Essentie (redactie)
Beroepsfout advocaat-mediator door bij belangenconflict niet te verwijzen naar afzonderlijke advocaten en toch eenzijdig echtscheidingsverzoek in te dienen. Verklaring voor recht toegewezen. Schadevergoeding afgewezen wegens ontbreken causaal verband; uitkomst (12 jaar, €1.000 p/m) zou ook zonder fout zijn bereikt. Eigen advocaat vrouw zou zelfde hebben gedaan. De stelling van eiser dat hij schade heeft geleden omdat hij opnieuw of meer advocaatkosten heeft moeten maken, werd eveneens verworpen.
Datum publicatie | 22-09-2025 |
Zaaknummer | C/08/327053 / HA ZA 25-4 |
Procedure | Eerste aanleg - enkelvoudig |
Zittingsplaats | Zwolle |
Rechtsgebieden | Civiel recht |
Trefwoorden | Tuchtrecht / aansprakelijkheid; Tuchtrecht/aansprakelijkheid mediator; Alimentatie |
Wetsverwijzingen |
Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl
Beroepsfout advocaat-mediator. In deze zaak is niet komen vast te staan dat eiser schade heeft geleden door deze beroepsfout.Volledige uitspraak
Civiel recht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: C/08/327053 / HA ZA 25-4
Vonnis van 17 september 2025
in de zaak van
[eiser] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: eerst mr. E.P.W.A. Bink, nu mr. H.G. Ruis,
tegen
[gedaagde] , h.o.d.n. [bedrijf] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: mr. [gedaagde] ,
advocaat: mr. V.J.N. van Oijen.
1De beslissing in het kort
Mr. [gedaagde] heeft [eiser] en zijn voormalig echtgenote als advocaat-mediator bijgestaan in het kader van hun echtscheiding. [eiser] vindt dat mr. [gedaagde] jegens hem toerekenbaar tekort is geschoten of onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door een echtscheidingsverzoek bij de rechtbank in te dienen op verzoek van alleen de ex-echtgenote van [eiser] . Volgens [eiser] moet hij daarom nu maximaal 12 jaar partneralimentatie betalen in plaats van maximaal 5 jaar en lijdt hij daardoor schade. De rechtbank is van oordeel dat mr. [gedaagde] een beroepsfout kan worden verweten zodat zij toerekenbaar tekortgeschoten is jegens [eiser] . Maar dat leidt niet tot het toewijzen van de vordering tot schadevergoeding omdat het oorzakelijk verband tussen de beroepsfout en de gestelde schade ontbreekt. De vordering van [eiser] wordt dus afgewezen. Hierna wordt die beslissing verder toegelicht.
2De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding;
- de conclusie van antwoord;
- de aanvullende producties 11 en 12 die mr. Bink voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft ingediend;
- de brief waarin is meegedeeld dat een mondelinge behandeling is bepaald;
- de mondelinge behandeling van 30 juli 2025, de pleitnotities van mrs. [naam 4] en [naam 2] , die mr. V.J.N. van Oijen verving, en de aantekeningen van de griffier.
Ten slotte is vonnis bepaald.
3De feiten
In september 2019 hebben [eiser] en zijn toenmalige echtgenote [naam 1] zich tot mr. [gedaagde] gewend met het verzoek om hen beiden als advocaat en mediator te begeleiden in het kader van hun echtscheiding.
Mr. [gedaagde] is als familierechtadvocaat lid van de vereniging Familierecht Advocaten en Scheidingsbemiddelaars (vFAS).
Tijdens het eerste gesprek met mr. [gedaagde] op 23 september 2019 was aan de zijde van [naam 1] ook de heer [naam 3] aanwezig. Mr. [gedaagde] heeft na het eerste gesprek met [eiser] en [naam 1] geen opdrachtbevestiging opgesteld waarin de gemaakte afspraken werden bevestigd.
Gelet op de stellingen van partijen heeft [naam 3] zich bij e-mail van 11 december 2019 tot mr. [gedaagde] gewend met de vraag namens [naam 1] of het echtscheidingsverzoek nog voor het nieuwe jaar kon worden ingediend. Deze vraag heeft [naam 3] eind december 2019 nogmaals telefonisch herhaald zodat voorkomen zou worden dat de Wet Herziening Partneralimentatie van toepassing zou worden.
Op 30 december 2019 om 10:33 uur heeft mr. [gedaagde] eerst via e-mail, en vervolgens per telefoon contact gezocht met [eiser] . Dat contact is niet tot stand gekomen. Vervolgens heeft mr. [gedaagde] dezelfde dag aan [eiser] en [naam 1] per e-mail een concept deelconvenant toegezonden. Die e-mail vermeldt:
“Geachte heer [eiser] en mevrouw [naam 1] ,
Enige tijd geleden hebben we bij mij op kantoor een eerste mediationgesprek gevoerd. De zaak heeft verder nog geen vervolg gekregen maar ik stel voor dat we in de komende weken daartoe wel de nodige actie voor ondernemen. Ik stuur u komende week een verslag toe en de lijst met gegevens die nodig zijn om tot een verdere afwikkeling te komen.
Tijdens het gesprek heb ik ook aangegeven dat de Wet Herziening Partneralimentatie per 1 januari 2020 in werking treedt. Dat betekent dat de alimentatieduur voor zaken die na 1 januari 2020 bij de rechtbank worden ingediend aanzienlijk worden bekort.
De heer [naam 3] stuurde mij een mail met de vraag of het verzoekschrift nog dit jaar bij de rechtbank kan worden ingediend zodat de oude wet nog van toepassing is. Dat kan inderdaad maar het is handiger om via bijgaand deelconvenant daartoe een bindende afspraak te maken.
Wilt u ervoor zorgen dat het convenant uiterlijk morgen om 12.00 uur is ondertekend?
(…)”
Omdat mr. [gedaagde] het deelconvenant op 31 december 2019 niet ondertekend retour ontving heeft zij dezelfde dag een echtscheidingsverzoek namens (alleen) [naam 1] bij de rechtbank ingediend. Zij heeft dit per e-mail aan [eiser] en [naam 1] gecommuniceerd.
Bij brief van 13 februari 2020 heeft mr. [gedaagde] een verslag van het eerste gesprek in september 2019 aan [eiser] en [naam 1] gestuurd. Deze brief vermeldt, voor zover hier van belang, het volgende:
“U bent het er samen over eens dat de relatie geen kans biedt op herstel en dat het tot een echtscheiding moet komen. U heeft mij gevraagd als mediator voor u beiden op te treden. In verband met het feit dat de wet herziening alimentatie per 1 januari 2020 is veranderd, heb ik het echtscheidingsverzoekschrift voor 1 januari 2020 bij de rechtbank ingediend om te voorkomen dat de mediation niet zou kunnen worden voortgezet omdat er een tweede advocaat bij de zaak zou worden betrokken. De heer [eiser] heeft aangegeven dat hij van die actie niet was geporteerd omdat het toch de bedoeling was om een en ander in de mediation te regelen. Dat is nog steeds het geval.”
[eiser] heeft op 16 november 2020 klachten tegen mr. [gedaagde] ingediend bij de klachtenfunctionaris voor het kantoor van mr. [gedaagde] .
Bij brief van 6 april 2021 heeft de klachtenfunctionaris de klachten van [eiser] deels gegrond verklaard. De hiervoor bedoelde brief vermeldt:
“Punt 3 is gegrond. De neutraliteit van mevrouw mr. [gedaagde] als mediator kan in het geding zijn gekomen door het eenzijdige indienen van een verzoekschrift tot echtscheiding. Het had op de weg van mr. [gedaagde] gelegen om mevrouw [naam 1] te verwijzen naar een eigen advocaat dan wel bij geen reactie van de heer [eiser] en of mevrouw [naam 1] of overeenstemming over het indienen van een verzoekschrift voor 1 januari 2020 geen verzoekschrift in te dienen.”
In 2022 hebben [eiser] en [naam 1] en hun beider advocaten in een zogenaamd viergesprek afspraken gemaakt over hun echtscheiding en de gevolgen daarvan. Zij hebben deze afspraken neergelegd in een echtscheidingsconvenant dat zij op 22 april 2022 hebben ondertekend.
Bij beschikking van deze rechtbank van 20 mei 2022 is de echtscheiding tussen [eiser] en [naam 1] uitgesproken. Beide partijen werden in die procedure door een eigen advocaat vertegenwoordigd. De beschikking vermeldt dat [naam 1] in de echtscheidings-procedure had verzocht om toekenning van een bedrag van € 4.000,00 per maand aan partneralimentatie. De beschikking vermeldt verder dat het echtscheidingsconvenant onderdeel uitmaakt van de beschikking .
Het echtscheidingsconvenant vermeldt ten aanzien van de partneralimentatie:
“De vrouw kan met de door haar ontvangen WIA-uitkering gedeeltelijk in haar eigen levensonderhoud voorzien. Zij heeft behoefte aan een aanvullend bedrag aan partneralimentatie. Partijen zijn overeengekomen dat de man aan de vrouw een bedrag van € 1.000,-- bruto per maand aan partneralimentatie betaalt, zodra de vrouw zelfstandige woonruimte heeft betrokken en niet langer woonachtig is in de woonunit op het erf.”
en verder:
“
Wettelijke termijn
Partijen hadden discussie over de vraag of de alimentatietermijn 12 jaren bedroeg. Dit vanwege het feit dat het verzoekschrift tot echtscheiding eenzijdig namens de vrouw door de mediator is ingediend op 31 december 2019, een dag voor de wijziging van de wettelijke duur van de partneralimentatie. Partijen hebben hierover overleg gevoerd en zijn overeengekomen dat de verplichting tot het voldoen van een alimentaire bijdrage maximaal 12 jaar is.”
[eiser] heeft mr. [gedaagde] bij brief van 12 november 2024 aansprakelijk gesteld voor een beroepsfout.
4Het geschil
[eiser] vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht verklaart dat mr. [gedaagde] tekortgeschoten is in de nakoming van de met [eiser] gesloten overeenkomst van opdracht, doordat mr. [gedaagde] één of meer beroepsfouten heeft begaan door jegens [eiser] niet de zorgvuldigheid te betrachten die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat-mediator mag worden verwacht, althans anderszins in strijd heeft gehandeld met de overeenkomst van opdracht en/of onrechtmatig heeft gehandeld;
II. voor recht verklaart dat mr. [gedaagde] jegens [eiser] aansprakelijk is uit die tekortkoming(en) en/of onrechtmatige daad voortvloeiende, door [eiser] geleden en te lijden schade;
III. mr. [gedaagde] veroordeelt tot vergoeding van de voormelde schade te vermeerderen met de wettelijke rente, nader op te maken bij staat;
IV. mr. [gedaagde] veroordeelt in de proceskosten, te vermeerderen met de nakosten en de wettelijke rente.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
5De beoordeling
In deze procedure ligt de vraag voor of mr. [gedaagde] een beroepsfout kan worden verweten en of zij daarom gehouden is om de door [eiser] als gevolg daarvan geleden schade te vergoeden.
De verweten beroepsfout
[eiser] stelt primair als grondslag van zijn vorderingen dat mr. [gedaagde] jegens hem toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de gesloten overeenkomst van opdracht door zonder overleg met [eiser] een echtscheidingsverzoek namens (alleen) [naam 1] in te dienen. Daarmee heeft mr. [gedaagde] [eiser] opzettelijk in een nadelige positie gebracht omdat de wettelijke duur van de door [eiser] te betalen alimentatie nu 12 jaar bedraagt. Indien mr. [gedaagde] niet was tekortgeschoten zou deze duur maximaal 5 jaar zijn geweest. Daarnaast heeft [eiser] een eigen advocaat in moeten schakelen om hem bij zijn echtscheiding bij te staan. Subsidiair heeft mr. [gedaagde] volgens [eiser] onrechtmatig jegens hem gehandeld door niet de zorgvuldigheid in acht te nemen die van een redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat mocht worden verwacht.
Mr. [gedaagde] heeft zich voor wat betreft het verwijt dat zij [eiser] in een nadeliger positie heeft gebracht door zonder toestemming of overleg met [eiser] een echtscheidingsverzoek in te dienen gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Mr. [gedaagde] betwist daarentegen het verwijt dat zij het echtscheidingsverzoek zonder toestemming van [naam 1] heeft ingediend. Volgens mr. [gedaagde] beschikte zij wel degelijk over deze toestemming.
Uitgangspunt bij de beoordeling is dat een advocaat als beroepsbeoefenaar volgens vaste rechtspraak de zorgvuldigheid dient te betrachten die van een redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Het antwoord op de vraag of in een geval als het onderhavige voldoende zorgvuldigheid is betracht, is mede afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval.
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat mr. [gedaagde] voor zowel [eiser] als [naam 1] als mediator zou optreden.
[eiser] stelt dat mr. [gedaagde] het echtscheidingsverzoek zonder toestemming van [naam 1] heeft ingediend. Bij de door [eiser] in het geding gebrachte tijdlijn zit echter een e-mail van 11 december 2019 van de heer [naam 3] aan mr. [gedaagde] waarin hij namens [naam 1] aan mr. [gedaagde] vraagt om het verzoek nog dat jaar in te dienen bij de rechtbank. Daaruit blijkt dat het verwijt van [eiser] dat mr. [gedaagde] geen toestemming zijdens [naam 1] had om het verzoek in te dienen onjuist is.
Als gevolg van het hiervoor bedoelde verzoek van [naam 1] ontstond er op 11 december 2019 voor mr. [gedaagde] , die immers beide partijen als advocaat-mediator bij stond, in feite een belangenconflict. Naar het oordeel van de rechtbank had van mr. [gedaagde] , handelend als redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat en mediator, mogen worden verlangd dat zij partijen op het verzoek van de heer [naam 3] en op het als gevolg daarvan ontstane belangenconflict had gewezen en had zij partijen op dat moment behoren te adviseren om ieder een eigen advocaat aan te stellen. Mr. [gedaagde] heeft op de zitting ook zelf verklaard dat zij partijen had moeten zeggen dat sprake was van een belangenconflict zodat partijen ieder een eigen advocaat nodig zouden hebben. Mr. [gedaagde] heeft dat evenwel destijds niet gedaan.
In plaats daarvan heeft mr. [gedaagde] naar het oordeel van de rechtbank “te elfder ure”, namelijk op 30 december 2019, een concept-deelconvenant aan partijen toegezonden in een poging de kwestie van de, als gevolg van de inwerkingtreding van de Wet Herziening Partneralimentatie, verkorte maximumduur van partneralimentatie te voorkomen. Vervolgens heeft mr. [gedaagde] het echtscheidingsverzoek zonder reacties op haar e-mailbericht op 31 december 2019 ingediend.
Door aldus te handelen heeft mr. [gedaagde] naar het oordeel van de rechtbank in strijd gehandeld met de hiervoor onder rechtsoverweging 5.4 bedoelde maatstaf en heeft zij jegens [eiser] de op haar rustende zorgplicht geschonden. Daarmee is sprake van een toerekenbare tekortkoming uit hoofde van de gesloten overeenkomst van opdracht en kan de gevorderde verklaring voor recht worden toegewezen. Op die (primaire) grondslag is mr. [gedaagde] in beginsel gehouden de schade die [eiser] dientengevolge heeft geleden te vergoeden. De subsidiair voorgedragen grondslag, onrechtmatige daad, behoeft daarom geen bespreking meer.
Causaal verband tussen beroepsfout en schade
Volgens [eiser] heeft hij als gevolg van de door mr. [gedaagde] begane beroepsfout schade geleden die enerzijds bestaat uit het gedurende zeven jaar extra betalen van alimentatie en anderzijds uit advocaatkosten.
Mr. [gedaagde] heeft in haar verweer aangevoerd dat het causaal verband tussen de haar verweten beroepsfout en de door [eiser] gestelde schade ontbreekt. Daarnaast betwist mr. [gedaagde] dat [eiser] schade heeft geleden.
De stelplicht en de bewijslast van het bestaan van het causaal verband en de schade in vorenbedoelde zin rust op [eiser] . [eiser] is er niet in geslaagd voldoende omstandigheden te stellen waaruit een causaal verband tussen de fout en de gestelde schade kan worden afgeleid. De rechtbank licht dat toe.
Om de schade vast te stellen zal de werkelijke situatie, met de beroepsfout, moeten worden vergeleken met de hypothetische situatie, waarin de beroepsfout wordt weggedacht. In de werkelijke situatie staat vast dat [eiser] en [naam 1] , na de door mr. [gedaagde] begane beroepsfout, hun echtscheiding en de gevolgen daarvan in minnelijk overleg en bijgestaan door hun wederzijdse advocaten hebben geregeld door het opstellen van een echtscheidingsconvenant. Partijen zijn in dat convenant een alimentatie van € 1.000,00 per maand overeengekomen voor de duur van maximaal 12 jaar.
Voor een inschatting van de hypothetische situatie worden de redelijke verwachtingen tot uitgangspunt genomen. Indien mr. [gedaagde] de beroepsfout niet had gemaakt en dus niet het echtscheidingsverzoek op 31 december 2019 had ingediend, acht de rechtbank aannemelijk dat zij haar cliënten naar een eigen advocaat zou hebben verwezen. Mr. [gedaagde] heeft voldoende onderbouwd dat zij voldoende advocaten bereid zou hebben gevonden haar cliënten over te nemen om het verzoekschrift op tijd in te dienen. Vervolgens wordt aannemelijk geacht dat [naam 1] , na overleg met haar nieuwe advocaat, ervoor zou hebben gekozen om het verzoekschrift alsnog voor 1 januari 2020 in te dienen zodat zij recht zou hebben op maximaal 12 jaar partneralimentatie. Dat betekent dat zich vervolgens dezelfde situatie zou hebben voorgedaan als in werkelijkheid is voorgevallen, te weten een onderhandeling tussen partijen over onder andere de inhoud van de alimentatieverplichting. Zonder nadere onderbouwing die ontbreekt valt niet in te zien dat die onderhandeling tot een andere uitkomst zou hebben geleid dan in de werkelijke situatie het geval is geweest. Daaruit volgt al dat [eiser] geen schade heeft geleden door de beroepsfout.
Daar komt bij dat zowel [eiser] als [naam 1] ten tijde van de onderhandelingen op de hoogte waren van het feit dat het echtscheidingsverzoek als gevolg van een beroepsfout door mr. [gedaagde] was ingediend. Hoewel de rechtbank het aannemelijk acht dat partijen dit feit bij hun onderhandelingen hebben betrokken, leidt dit nog niet tot de conclusie dat de fout tot een andere uitkomst heeft geleid dan zonder fout het geval zou zijn geweest. De inhoud van de alimentatieverplichting, zowel wat betreft de hoogte van het maandelijks te betalen bedrag als de duur, was voor partijen immers onderhandelbaar. Gelet op het beginsel van contractsvrijheid stond het partijen vrij om een kortere termijn voor het voldoen van partneralimentatie overeen te komen. Ook stond het partijen vrij om bij een termijn van twaalf jaar een lager maandbedrag overeen te komen dan bij een korter durende alimentatietermijn het geval zou zijn geweest. [eiser] heeft er uiteindelijk zelf mee ingestemd dat de alimentatieverplichting bestaat uit € 1.000,00 per maand voor een termijn van maximaal 12 jaar. Ook voor wat betreft dit onderhandelingsresultaat heeft [eiser] dan ook onvoldoende kunnen onderbouwen dat die alimentatie zonder de beroepsfout op een lager bedrag dan € 1.000,00 zou zijn vastgesteld of overeengekomen.
De stelling van [eiser] dat hij schade heeft geleden omdat hij opnieuw of meer advocaatkosten heeft moeten maken wordt eveneens verworpen. Immers, ook wanneer mr. [gedaagde] – zoals zij had moeten doen – partijen destijds had verwezen naar een eigen advocaat had [eiser] deze kosten moeten maken. Verder is gesteld noch gebleken dat de door [eiser] gemaakte kosten hoger zijn geweest dan deze in de (hypothetische) situatie zonder de beroepsfout waren geweest. Ook wat dat betreft had het handelen van mr. [gedaagde] geen invloed op de noodzaak om deze kosten te maken en is niet gebleken dat [eiser] als gevolg daarvan schade heeft geleden.
De slotsom is dat niet is komen vast te staan dat [eiser] schade heeft geleden door de beroepsfout van Mr. [gedaagde] . De vorderingen van [eiser] zijn daarmee niet toewijsbaar zodat deze worden afgewezen.
Proceskosten
Nu partijen over en weer in het ongelijk worden gesteld, ziet de rechtbank aanleiding de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
6De beslissing
De rechtbank:
verklaart voor recht dat mr. [gedaagde] tekortgeschoten is in de nakoming van de met [eiser] gesloten overeenkomst van opdracht, doordat mr. [gedaagde] een beroepsfout heeft begaan door jegens [eiser] niet de zorgvuldigheid te betrachten die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat-mediator mag worden verwacht;
wijst de vorderingen van [eiser] voor het overige af;
compenseert de proceskosten zodat partijen ieder hun eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.N. Bartels en in het openbaar uitgesproken op 17 september 2025. (BJ(O)
© Copyright 2009 - 2025 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733