.
De rechtbank maakt de stelling van de bijzondere curator tot de hare dat op grond van artikel 10:95, lid 3 BW Pools recht van toepassing is op de bevoegdheid van de man om [de minderjarige 1] te erkennen en dat hij [de minderjarige 1] op grond van artikel 73, § 1 van het Poolse Familie- voogdijwetboek alleen kan erkennen indien de moeder daaraan wil meewerken. Hij kan een erkenning niet via een gerechtelijke procedure als de onderhavige, aan de orde stellen. Op de toestemming van de moeder is op grond van artikel 10:95 lid 3, eerste zin, BW het recht van toepassing van de staat waarvan de moeder, onderscheidenlijk het kind, de nationaliteit bezit, te weten het Poolse recht. De rechtbank stelt vast dat vervanging van de toestemming van de moeder door een rechterlijke beslissing naar het Poolse recht niet mogelijk is. Naar Nederlands internationaal privaatrecht is op de gerechtelijke vaststelling van vaderschap op grond van artikel 10:97 lid 1 BW in dit geval Nederlands recht van toepassing als het recht van de staat van de gemeenschappelijke gewone verblijfplaats van de man en de vrouw. De man kan echter in Nederland geen gerechtelijke vaststelling van ouderschap verzoeken, omdat artikel 1:207 BW hem die mogelijkheid niet biedt. De Hoge Raad heeft in een soortgelijke zaak beslist dat Nederlands recht mag worden toegepast op grond van de exceptie van de openbare orde van artikel 10:6 BW. Daarin is bepaald dat vreemd recht niet wordt toegepast, voor zover de toepassing ervan kennelijk onverenigbaar is met de openbare orde. De rechtbank zal dan ook Nederlands recht toepassen.
juridisch kader
Op grond van artikel 1:204 lid 3 BW kan de toestemming van de moeder wier kind de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, dan wel de toestemming van het kind van twaalf jaren of ouder, op verzoek van de persoon die het kind wil erkennen door de toestemming van de rechtbank worden vervangen, tenzij dit de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind schaadt of een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van het kind in het gedrang komt, mits deze persoon:
a. de verwekker van het kind is; of
b. de biologische vader van het kind, die niet de verwekker is en in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind.
De eerste voorwaarde waaraan dient te zijn voldaan is dat de man de verwekker is van het kind. Zoals hiervoor reeds is vastgesteld is de man de biologische vader van [de minderjarige 1] . Tussen partijen is niet in geschil dat de man tevens de verwekker is van [de minderjarige 1] . Daarmee is aan de eerste voorwaarde voldaan.
Vervolgens dient de rechtbank te beoordelen of door de erkenning de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met [de minderjarige 1] worden geschaad of een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van [de minderjarige 1] in het gedrang komt.
Als uitgangspunt heeft te gelden dat het kind en de man die verwekker is er recht op hebben dat hun relatie rechtens als een familierechtelijke betrekking wordt erkend. De moeder heeft ingestemd met toewijzing van het verzoek om de man vervangende toestemming te verlenen tot erkenning van [de minderjarige 1] . Nu de moeder heeft ingestemd is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een situatie waarbij de erkenning de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met [de minderjarige 1] zal schaden of zijn evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling in het gedrang komt.
De rechtbank zal het verzoek van de man om hem vervangende toestemming tot erkenning van [de minderjarige 1] te verlenen dan ook toewijzen.
geslachtsnaam
Uit de overgelegde stukken blijkt dat de moeder bezwaar heeft tegen een mogelijke wijziging van de geslachtsnaam als [de minderjarige 1] door de man wordt erkend, maar zij begrijpt wel dat dit mogelijk niet anders kan. De rechtbank overweegt daarover als volgt.
[de minderjarige 1] heeft de Poolse nationaliteit. Op grond van artikel 10:19 BW is op de vraag welke geslachtsnaam [de minderjarige 1] zal verkrijgen door de erkenning het Poolse recht van toepassing en niet artikel 1:5 BW, zoals door de advocaat van de man is gesteld. De ambtenaar van de burgerlijke stand zal, als de man [de minderjarige 1] bij de ambtenaar komt erkennen met de vervangende toestemming van de rechtbank, op de geslachtsnaam van [de minderjarige 1] dan ook ambtshalve het Poolse recht toepassen. Voor de rechtbank bestaat er geen grondslag om over de geslachtsnaam een beslissing te nemen.
Nu de aard van de zaak zich verzet tegen het uitvoerbaar bij voorraad verklaren van de beschikking inzake de erkenning, zal de rechtbank het hiertoe strekkend verzoek afwijzen.
gezag, omgang en informatieregeling
De verzoeken vallen binnen het materiële toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 2019/1111 van de Raad van 25 juni 2019 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en betreffende internationale kinderontvoering (Brussel II ter).
Ingevolge artikel 7, eerste lid, Brussel II ter zijn ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan het kind zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt. Nu de minderjarigen hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben, is de Nederlandse rechter bevoegd om van de verzoeken kennis te nemen.
Ingevolge artikel 15 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 is Nederlands recht toepasselijk.
Op grond van artikel 1:253c BW kan de tot het gezag bevoegde ouder van een kind de rechtbank verzoeken hem mede met het gezag over het kind te belasten.
De man is thans niet bevoegd tot het doen van een verzoek tot gezamenlijk gezag over [de minderjarige 1] , omdat hij nog geen juridisch ouder is. De rechtbank is om proceseconomische redenen van oordeel dat, nu de moeder ook een verzoek heeft gedaan tot het beëindigen van het gezag van de man ten aanzien van [de minderjarige 2] , thans op voorhand de beslissing kan worden genomen om de Raad voor de Kinderbescherming onderzoek te laten doen naar de gewenste gezagssituatie ten aanzien van [de minderjarige 1] , zoals hierna zal worden geoordeeld. Alvorens de rechtbank uiteindelijk definitief zal beslissen over het gezagsverzoek van de man ten aanzien van [de minderjarige 1] , dient de man de gewijzigde geboorteakte met de latere vermelding van de erkenning te overleggen.
Ten aanzien van de omgang geldt met betrekking tot [de minderjarige 2] dat op grond van artikel 1:253a, vierde lid, BW in samenhang met artikel 1:377e BW de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een zorgregeling vaststellen of wijzigen. De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van de minderjarigen wenselijk voorkomt.
Ten aanzien van de omgang geldt met betrekking tot [de minderjarige 1] dat op grond van artikel 1:377a BW op verzoek van de ouders of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind een omgangsregeling kan worden vastgesteld. Niet in geding is dat de man in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot [de minderjarige 1] , ook wel genoemd ‘family life’. De man is dan ook ontvankelijk in zijn verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling tussen hem en [de minderjarige 1] .
Gelet op de stukken en het verslag van de bijzondere curator, alsmede het feit dat [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] onder toezicht zijn gesteld van de GI, is de rechtbank van oordeel dat de Raad voor de Kinderbescherming onderzoek moet doen naar de vraag welke gezagssituatie in het belang van de minderjarigen wordt geacht en of omgang met de vader in het belang van de minderjarigen kan worden geacht en zo ja, in welke vorm en frequentie. De rechtbank zal de Raad verzoeken om genoemd onderzoek te doen en rapport en advies uit te brengen. De behandeling van de verzoeken inzake het gezag en de omgang zullen worden aangehouden in afwachting van het rapport en advies van de Raad. Ondertussen zal de GI verder gaan met het werken aan de doelen zoals die zijn gesteld in het kader van de ondertoezichtstelling, waaronder ook het onderzoeken of en zo ja op welke wijze de omgang kan worden hervat. De aanhouding van deze zaak dient daarin geen belemmering te zijn.
De man heeft verzocht een informatieregeling vast te stellen. De moeder heeft daarmee ingestemd, maar onder bepaalde voorwaarden, zoals de afspraak dat de man niet zal reageren op de informatiemail van de moeder. De rechtbank is van oordeel dat dit verzoek van de man eveneens dient te worden aangehouden en dient te worden meegenomen in het onderzoek van de Raad en de uiteindelijke beslissing waarbij ook zal worden beslist over de verzoeken met betrekking tot het gezag en de omgang.
kinderbijdrage
Op grond van artikel 3 sub b van de Alimentatieverordening (nr. 4/2009 Raad van 18 december 2008) is de rechtbank bevoegd ten aanzien van het verzoek tot vaststelling van een kinderbijdrage, aangezien de woonplaats van de onderhoudsgerechtigde in Nederland is.
Ingevolge artikel 15 Alimentatieverordening juncto artikel 3 van het Haagse Protocol van 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen, is Nederlands recht van toepassing, omdat de onderhoudsgerechtigde haar gewone verblijfplaats in Nederland heeft.
Op grond van artikel 1:392 BW zijn ouders verplicht te voorzien in de kosten van levensonderhoud van hun kinderen. De man is de vader van [de minderjarige 2] , maar is thans (nog) geen juridisch ouder van [de minderjarige 1] . Op grond van artikel 1:394 BW bestaat echter ook voor de verwekker van een kind dat alleen een moeder heeft een onderhoudsplicht. Zoals reeds overwogen is niet in geschil dat de man de verwekker is van [de minderjarige 1] . De moeder is dan ook ontvankelijk in haar verzoek om voor beide kinderen een kinderbijdrage vast te stellen.
De moeder heeft verzocht om ten laste van de man een kinderbijdrage vast te stellen van € 500,00 per maand voor, naar de rechtbank begrijpt, beide kinderen.
De man heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
De rechtbank zal bepalen dat het verzoek inzake de kinderbijdrage ter zitting dient te worden behandeld op een nader te bepalen datum, tegen oproeping van partijen en hun advocaten. Het staat partijen uiteraard vrij om in onderling overleg tot overeenstemming te komen over het verzoek tot het vaststellen van een kinderbijdrage.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.
7Beslissing:
De rechtbank:
wijst het verzoek van de man tot het gelasten van een DNA-onderzoek af;
verleent [de man] vervangende toestemming tot erkenning van het kind:
- [de minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] ;
wijst het verzoek tot het uitvoerbaar bij voorraad verklaren van de beslissing tot het verlenen van vervangende toestemming tot erkenning af;
draagt de griffier op niet eerder dan drie maanden na de dag van de uitspraak van deze beschikking -en indien daartegen geen hoger beroep is ingesteld- een afschrift van deze beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [gemeente] ;
bepaalt dat zaak met betrekking tot de kinderbijdrage ter zitting dient te worden behandeld op een nader te bepalen datum, tegen oproeping van partijen en hun advocaten;
stelt de stukken in handen van de Raad voor de Kinderbescherming met het verzoek onderzoek te doen naar en rapport en advies uit te brengen over de vraag welke gezagssituatie het meest in het belang wordt geacht van de minderjarigen [de minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] en [de minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] te [plaats] , de vraag welke omgangs- dan wel zorgregeling het meest in het belang van genoemde minderjarigen wordt geacht en de vraag welke informatieregeling het meest in het belang van de minderjarigen wordt geacht;
houdt de behandeling van de zaak met betrekking tot het gezag, de omgang en de informatieregeling pro forma aan tot 6 januari 2026 in afwachting van het rapport en advies van de Raad voor de Kinderbescherming en in afwachting van overlegging door de (advocaat van de) man van de gewijzigde geboorteakte met latere vermelding betreffende de erkenning aangaande de minderjarigen [de minderjarige 1] .
Deze beschikking is gegeven door mr. M. Flipse, rechter, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van H.M. Zonneveld, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 9 september 2025. |
||
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden. |
||
© Copyright 2009 - 2025 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733