Essentie (redactie)
Op 12 juli 2017 ontvangen broer en zus van hun moeder ieder een schenking voor de eigen woning van €100.000. Een dag later krijgen zij van een zakenrelatie van hun moeder nog eens €100.000 geschonken. De moeder schenkt aan de 4 kinderen van de zakenrelatie ieder €50.000. Hof: Door zowel fiscaalrechtelijke kwalificatie als fraus legis wordt de schenking van de zakenrelatie geacht te zijn gedaan door moeder. Omdat de jubeltonvrijstelling al is benut, is die niet van toepassing op de 2e schenking. HR: Het beroep is ongegrond.
Datum publicatie | 03-10-2025 |
Zaaknummer | 24/01831 |
Procedure | Cassatie |
Formele relaties | In cassatie op : ECLI:NL:GHDHA:2024:647; Conclusie: ECLI:NL:PHR:2024:1056 |
Rechtsgebieden | Bestuursrecht; Belastingrecht |
Trefwoorden | Fiscaal familierecht; Schenkbelasting/erfbelasting |
Wetsverwijzingen |
Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl
Schenkbelasting; art. 33(7) oud SW; art. 6:253 BW; kruislings schenken, schenkingsvrijstelling eigen woning, derdenbeding, fiscale herkwalificatie, fraus legis.Volledige uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 24/01831
Datum 3 oktober 2025
ARREST
in de zaak van
[X] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 27 maart 2024, nr. BK-23/727 1, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nr. SGR 21/3003) betreffende een aan belanghebbende opgelegde aanslag in de schenkbelasting.
1Geding in cassatie
Belanghebbende, vertegenwoordigd door P.A. van Ginkel, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.
De Advocaat-Generaal R.J. Koopman heeft op 11 oktober 2024 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie. 2
Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2Uitgangspunten in cassatie
Belanghebbende en zijn zus hebben ieder op 12 juli 2017 een schenking van € 100.000 ontvangen van hun moeder, [C]. De dag erna hebben zij ieder een schenking van € 100.000 ontvangen van [A].
De vier kinderen van [A] hebben ieder een schenking van € 50.000 ontvangen van [C]. Die schenkingen hebben plaatsgevonden in de periode tussen 24 mei 2017 en 27 augustus 2017.
Zodoende heeft [C] in 2017 in totaal € 200.000 geschonken aan de kinderen van [A], en heeft [A] in totaal € 200.000 geschonken aan de kinderen van [C].
Belanghebbende heeft de beide hiervoor in 2.1 genoemde schenkingen gebruikt voor een aflossing op zijn eigenwoningschuld. Hij heeft aangifte voor de schenkbelasting gedaan en daarin voor beide schenkingen een beroep gedaan op de eenmalig verhoogde vrijstelling ten behoeve van de eigen woning als bedoeld in artikel 33, aanhef en onder 5°, letter c, dan wel onder 7°, van de Successiewet 1956 (tekst 2017; hierna: SW) .
De Inspecteur heeft het beroep van belanghebbende op deze vrijstelling (hierna: de eigenwoningvrijstelling) niet gehonoreerd met betrekking tot de schenking die belanghebbende heeft ontvangen van [A]. Volgens de Inspecteur zijn [C] en [A] overeengekomen om kruislings te schenken aan elkaars kinderen, met het doel om de kinderen optimaal gebruik te kunnen laten maken van de eigenwoningvrijstelling. De door belanghebbende van [A] ontvangen schenking behoort daarom volgens de Inspecteur te worden aangemerkt als een schenking afkomstig van [C], zodat belanghebbende van [C] in het jaar 2017 schenkingen van in totaal € 200.000 heeft ontvangen. De Inspecteur heeft aan belanghebbende daarom een aanslag in de schenkbelasting opgelegd naar een belaste verkrijging van € 94.680, zijnde het geschonken bedrag van € 200.000 onder aftrek van de eerder in 2017 van zijn moeder ontvangen schenking van € 100.000, die naar zijn oordeel wel is vrijgesteld, en de algemene vrijstelling voor schenkingen aan kinderen van € 5.320.
De Rechtbank heeft de Inspecteur in het gelijk gesteld. Volgens de Rechtbank heeft belanghebbende de schenking van [A] ontvangen krachtens een derdenbeding, waardoor geen sprake is van een gift van [A] aan belanghebbende, maar van een (indirecte) gift van [C] aan belanghebbende.
3De oordelen van het Hof
In hoger beroep was – opnieuw – in geschil of belanghebbende recht heeft op toepassing van de eigenwoningvrijstelling op de van [A] ontvangen schenking. Het Hof heeft die vraag ontkennend beantwoord.
Het Hof heeft verwezen naar de wetsgeschiedenis van de eigenwoningvrijstelling waaruit blijkt dat de wetgever de mogelijkheid van onbelast kruislings schenken ongewenst acht. In het licht daarvan is het Hof van oordeel dat bij de hiervoor in 2.1 en 2.2 bedoelde schenkingen – in samenhang bezien – sprake is van een door de wetgever ongewenste vorm van kruislings schenken. Het Hof neemt daarbij in aanmerking dat (i) tegenover de vermogensverschuiving van [C] naar de kinderen van [A] een even grote vermogensverschuiving staat van [A] naar de kinderen van [C], (ii) het niet aannemelijk is dat de schenkers zouden zijn overgegaan tot het doen van de schenkingen als de andere schenker dat niet zou doen, (iii) er relatief korte tijd is verstreken tussen de schenkingen, en (iv) alle schenkingen zijn gericht op de toepassing van de eigenwoningvrijstelling. Dit kruislingse schenken leidt naar het oordeel van het Hof in het onderhavige geval tot strijd met het doel en de strekking van de Successiewet 1956. Het Hof is op grond van dit een en ander van oordeel dat fiscaalrechtelijke kwalificatie van de feiten en rechtshandelingen dient plaats te vinden, met als gevolg dat de door belanghebbende van [A] ontvangen schenking wordt geacht te zijn ontvangen van [C].
Het Hof heeft daarnaast geoordeeld dat – voor zover zou moeten worden geoordeeld dat een fiscaalrechtelijke kwalificatie van de feiten en rechtshandelingen niet leidt tot het door de Inspecteur beoogde gevolg – ook de toepassing van fraus legis ertoe leidt dat de van [A] ontvangen schenking wordt geacht te zijn gedaan door [C]. De toepassing van de eigenwoningvrijstelling op de schenking van [A] aan belanghebbende leidt naar het oordeel van het Hof namelijk tot strijd met het doel en de strekking van artikel 33, aanhef en onder 5°, letter c, SW, zoals deze volgen uit de wetsgeschiedenis. Het Hof heeft ook in dit verband het hiervoor in 3.2 onder (i) tot en met (iv) vermelde in aanmerking genomen. Het Hof heeft in dit verband verder overwogen dat het aanvaarden van de door belanghebbende beoogde fiscale gevolgen de weg zou openen naar een herhaalbaar en willekeurig ontgaan van schenkbelasting. Voorts acht het Hof aannemelijk dat dit kruislingse schenken geen ander motief heeft gediend dan het ontgaan van schenkbelasting, waarbij het Hof in aanmerking heeft genomen dat is gesteld noch gebleken dat andere motieven aan het kruislingse schenken ten grondslag hebben gelegen.
4Beoordeling van de klachten
De klachten richten zich onder meer tegen de hiervoor in 3.3 weergegeven oordelen van het Hof.
Bij de beoordeling van deze klachten dient het volgende te worden vooropgesteld.
Op grond van artikel 33, aanhef en onder 5°, letter c, SW geldt onder bepaalde voorwaarden voor één kalenderjaar een verhoogde vrijstelling van schenkbelasting tot een bedrag van € 100.000 voor hetgeen wordt verkregen door een kind van de ouders, indien het bedrag een schenking betreft ten behoeve van een eigen woning. Op grond van artikel 33, aanhef en onder 7°, SW geldt onder bepaalde voorwaarden eenzelfde vrijstelling in andere gevallen, dus indien wordt verkregen van een ander dan een ouder. Zoals ook blijkt uit de parlementaire toelichting, geldt deze vrijstelling tot maximaal € 100.000 per schenker. 3 Dat brengt mee dat die vrijstelling in een geval als dit niet kan worden toegepast indien een kind een schenking ontvangt van iemand die niet zijn ouder is, maar die schenking voor de toepassing van de Successiewet 1956 moet worden aangemerkt als een schenking door zijn ouder, die hem al eerder een schenking van € 100.000 heeft gedaan ten behoeve van een eigen woning.
Of een rechtshandeling dan wel een samenstel van rechtshandelingen voor de toepassing van de Successiewet 1956 is aan te merken als schenking, moet in beginsel naar civielrechtelijke maatstaven worden beoordeeld. In beginsel is namelijk op grond van artikel 1, lid 7, SW bepalend of sprake is van een gift in de zin van artikel 7:186, lid 2, BW. In lijn daarmee moet in beginsel ook naar civielrechtelijke maatstaven worden beoordeeld wie degene is die de gift heeft gedaan.
Ook indien civielrechtelijk geen gift van de ouder aan het eigen kind valt aan te nemen, bestaat in een geval als dit echter de mogelijkheid dat voor de toepassing van de Successiewet 1956 op grond van het leerstuk van wetsontduiking toch moet worden uitgegaan van een schenking van de ouder. Daarvoor is vereist dat (a) het ontgaan van schenkbelasting het doorslaggevende motief is geweest voor de wijze waarop de betrokken – kruislingse – schenkingen zijn vormgegeven (hierna ook het motiefvereiste), en bovendien (b) het in strijd zou komen met doel en strekking van artikel 33, aanhef en onder 5°, letter c, en onder 7°, SW indien de schenking die het kind van een andere persoon dan zijn ouder ontvangt niet zou worden aangemerkt als een schenking van zijn ouder.
Een zodanige strijd met doel en strekking van artikel 33, aanhef en onder 5°, letter c, en onder 7°, SW doet zich in gevallen als dit voor indien de kruislingse schenkingen zodanig op elkaar zijn afgestemd dat zij als een samenstel van rechtshandelingen zijn aan te merken. Een dergelijke afstemming kan, behoudens tegenbewijs, in elk geval worden aangenomen indien het gezamenlijke bedrag dat wordt geschonken door ieder van de bij de rechtshandelingen betrokken ouders geheel of nagenoeg geheel overeenstemt, en de schenkingen gelijktijdig of betrekkelijk kort na elkaar hebben plaatsgevonden.
Voor zover de klachten zijn gericht tegen het hiervoor in 3.3 weergegeven oordeel van het Hof dat het kruislingse schenken in dit geval geen ander motief heeft gediend dan het ontgaan van schenkbelasting, falen zij. Het Hof heeft met zijn oordeel het motiefvereiste niet miskend, en voor het overige is dit oordeel feitelijk en is het naar behoren gemotiveerd.
Het Hof heeft zijn hiervoor in 3.3 weergegeven oordeel dat de toepassing van de eigenwoningvrijstelling op de schenking van [A] aan belanghebbende leidt tot strijd met het doel en de strekking van de wettelijke regeling over die vrijstelling, onder meer gebaseerd op het hiervoor in 3.2 onder (i) tot en met (iv) vermelde. Daarin ligt het oordeel besloten dat de kruislingse schenkingen zodanig op elkaar zijn afgestemd dat zij als een samenstel van rechtshandelingen zijn aan te merken. Voor zover de klachten zich tegen dat oordeel richten, falen zij eveneens. Het Hof heeft daarmee de juiste maatstaf gehanteerd. Verder kan dit oordeel, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, door de Hoge Raad in de cassatieprocedure niet op juistheid worden onderzocht. Het is ook niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd.
Gelet op hetgeen hiervoor in 4.2.3 is overwogen, is het Hof op grond van zijn hiervoor in 4.3.1 en 4.3.2 bedoelde – in cassatie tevergeefs bestreden – oordelen terecht ervan uitgegaan dat in dit geval is voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van het leerstuk van wetsontduiking. Het heeft daaraan terecht de slotsom verbonden dat belanghebbende geen recht heeft op toepassing van de eigenwoningvrijstelling met betrekking tot de schenking die hij heeft ontvangen van [A]. De klachten falen daarom ook voor het overige.
5Proceskosten
De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
6Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.R. van Eijsden als voorzitter, en de raadsheren M.W.C. Feteris, M.T. Boerlage, A.E.H. van der Voort Maarschalk en W.A.P. van Roij, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier J.P.J. van Kampen, en in het openbaar uitgesproken op 3 oktober 2025.
Kamerstukken II 2013/13, 33 752, nr. 16, blz. 21.
© Copyright 2009 - 2025 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733