Rechtbank Noord-Holland 19-05-2025, ECLI:NL:RBNHO:2025:11065

Essentie (redactie)

Ogv buitenlands recht kan moeder geen ontkenning vaderschap meer vragen. Juridische vader onvindbaar en dus geen akkoord voor toepassing Nl recht ogv Art. 10:93 lid 2 BW. Rb past desondanks toch Nl recht toe, want strikte toepassing in strijd met art. 8 EVRM. Het is onaanvaardbaar dat minderjarige niet in betrekking tot haar biologische en sociale vader kan komen te staan, omdat de juridische vader, die als sinds 2004 uit beeld is, hieraan weigert zijn medewerking te verlenen en/of niet beschikbaar is voor de moeder.


Datum publicatie26-09-2025
ZaaknummerC/15/360763 / FA RK 25-111
ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsHaarlem
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenIPR familierecht; Afstamming;
Kinderen; Gerechtelijke vaststelling ouderschap; Ontkenning ouderschap
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl

Ontkenning vaderschap & gerechtelijke vaststelling ouderschap. Strikte toepassing art. 10:93 lid 2 BW in strijd met art. 8 EVRM. De rechtbank past het Nederlandse recht toe ondanks dat de juridische ouders geen daartoe strekkend gezamenlijk verzoek hebben gedaan. Het is onaanvaardbaar dat de minderjarige niet in betrekking tot haar biologische en sociale vader kan komen te staan omdat de juridische vader, die als sinds 2004 uit beeld is, hieraan weigert zijn medewerking te verlenen en/of niet beschikbaar is voor de moeder.

Volledige uitspraak


RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd

locatie Haarlem

ontkenning vaderschap & gerechtelijke vaststelling ouderschap & geslachtsnaam

zaak-/rekestnr.: C/15/360763 / FA RK 25-111

beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 19 mei 2025

in de zaak van:

[de moeder] ,

wonende te [plaats] ,

hierna mede te noemen: de moeder,

advocaat: mr. S.A.S. Matheij, kantoorhoudende te Haarlem,

--tegen--

[juridische vader] ,

zonder bekende woon- of verblijfplaats in of buiten Nederland,

hierna mede te noemen: [juridische vader] ,

strekkende tot ontkenning van het door huwelijk ontstaan vaderschap

en in de zaak van

[de moeder] ,

wonende te [plaats] ,

hierna mede te noemen: de moeder,

advocaat: mr. S.A.S. Matheij, kantoorhoudende te Haarlem,

--tegen --

[biologische en sociale vader] ,

wonende te [plaats] ,

hierna mede te noemen: [biologische en sociale vader] ,

strekkende tot gerechtelijke vaststelling van het ouderschap & het vaststellen van de geslachtsnaam van het kind

Het minderjarige kind [de minderjarige] wordt vertegenwoordigd door [de bijzondere curator] , bijzondere curator.

1Procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het verzoekschrift, met bijlagen, van de moeder, ingekomen op 6 januari 2025;

- de beschikking van 20 januari 2025, waarbij [de bijzondere curator] te [plaats] is benoemd tot bijzondere curator;

- het verslag van 20 februari 2025 van de bijzondere curator;

- het F-formulier van de advocaat van de moeder van 12 maart 2025;

- het aanvullend verslag van 10 april 2025 van de bijzondere curator;

- het bericht, met bijlage, van de advocaat van de moeder van 15 april 2025.

1.2.

De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 17 april 2025 in aanwezigheid van de moeder bijgestaan door mr. Matheij, [biologische en sociale vader] en mr. Bootsma, bijzondere curator. Partijen zijn bijgestaan door een tolk in de [taal] taal.

[juridische vader] , hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, is niet ter zitting verschenen.

1.3.

De minderjarige [de minderjarige] is in de gelegenheid gesteld op 15 april 2025 met de rechter te spreken. Hiervan is geen gebruik gemaakt.

1.4.

Deze zaak is tegelijk behandeld met het verzoek van de moeder om vervangende toestemming te verlenen voor de aanvraag van een paspoort en voor de inschrijving op school van [de minderjarige] , bij de rechtbank bekend onder het zaaknummer C/15/358874 / FA RK 24-5752.

2Feiten en omstandigheden

2.1.

De moeder en [juridische vader] zijn op [huwelijksdatum] gehuwd, welk huwelijk op [datum] is ontbonden door het in kracht van gewijsde gaan van de echtscheidingsbeschikking van diezelfde datum van de Districtsrecht [plaats] , [land] .

2.2.

Tijdens het huwelijk van de moeder en [juridische vader] is geboren het minderjarige kind:

- [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] , hierna mede te noemen [de minderjarige] .

2.3.

De moeder en [biologische en sociale vader] zijn op [huwelijksdatum] in [plaats] , [land] gehuwd. De moeder heeft haar voor- en achternaam als gevolg van het huwelijk gewijzigd van [voor- en achternaam] naar [voor- en achternaam] .

2.4.

De moeder, [juridische vader] , [biologische en sociale vader] en [de minderjarige] hebben de [nationaliteit] nationaliteit.

3Verzoek

ontkenning van het door huwelijk ontstaan vaderschap

3.1.

Het verzoek van de moeder strekt tot gegrondverklaring van de ontkenning van het door huwelijk ontstane vaderschap van het kind.

De moeder stelt dat [juridische vader] niet de biologische vader van [de minderjarige] is. De moeder voert daartoe aan dat haar relatie met [juridische vader] in 2004 is verbroken, terwijl de echtscheiding pas in 2014 is uitgesproken. De moeder heeft sinds 2010 een affectieve relatie met [biologische en sociale vader] . Uit het DNA-onderzoek van Verilabs van 28 november 2024 volgt dat [biologische en sociale vader] met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid (99,9999999983%) de biologische vader is van [de minderjarige] .

gerechtelijke vaststelling ouderschap

3.2.

De moeder verzoekt de gerechtelijke vaststelling van het ouderschap van [biologische en sociale vader] van [de minderjarige] .

Uit het DNA-onderzoek van Verilabs van 28 november 2024 volgt dat [biologische en sociale vader] met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid (99,9999999983%) de biologische vader is van [de minderjarige] . [de minderjarige] weet dat niet [juridische vader] maar [biologische en sociale vader] haar vader is en wordt door [biologische en sociale vader] opgevoed.

4Verweer

ontkenning van het door huwelijk ontstaan vaderschap

4.1.

[juridische vader] heeft geen verweer gevoerd.

gerechtelijke vaststelling ouderschap

4.2.

[biologische en sociale vader] onderschrijft de standpunten van de moeder.

5Standpunt van de bijzondere curator

ontkenning van het door huwelijk ontstaan vaderschap

5.1.

Omdat de moeder het verzoek ten aanzien van [de minderjarige] niet binnen de in art. 1:200 lid 5 van het Burgerlijk Wetboek (BW) genoemde termijn heeft ingediend en de moeder daardoor niet ontvankelijk zal zijn in haar verzoek, is de bijzondere curator bereid om namens [de minderjarige] een verzoek tot ontkenning van het door huwelijk ontstaan vaderschap in te dienen omdat dit door de bijzondere curator in haar belang wordt geacht.

gerechtelijke vaststelling ouderschap

5.2.

De bijzondere curator concludeert in haar brief van 10 april 2025 dat [de minderjarige] er belang bij heeft dat haar juridische positie in overeenstemming wordt gebracht met de werkelijkheid.

Omdat de moeder het verzoek ten aanzien van [de minderjarige] niet binnen de in art. 1:207 lid 3 BW genoemde termijn heeft ingediend en de moeder daardoor niet ontvankelijk zal zijn in haar verzoek, verzoekt de bijzondere curator namens [de minderjarige] het ouderschap [biologische en sociale vader] van [de minderjarige] gerechtelijk vast te stellen.

6Beoordeling van het door huwelijk ontstaan vaderschap

internationale aspecten

6.1.

De Nederlandse rechter komt op grond van het bepaalde in art. 3 aanhef en onder a wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) rechtsmacht toe, nu uit de overgelegde stukken is gebleken dat de moeder haar gewone verblijfplaats in Nederland heeft.

6.2.

Vervolgens komt de vraag aan de orde welk recht van toepassing is op het verzoek.

De beantwoording van deze vraag dient te geschieden aan de hand van het bepaalde in de artikelen 10:92 en 10:93 BW.

6.3.

Of familierechtelijk betrekkingen als bedoeld in art. 10:92 BW in een gerechtelijke procedure tot gegrondverklaring van een ontkenning kunnen worden tenietgedaan, wordt bepaald door het recht van de staat van de gemeenschappelijke nationaliteit van de moeder en de juridische vader of, indien dit ontbreekt, door het recht van de staat waar de moeder en de juridische vader elk hun gewone verblijfplaats hebben of, indien ook dit ontbreekt, door het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van het kind.

6.4.

De rechtbank is van oordeel dat nu vaststaat dat de moeder en [juridische vader] de [nationaliteit] nationaliteit bezitten, het [nationaliteit] recht van toepassing is op het verzoek.

6.5.

Volgens art. 4:111 lid 1 van het [nationaliteit] Burgerlijk Wetboek (HBW) kan de vordering tot weerlegging van het vermoeden van vaderschap worden ingesteld

door het minderjarige kind en de moeder met toestemming van de voogdijautoriteit tot het

minderjarige kind de leeftijd van drie jaar heeft bereikt.

Op grond van art. 4:114 lid 1 e HBW kan het vermoeden van vaderschap worden weerlegd in een niet-contentieuze procedure als het vermoeden van vaderschap is gebaseerd op het huwelijk van de moeder, de levensgemeenschap tussen de echtgenoten ten minste driehonderd dagen is beëindigd en de man die het kind daadwerkelijk heeft verwekt, het kind als zijn eigen kind wil erkennen. Dit verzoek moet volgens lid 2 van dit artikel worden ingediend op gezamenlijk verzoek van de veronderstelde vader, de moeder en de man die het kind wil erkennen. Volgens lid 3 van dit artikel zijn de termijnen die gelden voor het instellen van de rechtsvordering om het vermoeden van vaderschap te weerleggen niet op deze procedure van toepassing.

6.6.

Uit het verslag van de bijzondere curator blijkt het volgende:

De moeder heeft in [land] een vordering op grond van art. 4:111 HBW ingediend. Deze vordering is afgewezen omdat [de minderjarige] op het moment van indiening van de vordering ouder dan drie jaar was. De moeder heeft [juridische vader] destijds verzocht mee te werken aan de indiening van een gezamenlijk verzoek op grond van art. 4:114 HBW. Volgens de moeder heeft [juridische vader] destijds aangegeven dat zij dit probleem zelf maar moest oplossen en dat hij nergens aan meewerkte. De moeder heeft [juridische vader] na 2004 nooit meer gezien, behalve tijdens de echtscheidingsprocedure, en heeft geen enkel contact meer met [juridische vader] . De bijzondere curator heeft [juridische vader] niet gesproken omdat hij niet vindbaar was.

6.7.

Volgens de advocaat van de moeder heeft de bijzondere curator de moeder vermoedelijk niet goed begrepen. De moeder heeft namelijk niet eerder een vordering ingediend in [land] over het vaderschap van [de minderjarige] . De moeder heeft aangegeven dat zij wel advies heeft ingewonnen bij een advocaat in [land] maar die zou hebben aangegeven dat er geen procedure gevoerd kon worden.

6.8.

Nu [de minderjarige] ouder dan drie jaar is en de moeder geen contact meer heeft of kan krijgen met [juridische vader] , is het naar [nationaliteit] recht niet of niet meer mogelijk om het door huwelijk ontstane vaderschap door ontkenning teniet te doen.

6.9.

Op grond van 10:93 lid 2 BW kan, indien de ontkenning naar [nationaliteit] recht niet of niet meer mogelijk is, de rechter het recht van de gewone verblijfplaats van het kind toepassen indien dat in het belang van het kind wordt geacht en de ouders van het kind een daartoe strekkend gezamenlijk verzoek doen.

6.10.

Gelet op het bovenstaande is de verwachting niet gerechtvaardigd dat [juridische vader] een gezamenlijk verzoek met de moeder zal indienen. De rechtbank stelt echter voorop dat het recht van [de minderjarige] om haar eigen biologische vader, met wie haar moeder gehuwd is, die haar haar hele leven al opvoedt en bij wie zij altijd heeft gewoond, als juridische vader te krijgen onder de bescherming van art. 8 EVRM valt. Ingevolge dit artikel heeft [de minderjarige] recht op eerbiediging van haar privéleven en familie- en gezinsleven en heeft zij er recht op dat de Staat daarin een positieve houding aanneemt voor zover dat niet in strijd komt met de openbare orde.

Naar het oordeel van de rechtbank leidt het in deze specifieke situatie voor [de minderjarige] tot een onaanvaardbare inbreuk op haar identiteit en haar familie- en gezinsleven indien zij niet in familierechtelijke betrekking tot haar biologische en sociale vader kan te komen te staan, omdat de juridische vader weigert hieraan zijn medewerking te verlenen en/of niet bereikbaar is voor de moeder. Onder deze omstandigheden is strikte toepassing van art. 10:93 lid 2 BW zozeer in strijd met het recht van [de minderjarige] op bescherming van haar identiteit en de eerbieding haar familie- en gezinsleven, dat deze in dit geval achterwege moet blijven. Hierbij neemt de rechtbank tevens in aanmerking dat gesteld noch gebleken is dat de openbare orde in het geding komt door aan artikel 10:93 lid 2 BW het gebruikelijke rechtsgevolg te onthouden. De rechtbank zal daarom, ondanks dat de juridische ouders geen daartoe strekkend gezamenlijk verzoek hebben gedaan, het [nationaliteit] recht buiten beschouwing laten en het verzoek beoordelen naar Nederlands recht.

het verzoek

6.11.

In art. 1:199 BW is bepaald dat de vader van een kind de man is die op het tijdstip van de geboorte van het kind met de vrouw uit wie het kind is geboren is gehuwd. De man is derhalve de juridische vader van het kind.

Op grond van art. 1:200 lid 1 sub a BW kan dit vaderschap, op de grond dat de man niet de biologische vader van het kind is, door de moeder worden ontkend.

6.12.

Het verzoek van de moeder is niet binnen de termijn genoemd in art. 1:200 lid 5 BW ingediend, zodat zij niet ontvankelijk is in haar verzoek .
6.13. De bijzondere curator heeft zich bereid verklaard het verzoek van de moeder over te nemen en heeft namens [de minderjarige] een verzoek tot ontkenning van het vaderschap gedaan.

Nu uit voormeld DNA-onderzoek is komen vast te staan dat niet [juridische vader] maar [biologische en sociale vader] de biologische vader van [de minderjarige] is en het verzoek van de bijzondere curator is ingediend binnen de termijn van art. 1:200 lid 6 BW, zal de rechtbank het verzoek van de bijzondere curator toewijzen nu ook voor het overige niet is gebleken dat het verzoek onrechtmatig of ongegrond is.

7Beoordeling gerechtelijke vaststelling ouderschap van de man

internationale aspecten

7.1.

De Nederlandse rechter komt op grond van het bepaalde in art. 3 aanhef en onder a Rv rechtsmacht toe, nu uit de overgelegde stukken is gebleken dat de moeder haar gewone verblijfplaats in Nederland heeft.

7.2.

Vervolgens komt de vraag aan de orde welk recht van toepassing is op het verzoek.

De beantwoording van deze vraag dient te geschieden aan de hand van het bepaalde in art. 10:97 BW.

7.3.

Of en onder welke voorwaarden het ouderschap van een persoon gerechtelijk kan worden vastgesteld, wordt bepaald door het recht van de staat van de gemeenschappelijke nationaliteit van die persoon en de moeder of, indien dit ontbreekt, door het recht van de staat van hun gemeenschappelijke gewone verblijfplaats of, indien ook dit ontbreekt, door het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van het kind.

7.4.

De rechtbank is van oordeel dat nu vaststaat dat de moeder en [biologische en sociale vader] de [nationaliteit] nationaliteit bezitten, het [nationaliteit] recht van toepassing is op het verzoek.

7.5.

Volgens de artikelen 4:104 lid 1 en 4:103 lid 1 HBW kan het vaderschap op verzoek van de moeder gerechtelijk worden vastgesteld indien het vaderschap niet kan worden vastgesteld:

  • op basis van een huwelijksrelatie van de moeder gedurende de periode de conceptie en de geboorte van het kind,

  • noch op basis van een kunstmatige voortplantingsbehandeling die het vermoeden van vaderschap laat ontstaan,

  • noch op basis van een volledige rechtsgeldige erkenning.

De rechtbank stelt het vaderschap op grond van art. 4:103 lid 2 HBW vast van de man die tijdens de periode dat de moeder zwanger raakte, met haar geslachtsverkeer heeft gehad en als op basis van een zorgvuldige afweging van alle omstandigheden redelijkerwijs de conclusie getrokken kan worden dat het kind hieruit stamt.

7.6.

Zodra deze beschikking tot gegrondverklaring van de ontkenning van het door huwelijk ontstaan vaderschap van [juridische vader] is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, kan het vaderschap van [de minderjarige] niet langer worden vastgesteld op basis van de huwelijksrelatie tussen de moeder en [juridische vader] gedurende de conceptie en de geboorte van [de minderjarige] . Het vaderschap kan evenmin worden vastgesteld op basis van een kunstmatige voortplantingsbehandeling die het vermoeden van vaderschap laat ontstaan of op basis van een volledige rechtsgeldige erkenning.

7.7.

Nu de moeder en [biologische en sociale vader] sinds 2010 een affectieve relatie hebben en uit het rapport van het DNA-onderzoek van Verilabs van 28 november 2024 is gebleken dat het ouderschap van [biologische en sociale vader] voor 99,9999999983% kan worden vastgesteld, zal het verzoek worden toegewezen.

8Geslachtsnaam kind

8.1.

De moeder heeft verzocht om na de gerechtelijke vaststelling van het ouderschap te bepalen dat het kind de geslachtsnaam [geslachtsnaam] zal dragen.

8.2.

Op grond van art. 10:19 lid 1 BW worden de geslachtsnaam en de voornamen van een vreemdeling bepaald door het recht van de staat waarvan hij de nationaliteit heeft.

Uit de uittreksels BRP blijkt dat [de minderjarige] de [nationaliteit] nationaliteit heeft, zodat het [nationaliteit] namenrecht op haar van toepassing is.

8.3.

Volgens art. 4:103 lid 3 HBW kan een meerderjarig kind na gerechtelijke vaststelling van het vaderschap verklaren of het de achternaam van de bloedverwante vader wenst te gebruiken dan wel of het zijn vroegere achternaam wenst te blijven gebruiken. Als deze verklaring niet wordt afgelegd, heeft het vermoeden van vaderschap geen invloed op de naam van het kind.

Nu [de minderjarige] nog minderjarig is kan zij geen gebruik maken van deze optie.

8.4.

Op grond van art. 4:150 lid 1 HBW draagt het kind van gehuwde ouders, indien de ouders ervoor hebben gekozen een gezamenlijke naam voeren, de door het huwelijk van de ouders verkregen naam. De moeder heeft ervoor gekozen sinds het huwelijk met [biologische en sociale vader] eveneens de geslachtsnaam “ [geslachtsnaam] ” te voeren. Daarom zal de geslachtsnaam van [de minderjarige] , zodra de beslissing tot vaststelling van het ouderschap van [biologische en sociale vader] onherroepelijk is geworden, worden vastgesteld als “ [geslachtsnaam] ”.

9Beslissing

De rechtbank:

ontkenning van het door huwelijk ontstaan vaderschap

9.1.

verklaart gegrond de ontkenning van het door huwelijk ontstane vaderschap van
[juridische vader] , geboren [geboortedatum] in [plaats] , [land] met betrekking tot het kind:

- [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] ;

gerechtelijke vaststelling van het ouderschap van de man

9.2.

stelt vast het ouderschap van [biologische en sociale vader] , geboren op [plaats] in [plaats] , [land] betreffende het kind:

- [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] ;

onder de opschortende voorwaarde dat onderhavige beschikking tot gegrondverklaring van de ontkenning van het door huwelijk ontstaan vaderschap van [juridische vader] is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente [gemeente] ;

9.3.

stelt - onder de voorwaarde dat de beslissing tot vaststelling van het ouderschap onherroepelijk is geworden - vast dat de geslachtsnaam van [de minderjarige] zal zijn:

- [geslachtsnaam] ;

9.3.

draagt de griffier - op grond van artikel 1:20 e lid 1 BW - op niet eerder dan drie maanden na de dag van de uitspraak van deze beschikking -en indien daartegen geen hoger beroep is ingesteld- een afschrift van deze beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [gemeente] ;

9.4.

wijst af het meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mr. T.M. van Wassenaer-Westgeest, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. A.E.J. van Schie, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 mei 2025.

Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.



© Copyright 2009 - 2025 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733