Rechtbank Den Haag 19-02-2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:16893


Datum publicatie18-09-2025
ZaaknummerC/09/661334 / FA RK 24-1070
ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsDen Haag
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenKinderen;
Alimentatie;
Familievermogensrecht;
Familieprocesrecht
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl

Echtscheiding en verdeling - verzoek met betrekking tot vergoeding hypotheekrente

Volledige uitspraak


Rechtbank DEN HAAG

Enkelvoudige Kamer

Rekestnummers: FA RK 24-1070 (echtscheiding) en FA RK 24-5040 (verdeling)

Zaaknummer: C/09/661334 (echtscheiding) en C/09/669463 (verdeling)

Datum beschikking: 19 februari 2025

Echtscheiding met nevenvoorzieningen

Beschikking op het op 12 februari 2024 ingekomen verzoek van:

[de vrouw] ,

de vrouw,

wonende op een bij de rechtbank bekend adres,

advocaat: mr. T. Kocabas te [plaats 2] .

Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de vrouw] ,

de man,

wonende een bij de rechtbank bekend adres,

advocaat: mr. I.M. van der Drift te Delft.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:

  • het verzoekschrift;

  • het F9 formulier van 27 februari 2024 met bijlage van de vrouw;

  • het verweerschrift tevens zelfstandig verzoekschrift;

  • het F9 formulier van 31 mei 2024 met bijlage van de man;

  • het F9 formulier van 3 juni 2024 van de vrouw;

- het verweer tegen het zelfstandig verzoek ook houdende aanvullende verzoeken;

- de brief van 5 december 2024 met bijlagen van de man;

- de brief van 6 december 2024 met bijlagen van de vrouw.

De minderjarige kinderen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben in raadkamer hun mening kenbaar gemaakt.

Op 17 december 2024 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: partijen met hun advocaten en namens de Raad voor de Kinderbescherming: [naam] .

Na de zitting zijn de volgende stukken ontvangen:

- de brief van 6 januari 2025, met bijlagen, van de vrouw;

- de brief van 6 januari 2025, met bijlage, van de man;

- de brief van 20 januari 2025 van de vrouw.

Feiten

- Partijen zijn gehuwd op [datum] 2009 te [plaats 1] .

- Zij zijn de ouders van de volgende minderjarige kinderen:

- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2007 te [geboorteplaats] ,

- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2011 te [geboorteplaats] .

- De kinderen verblijven op dit moment bij de vrouw.

- De ouders oefenen het gezamenlijk gezag over de kinderen uit.

- Deze rechtbank heeft op 26 februari 2024 voorlopige voorzieningen getroffen, voor zover van belang, inhoudende:

  • dat de vrouw bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning te ( [postcode] ) [plaats 2] , aan de [adres] met het bevel dat de man die woning dient te verlaten en verder niet mag betreden, behoudens met voorafgaande toestemming van de vrouw en behoudens tijdens de momenten dat hij daar met de kinderen is volgens de in de beschikking opgenomen voorlopige zorgregeling;

  • dat de minderjarigen aan de vrouw zullen worden toevertrouwd;

  • dat de man voorlopig gerechtigd is om de minderjarigen bij zich te hebben, met ingang van 12 februari 2024:

- in week 1 en 2: één keer in de week van 15.30 uur tot 19.00 uur, waarbij de man met de kinderen eet in de echtelijke woning;

- in week 3 en 4: twee keer in de week van 15.30 uur tot 19.00 uur, waarbij de man met de kinderen eet in de echtelijke woning;

- in week 5 en 6: drie keer in de week van 15.30 uur tot 19.00 uur, waarbij de man met de kinderen eet in de echtelijke woning; daarnaast is [minderjarige 2] gedurende deze weken bij de man iedere zaterdag na voetbal/vanaf 10.00 uur tot 20.00 uur;

- vanaf week 7: drie keer in de week van 15.30 uur tot 19.00 uur, waarbij de man met de kinderen eet in de echtelijke woning; daarnaast is [minderjarige 2] vanaf deze week bij de man iedere zaterdag na voetbal/vanaf 10.00 uur tot zondag 12.00 uur, waarbij de man [minderjarige 2] terugbrengt;

- ten aanzien van [minderjarige 1] geldt dat zij vanaf week 5 zelf bepaalt of zij op de zaterdag (en vanaf week 7 ook de zondag) met [minderjarige 2] mee gaat naar de man;

- dat de man aan de vrouw, met ingang van 1 maart 2024 voorlopig een kinderalimentatie ten behoeve van de minderjarigen van € 128,- per maand per kind zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.

Verzoek en verweer

De vrouw verzoekt na wijziging tot echtscheiding met nevenvoorzieningen tot:

- bepaling dat de afspraken in het nog nader aan te brengen ouderschapsplan deel zullen uitmaken van de te wijzen beschikking en dat het ouderschapsplan aan de te wijzen beschikking zal worden gehecht;

- bepaling dat de afspraken in het nog nader aan te brengen echtscheidingsconvenant deel zullen uitmaken van de te wijzen beschikking en dat het echtscheidingsconvenant aan de te wijzen beschikking zal worden gehecht;

- vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw;

- vaststelling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken over de kinderen, in die zin dat:

- voor [minderjarige 1] geen vaste zorgregeling komt te gelden;

- tussen de man en [minderjarige 2] de volgende zorgregeling komt te gelden:

- week 1: weekend bij de vrouw;

- week 2: zaterdag van 15.00 uur tot 19.00 uur;

- week 3: zaterdag van 15.00 uur tot 19.00 uur;

- week 4: zaterdag van 15.00 uur tot zondag 10.00 uur;

met dien verstande dat de verzochte regeling zal ingaan vanaf het moment dat de man beschikt over een eigen woonruimte en tot die tijd er tussen [minderjarige 2] en de man een zorgregeling zal gelden waarbij [minderjarige 2] iedere zaterdag van 10.00 uur tot 15.00 uur bij de man verblijft;

- de verdeling van de vakanties en feestdagen voor [minderjarige 1] niet vast te leggen nu haar leeftijd het toestaat dat zij deze zelf invult;

- de verdeling van de vakanties voor [minderjarige 2] nog niet vast te leggen en de vrouw toe te staan hieromtrent na aankomende zomervakantie nadere verzoeken te formuleren;

- vaststelling van een door de man te betalen kinderalimentatie van € 167,- per maand voor [minderjarige 2] en € 170,- per maand voor [minderjarige 1] , met ingang van de datum van de beschikking;

- vaststelling van de verdeling van de echtelijke woning conform het voorstel van de vrouw in haar verweerschrift, tevens houdende zelfstandige (aanvullende) verzoeken, met het verzoek te bepalen dat de woning tegen de taxatiewaarde van € 350.000,- wordt toebedeeld aan – naar de rechtbank begrijpt  de vrouw met de verplichting dat de man zijn medewerking dient te verlenen zodat de vrouw de huidige hypotheekrente zal meenemen in het kader van ontslag hoofdelijke aansprakelijkheid zijdens man, bij gebreke van overeenstemming van de vereiste medewerking de beslissing van de rechtbank daarvoor in de plaats zal treden;

- vaststelling van de verdeling van de inboedel conform het voorstel van de vrouw (punt 45 tot en met 49 van haar verweerschrift);

- vaststelling van de verdeling van de auto van het merk Citroën met kenteken [kenteken] in die zin dat deze aan de vrouw wordt toegedeeld, waarbij de dagwaarde op € 3.400,- wordt bepaald waarvan de man de helft ontvangt, uiterlijk door de vrouw te voldoen binnen vier (4) weken nadat de eindbeschikking is gewezen;

- bepaling dat partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn voor de aangegane lening bij Lender & Spender ten bedrage van € 3.000,00;

een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

De man verzoekt na wijziging zelfstandig om de echtscheiding uit te spreken, met nevenvoorzieningen tot:

- vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de man;

- vaststelling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken over de kinderen, in die zin dat de kinderen met ingang van de datum van de beschikking bij de vrouw verblijven om de week van vrijdagmiddag na school tot maandagochtend naar school en de volgende vakantie- en feestdagenregeling zal gelden:

- voorjaarsvakantie: volgens de reguliere regeling;

- meivakantie: de gezamenlijke week 50/50 verdelen;

- zomervakantie: in de even jaren de eerste drie weken bij de man en de laatste drie weken bij de vrouw en in de oneven jaren andersom;

- herfstvakantie: volgens de reguliere regeling;

- Sinterklaas: volgens de reguliere regeling;

- kerstvakantie: in de even jaren de eerste week bij de man en de laatste week bij de vrouw en in de even jaren andersom, waarbij de kerstdagen worden opgeknipt zodat de kinderen zowel een kerstdag bij de man als bij de vrouw kunnen doorbrengen;

- Pasen jaarlijks wisselen;

- Hemelvaart jaarlijks wisselen;

- Pinksteren jaarlijks wisselen;

- Moederdag bij de vrouw;

- Vaderdag bij de man;

- vaststelling van de verdeling van de huwelijksgemeenschap, conform

het voorstel van de man (punt 17 tot en met 22 van zijn verweerschrift);

- bepaling dat de vrouw met ingang van 12 januari 2024 een gebruikersvergoeding van de helft van de eigenaarslasten, zijnde € 335,- aan de man voldoet;

- bepaling ten aanzien van de inboedel dat de man het gereedschap krijgt toegedeeld en de vrouw de wasmachine en de droger krijgt toegedeeld en partijen de overige inboedelgoederen zonder nadere verrekening bij helfte verdelen, dan wel verkopen, waarbij zij de opbrengst bij helfte zullen verdelen;

- bepaling dat de auto van het merk Citroën met kenteken [kenteken] aan de vrouw wordt toegedeeld, waarbij de dagwaarde op € 3.400,- wordt bepaald, waarvan de man de helft van de vrouw ontvangt, uiterlijk binnen twee weken na afgifte van de beschikking;

een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

In de brief van 6 januari 2025 heeft de man zijn verzoek in verband met de toedeling van de woning aan zichzelf ingetrokken en zijn verzoek aangevuld in die zin dat hij samengevat primair verzoekt om de woning aan een derde te verkopen en subsidiair de woning toe te delen aan de vrouw met een extra compensatie aan de man van € 19.201,74 in verband met het gunstige rentecontract.

De rechtbank zal op het aangevulde verzoek ingaan. De verdeling van de woning en de daarbij behorende lagere hypotheekrente zijn namelijk tijdens de mondelinge behandeling besproken. De vrouw heeft vervolgens in haar brief van 6 januari 2025 haar standpunt over de rente naar voren gebracht en bij brief van 20 januari 2025 gereageerd op het aangevulde verzoek van de man.

Het verweer van partijen zal  voor zover nodig  hierna worden besproken,

Beoordeling

Echtscheiding

Ontvankelijkheid

Volgens de wet kan de rechtbank een verzoek tot echtscheiding alleen inhoudelijk beoordelen en hierop beslissen wanneer er een ouderschapsplan is overgelegd. Er kan een uitzondering worden gemaakt als het redelijkerwijs niet mogelijk is om een ouderschapsplan op te stellen of over te leggen. De vrouw en de man hebben geen ouderschapsplan overgelegd omdat het hun niet is gelukt om tot overeenstemming te komen over de hoofdverblijfplaats van de kinderen, de verdeling van de zorgtaken voor de kinderen en de kinderalimentatie. Zij hebben hier een beslissing van de rechtbank voor nodig. De rechtbank zal daarom, ondanks het ontbreken van een ouderschapsplan, overgaan tot beoordeling van de verzoeken van de man en de vrouw tot echtscheiding.

Inhoudelijke beoordeling

Partijen zijn het erover eens dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. De rechtbank zal de verzoeken van de man en de vrouw tot echtscheiding daarom als op de wet gegrond en niet weersproken toewijzen.

Hoofdverblijfplaats en zorgregeling kinderen

Gebleken is dat de ouders, behoudens in oktober en november 2024, uitvoering hebben gegeven aan de zorgregeling die zij hebben afgesproken in de voorlopige voorzieningenprocedure. Deze voorlopige regeling houdt in dat de man drie keer in de week van 15.30 uur tot 19.00 uur bij de kinderen in de echtelijke woning is en daar ook met hen eet. Daarnaast is [minderjarige 2] iedere zaterdag na voetbal (of vanaf 10.00 uur) tot zondag 12.00 uur bij de man, waarna de man [minderjarige 2] terugbrengt naar de vrouw. Voor [minderjarige 1] geldt dat zij zelf mag bepalen of zij met [minderjarige 2] meegaat naar de man. De man heeft op dit moment nog geen eigen woonruimte en woont bij zijn vader.

Hoofdverblijf

Beide ouders hebben verzocht het hoofdverblijf van de kinderen bij hen te bepalen. De vrouw stelt dat de kinderen hebben uitgesproken dat zij graag bij haar wonen. De man vindt dat hij de kinderen een meer stabiele basis kan bieden dan de vrouw. De rechtbank zal alles afwegende het hoofdverblijf van de kinderen bij de vrouw bepalen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de kinderen gebaat zijn bij zoveel mogelijk stabiliteit en continuïteit. Deze stabiliteit en continuïteit wordt bereikt door de huidige feitelijke situatie, waarbij de kinderen bij de vrouw wonen, voort te zetten. De rechtbank zal daarom het verzoek van de vrouw toewijzen, onder gelijktijdige afwijzing van de het verzoek van de man op dit punt.

Zorgregeling

De man vindt het in het belang van de kinderen dat zij met beide ouders even veel tijd kunnen doorbrengen. Hij verzoekt daarom om een co-ouderschapsregeling vast te leggen, waarbij [minderjarige 1] gezien haar leeftijd zelf kan bepalen wanneer zij bij wie van de ouders verblijft. De man stelt dat het contact tussen hem en de kinderen op dit moment goed verloopt. Hij geniet ervan de kinderen weer regelmatig te zien en voor hen te kunnen zorgen, maar tegelijkertijd levert het ook spanning bij hem op. Dit laatste komt omdat de doordeweekse contactmomenten in de echtelijke woning plaatsvinden en hij daarbij sterk afhankelijk is van de vrouw. Vaak weet hij pas kort van tevoren welke dagen hij met de kinderen kan eten. Daarbij ervaart de man dat de vrouw de kinderen geen emotionele toestemming verleent om tijd met hem door te brengen. De vrouw zet hem in een kwaad daglicht bij de kinderen en diskwalificeert hem als vader, aldus de man.

De vrouw stelt dat het de man niet lukt om de in de voorlopige voorzieningenprocedure afgesproken zorgregeling correct na te komen. De man is vaak maar twee uur of korter bij de kinderen en zegt regelmatig af vanwege zijn werk of vanwege ziekte. [minderjarige 2] heeft weerstand tegen de huidige regeling en hij ziet vooral op tegen de wekelijkse overnachtingen bij de man. De kinderen staan volgens de vrouw niet open voor de door de man verzochte co-ouderschapsregeling. De kinderen zijn ook teleurgesteld in de man omdat hij zijn afspraken niet nakomt en weinig interesse in hen toont. Voor [minderjarige 1] wil de vrouw gezien haar leeftijd geen vaste regeling meer. De vrouw stelt voor [minderjarige 2] een zorgregeling voor waarbij hij twee keer in de maand op zaterdag van 15.00 tot 19.00 uur bij de man verblijft (week 2 en 3) en één keer in de maand van zaterdag 15.00 tot zondag 10.00 uur bij de man verblijft (week 4).

Op de zitting hebben de ouders gedeeltelijk overeenstemming bereikt over een zorgregeling voor de korte termijn. Zij hebben afgesproken dat [minderjarige 2] voorlopig iedere zaterdag van 10.00 uur of al eerder, afhankelijk van hoe laat de voetbal begint, tot 20.00 uur bij de man verblijft. Vooralsnog vindt dat contact plaats in het huis van de vader van de man waarbij de man [minderjarige 2] bij de vrouw ophaalt en weer thuisbrengt. De man zal die dag dan iets leuks met [minderjarige 2] ondernemen. Het is aan [minderjarige 1] om te beslissen of zij ook meegaat. De rechtbank zal aldus beslissen.

Tussen de ouders is in geschil gebleven of er voor de korte termijn ook een eetmoment tussen de man en de kinderen doordeweeks moet zijn, zoals de man wenst. De vrouw heeft zich tijdens de mondelinge behandeling op dit punt gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

De rechtbank zal alles afwegende bepalen dat de kinderen voorlopig ook iedere vrijdag uit school tot 20.00 uur bij de man zullen zijn. Zij zullen dan met de man eten in de woning van de vader van de man. De man zal hen na afloop weer bij de vrouw thuis brengen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de man heeft toegezegd dat hij op vrijdag zelf zal koken voor de kinderen. Tijdens het kindgesprek is namelijk naar voren gekomen dat de kinderen dat fijner vinden dan een afhaalmaaltijd of een bezoek aan een fastfoodrestaurant.

De rechtbank geeft de ouders mee dat het van belang is dat zij zich omwille van de kinderen strikt aan deze afspraken houden. Voorkomen moet worden dat de kinderen teleurgesteld worden. Daarbij merkt de rechtbank op dat het uiteraard kan voorkomen dat een afspraak door overmacht een keer niet kan doorgaan. Enig begrip daarvoor over en weer is dan op zijn plaats.

Op de zitting heeft de rechtbank met de ouders besproken dat zij zullen proberen samen tot een definitieve zorgregeling te komen die ingaat als de man over eigen woonruimte beschikt. In afwachting van de uitkomsten van het nadere overleg tussen de ouders zal de rechtbank iedere verdere beslissing over de definitieve zorgregeling aanhouden tot na te melden pro forma datum. De rechtbank verzoekt de advocaten van de ouders zich uiterlijk op voornoemde pro forma uit te laten over de uitkomsten van het nadere overleg tussen de ouders en de gewenste voortgang van de procedure.

Brief aan [minderjarige 2] en [minderjarige 1]

De kinderrechter heeft [minderjarige 2] en [minderjarige 1] een brief gestuurd waarin wordt uitgelegd wat de rechtbank heeft besloten. Hieronder volgt de tekst van die brief, zodat ook beide ouders weten welke boodschap de kinderen hebben ontvangen. Deze brief wordt op dezelfde dag verzonden als de beschikking.

Beste [minderjarige 2] en [minderjarige 1] ,

In deze brief wil ik jullie laten weten wat ik heb besloten over het contact met jullie vader. Ik doe dat in één brief en niet in twee aparte brieven omdat jullie ook met z’n tweeën met mij hebben gesproken.

Wij hebben elkaar alweer twee maanden geleden gesproken op de rechtbank. Toen hebben jullie mij heel goed kunnen uitleggen wat jullie willen. Dat is voor mij heel belangrijk om te weten. Ik kan er dan rekening mee houden.

Op 17 december 2024 heb ik met jullie ouders gesproken. Jullie ouders hebben toen zelf voorgesteld dat [minderjarige 2] voorlopig iedere zaterdagochtend (vanaf voetbal) tot acht uur bij zijn vader is. Omdat [minderjarige 1] bijna 18 jaar is, leek het jullie ouders verstandig dat [minderjarige 1] zelf beslist of zij dan meegaat. Ik vind dat ook een goed idee.

Ik heb zelf nog besloten dat jullie voorlopig ieder vrijdag bij jullie vader eten. Dat duurt dan tot ongeveer tot acht uur. Ik vind het namelijk belangrijk dat jullie ook een keer in de week samen bij jullie vader zijn.

Met jullie ouders heb ik ook besproken dat het fijn is als er vrijdagavond gezond wordt gekookt (bijvoorbeeld: stamppot of agv) en dat er leuke dingen (buitenhuis) worden gedaan als jullie bij je vader zijn.

Over een half jaar laten jullie ouders mij weten hoe het gaat en of ik met hen nog een keer moet praten of dat zij ondertussen zelf afspraken met elkaar én met jullie hebben gemaakt.

Met vriendelijke groet,

A.S. Perniciaro

(kinderrechter)

Kinderalimentatie

Bij de vaststelling van de kinderalimentatie en de berekening neemt de rechtbank de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie opgenomen in het ‘Rapport alimentatienormen’ als uitgangspunt. De rechtbank rondt in haar berekening de bedragen telkens af op hele euro’s.

Behoefte

Bij de berekening van de kinderalimentatie wordt eerst gekeken naar wat de kosten van een kind (de behoefte) zijn. Voor het bepalen van de behoefte dient het netto besteedbaar gezinsinkomen (NBGI) van partijen ten tijde van hun uiteengaan te worden bepaald. Het NBGI bestaat uit het netto besteedbaar inkomen (NBI) van beide ouders samen, eventueel inclusief kindgebonden budget. Partijen zijn in oktober 2023 uit elkaar gegaan.

Aan de zijde van de man gaat de rechtbank bij het berekenen van de behoefte van de kinderen uit van een inkomen van € 42.112,- bruto per jaar, zoals vermeld op de door de man overgelegde loonstrook (jaarloon BT) van februari 2024. Uit deze loonstrook blijkt ook dat de man een fiscale bijtelling heeft van een auto van de zaak van € 583,73 bruto per maand. Deze fiscale bijtelling dient buiten beschouwing te worden gelaten en wordt daarom door de rechtbank in mindering gebracht op het genoemde bruto jaarloon. Op basis van de hiervoor genoemde uitgangspunten en rekening houdend met de in de aangehechte berekening opgenomen fiscale heffingskortingen, berekent de rechtbank zijn NBI tijdens het huwelijk op € 2.452,- per maand.

Aan de zijde van de vrouw gaat de rechtbank bij het berekenen van de behoefte van de kinderen uit van een inkomen van € 22.128,- bruto per jaar zoals vermeld op de door de vrouw overgelegde jaaropgave 2023. Op basis van de hiervoor genoemde uitgangspunten en rekening houdend met de in de aangehechte berekening opgenomen fiscale heffingskortingen en toeslagen, berekent de rechtbank haar NBI tijdens het huwelijk op € 1.844,-.

Het netto besteedbaar gezinsinkomen (NBGI) van partijen bedroeg in 2023 dus € 4.296,- per maand (€ 2.452 + € 1.844). Op basis van dit NBGI hadden partijen recht op een kindgebonden budget van € 250,- per maand, zodat de rechtbank daarmee rekening zal houden. Op basis van de tabel eigen aandeel kosten van kinderen 2023, leidt het voorgaande tot een behoefte van € 1.067,- per maand voor de twee kinderen samen. Geïndexeerd naar 2024 bedraagt deze behoefte € 1.133,- per maand of wel € 567,- per maand per kind.

De rechtbank zal hierna beoordelen in welke verhouding deze behoefte tussen partijen moet worden verdeeld.

Draagkracht man

Voor de bepaling van de draagkracht van de man gaat de rechtbank uit van een inkomen van € 2.750,- bruto per maand exclusief vakantiegeld. De rechtbank baseert zich daarbij op de door de man overgelegde loonstroken over de maanden september, oktober en november 2024.

De fiscale bijtelling vanwege de auto van de zaak dient buiten beschouwing gelaten te worden. De rechtbank houdt verder rekening met de pensioenpremie van € 52,78 per maand.

Op basis van de hiervoor genoemde uitgangspunten en rekening houdend met in de aangehechte berekening opgenomen heffingskortingen berekent de rechtbank zijn NBI in 2024 op € 2.513,- per maand. De rechtbank verwijst hiervoor naar de aangehechte berekening.

Omdat het NBI van de man hoger is dan € 2.065,-, zal de rechtbank voor de berekening van zijn draagkracht de formule 70% x [€ 2.513 – (0,3 x € 2.513 + € 1.270)] gebruiken. De draagkracht van de man bedraagt dan: 70% x [€ 2.513 – (€ 754 + € 1.270)] = € 342,- per maand.

Draagkracht vrouw

De vrouw heeft gesteld dat zij een gemiddeld maandelijks bruto inkomen heeft van € 2.190,- en 8% vakantiegeld. Zij verwijst daarvoor naar de door haar overlegde loonstroken over de maanden april en mei 2024. De man heeft dit niet betwist, zodat de rechtbank daarvan uit zal gaan. De rechtbank houdt verder rekening met de pensioenpremie van € 77,- per maand, zoals de vrouw in haar berekening heeft opgenomen.

Het kindgebonden budget moet volgens vaste rechtspraak bij het inkomen van de desbetreffende ouder die het ontvangt, worden opgeteld. De rechtbank berekent het kindgebonden budget aan de hand van bovenstaande inkomensgegevens.

Op basis van de hiervoor genoemde uitgangspunten en rekening houdend met de in de aangehechte berekening opgenomen heffingskortingen en toeslagen, berekent de rechtbank haar NBI in 2024 op € 2.923,- per maand. De rechtbank verwijst hiervoor naar de aangehechte berekening.

Omdat het NBI van de vrouw ook hoger is dan € 2.065,-, zal de rechtbank voor de berekening van haar draagkracht dezelfde formule gebruiken. De draagkracht van de vrouw bedraagt dan: 70% x [€ 2.923 – (€ 877 + € 1.270)] = € 543,- per maand.

Gezamenlijke draagkracht (tekort)

De draagkracht van partijen bedraagt gezamenlijk € 885,- per maand (€ 342 + € 543). Dit is onvoldoende om volledig in de behoefte van de kinderen te voorzien. De rechtbank komt daarom niet toe aan een draagkrachtvergelijking. Er is sprake van een tekort van € 248,- per maand (in de aangehechte berekening afgerond op € 249).

Zorgkorting

Op de door man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van de kinderen, komen in beginsel in mindering de kosten die de man heeft in verband met de zorgregeling. Die kosten worden uitgedrukt in een percentage van de behoefte van de kinderen (de zogeheten zorgkorting). Op de zitting hebben partijen afgesproken dat een zorgkortingspercentage van 15% voor [minderjarige 2] zal gelden en 10 % voor [minderjarige 1] omdat nog niet zeker is hoe vaak [minderjarige 1] bij de man zal zijn. De zorgkorting bedraagt dan € 85,- per maand voor [minderjarige 2] (15% van € 567,-) en € 57,-per maand voor [minderjarige 1] (10% van € 567,-).

Omdat sprake is van een tekort van € 248,- per maand, wordt het tekort aan beide ouders voor de helft toegerekend. De helft van het tekort komt in mindering op de zorgkorting van de man. Dit betekent dat de man voor [minderjarige 2] nog recht heeft op een zorgkorting van € 23,- per maand (€ 85 (bedrag zorgkorting) -/- € 62 (bedrag van 1/4e van het tekort). Voor [minderjarige 1] heeft de man geen recht op zorgkorting (€ 57 (bedrag zorgkorting) -/- € 62,- (bedrag van 1/4e van het tekort).

Het aandeel van de man in de kosten van [minderjarige 2] bedraagt dan € 148,- per maand

(€ 171 -/- € 23), dit is geïndexeerd naar 2025 een bedrag van € 158,- per maand. Het aandeel van de man in de kosten van [minderjarige 1] bedraagt dan € 171,- per maand, dit is geïndexeerd naar 2025 een bedrag van € 182,- per maand.

Conclusie kinderalimentatie

Uitgaande van het bovenstaande zal de rechtbank:

- de door de man aan de vrouw met ingang van heden te betalen kinderalimentatie voor [minderjarige 2] bepalen op € 158,- per maand;

- de door de man met ingang van heden aan de vrouw te betalen kinderalimentatie voor [minderjarige 1] bepalen op € 182,- per maand.

Het meer of anders verzochte met betrekking tot de kinderalimentatie zal de rechtbank afwijzen.

Verdeling

Partijen zijn gehuwd op [datum] 2009. Nu niet is gesteld of gebleken dat partijen huwelijkse voorwaarden hebben gemaakt, moet gelet op het bepaalde in de artikelen 1:93 en 1:94 BW (tekst tot 1 januari 2018) worden aangenomen dat tussen hen een algehele gemeenschap van goederen bestaat. Uitgangspunt bij verdeling van deze gemeenschap is een verdeling tussen partijen bij helfte.

Peildatum

De peildatum voor de bepaling van de omvang van de huwelijksgemeenschap is 12 februari 2024, dit is de datum van indiening van het verzoekschrift. Voor de bepaling van de waarde van de te verdelen goederen geldt de datum waarop de verdeling feitelijk wordt uitgevoerd, tenzij partijen anders overeenkomen of op basis van redelijkheid en billijkheid daarvan dient te worden afgeweken. Dit laatste is niet gesteld of gebleken.

Samenstelling huwelijksgemeenschap

Partijen hebben de volgende bestanddelen genoemd die in de verdeling betrokken dienen te worden:

  1. de woning aan de [adres] te [plaats 2] met de daarop rustende hypothecaire geldlening;

  2. inboedel;

  3. de auto Citroën met kenteken [kenteken] ;

  4. bankrekeningen;

  5. schuld aan Lender & Spender ten bedrage van ongeveer € 3.000,- .

Ad 1) Woning en hypotheekrente

Partijen zijn het ter zitting eens geworden dat de woning op een bedrag van € 350.000,- moet worden gewaardeerd. Deze waarde komt voort uit een taxatie waar partijen gezamenlijk opdracht toe hebben gegeven. Partijen zijn het niet eens over de verdeling van de woning(opbrengst). Tussen partijen is met name in geschil of de man recht heeft op een vergoeding omdat de bestaande hypothecaire lening een veel lagere rente heeft dan de huidige hypotheekrente.

De rechtbank heeft partijen in de gelegenheid gesteld zich hierover binnen twee weken na de zitting nader uit te laten, waarna partijen nog twee weken de gelegenheid hebben gekregen om op elkaars standpunten te reageren. De man heeft van die laatste mogelijkheid geen gebruik gemaakt. Uit de brief van 6 januari 2025 van de vrouw en de brief van 6 januari 2025 van de man maakt de rechtbank op dat partijen het er over eens zijn dat uit de ‘meeneemregeling’ in artikel 62 van de algemene hypotheek- en leningsvoorwaarden volgt dat bij verkoop van de woning aan een derde de lagere hypotheekrente kan worden verdeeld.

Ad 1) Standpunt man

De man stelt dat de vrouw financieel niet in staat is om zijn vordering wegens onderbedeling te voldoen. De woning moet daarom aan een derde worden verkocht. Voor het geval de woning toch aan de vrouw wordt toebedeeld, dan vindt de man dat hij financieel wordt benadeeld. Op grond van de redelijkheid en billijkheid moet de man dan worden gecompenseerd. Bij toedeling van de woning aan de vrouw kan hij namelijk geen gebruik maken van (een deel) van de lagere hypotheekrente bij aankoop van een eigen woning. Hij moet dan een hypothecaire lening voor een hogere rente afsluiten. Het financieel nadeel berekent de man op € 19.201,74.

Ad 1) Standpunt vrouw

De vrouw vindt dat er geen plaats is voor een vergoeding voor de man omdat bij toedeling van de woning aan haar de meeneemregeling niet geldt. De vrouw vindt verder dat een eventueel nadeel – zoals de rechtbank begrijpt – de consequentie is van de keuze van de man om de woning niet aan zichzelf toe te laten delen. Ook is het nog niet zeker dat de man een woning zal kopen en de man de lagere rente daadwerkelijk misloopt. De vrouw vindt tot slot dat de door de man berekende vergoeding van € 19.201,74 niet klopt. De man heeft in zijn berekening geen rekening gehouden met de wisselende rente van de annuïteiten-hypotheek, de contante waarde van de vergoeding en het belastingvoordeel bij de hypotheekrenteaftrek.

Ad 1) Beoordeling rechtbank

Voordat de rechtbank een beslissing kan nemen over de lagere rente moet zij eerst beslissen of de woning wordt toebedeeld aan de vrouw of aan een derde wordt verkocht zodat de man de helft van de lagere rente kan meenemen. Naar het oordeel van de rechtbank moet de woning aan de vrouw worden toebedeeld, althans zij moet de mogelijkheid daartoe krijgen. De rechtbank komt tot deze beslissing na afweging van alle betrokken belangen. Zij heeft daarbij het belang van de man om een deel van de lagere rente mee te kunnen nemen afgewogen tegen het belang van de vrouw bij behoud van de woning en het belang van de kinderen om niet te hoeven verhuizen.

De rechtbank overweegt verder dat de man momenteel niet over eigen woonruimte beschikt en een woning wil kopen. De rechtbank acht dat ook aannemelijk. De man hoeft die stelling niet verder te onderbouwen. Momenteel beschikt hij immers niet over eigen woonruimte en woont hij noodgedwongen bij zijn vader. Hij kan pas een woning kopen als hij ontslagen is uit de hoofdelijke aansprakelijkheid en zijn vordering uit onderbedeling heeft ontvangen.

De rechtbank is van oordeel dat de man bij toedeling van de woning aan de vrouw een vergoeding voor de lagere rente toekomt op grond van de redelijkheid en billijkheid. De toedeling aan de vrouw in plaats van verkoop aan een derde heeft namelijk tot gevolg dat de man de lagere rente niet deels kan meenemen en geheel tot voordeel van de vrouw strekt. Voor dat nadeel kiest de man niet zelf. Hij verzoekt immers om de woning aan een derde te verkopen zodat de lagere rente kan worden verdeeld.

Door toedeling aan de vrouw zal de man meer rente moeten betalen bij het aangaan van een nieuwe hypothecaire lening bij de aankoop van een woning. Dat verschil in rente is aanzienlijk. Dit nadeel heeft de man met behulp van een berekening van zijn hypotheekadviseur onderbouwd. De man berekent zijn nadeel als volgt.

De huidige hypothecaire schuld bedraagt circa € 252.000,- en heeft drie delen:

- een deel is aflossingsvrij met een rente van 1,02%; deze rente is vast tot 1 februari 2032;

- een deel is een annuïteitenhypotheek met een rente van 0,92%; deze rente is vast tot 1 februari 2032;

- een deel is een annuïteitenhypotheek met een rente van 0,89% (de rechtbank neemt aan dat met de rente van 89,00% in de berekening het percentage van 0,89% wordt bedoeld); deze rente is vast tot 1 februari 2031.

De man heeft in zijn berekening twee situaties tegen elkaar afgezet. In de ene situatie heeft hij de maandlasten opgenomen van de drie hypotheekdelen met voormelde rentepercentages. In de andere situatie heeft hij de maandlasten opgenomen met drie vergelijkbare hypotheekdelen tegen de huidige marktrente bij dezelfde geldverstrekker. De rente is dan gemiddeld 3,44 %. Het bedrag van € 19.201,74 is de helft van het verschil in de bruto maandlasten die man moet betalen gedurende de rentevaste perioden.

De rechtbank kan de vrouw niet volgen wat de wisselende rente betreft bij de annuïteitenhypotheek. De man is in zijn berekening namelijk in beide situaties uitgegaan van twee vergelijkbare delen annuïteitenhypotheek. In beide situaties zal het rentedeel dus veranderen in de aflossingen. De rechtbank kan de vrouw wel volgen wat het belastingvoordeel en de contante waarde betreft. De berekening van de man klopt in dat opzicht dus niet. De vrouw heeft daarentegen niet berekend wat de omvang van de vergoeding dan wel zou moeten zijn.

In redelijkheid zal de rechtbank zelf een vergoeding vaststellen. Die vergoeding stelt de rechtbank vast op een bedrag van € 9.696,88 (50,5% van € 19.201,74). De rechtbank komt tot dit bedrag door 49,5 % belastingvoordeel in mindering te brengen op de berekende vergoeding. De maandelijkse hypotheekrenteaftrek van de man is weliswaar lager, 35,82% of 37,48%, maar daar staat tegenover dat de man zijn nadeel onmiddellijk gecompenseerd krijgt. De vrouw daarentegen geniet pas na zeven jaar het volledige voordeel van de lagere rente.

Op de zitting is met partijen besproken dat de rechtbank het zogenaamde ‘spoorboekje’ in de beschikking zal opnemen. In het spoorboekje krijgt de vrouw de mogelijkheid de woning over te nemen. Mocht de vrouw niet binnen twee maanden na de beschikkingsdatum kunnen aantonen dat zij de woning tegen de getaxeerde waarde kan overnemen met ontslag van de man uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de hypothecaire schuld, dan zal de woning moeten worden verkocht en geleverd aan een derde. Partijen kunnen dan ieder voor de helft de lagere rente desgewenst meenemen.

Ad 2) Inboedel

Partijen zijn na de zitting tot overeenstemming gekomen over de verdeling van de inboedel en hebben de rechtbank daarover bericht bij brief van 6 januari 2025. De vrouw stemt in met het verzoek van de man om te bepalen dat aan hem het gereedschap wordt toegedeeld en aan de vrouw de overige inboedelzaken, zonder nadere verrekening. De rechtbank zal aldus beslissen.

Ad 3) Auto Citroën

Partijen zijn het erover eens dat de auto toegedeeld zal worden aan de vrouw voor een bedrag van € 3.400,-, onder de verplichting voor de vrouw de helft van de waarde, zijnde een bedrag van € 1.700,-, uiterlijk binnen vier weken na afgifte van de beschikking aan de man te betalen. De rechtbank zal aldus beslissen.

Ad 4) Bankrekeningen

Partijen zijn het erover eens dat de gezamenlijke bankrekening bij de ING bank met rekeningnummer [rekeningnummer] binnen een week na de notariële levering van de woning zal worden opgeheven, waarbij het saldo bij helfte tussen partijen wordt verdeeld.

Partijen zijn het er verder over eens dat de bankrekeningen op naam van de vrouw aan de vrouw kunnen worden toegedeeld en de bankrekeningen op naam van de man aan de man, zonder nadere verrekening. De rechtbank zal aldus beslissen.

Ad 5) Schuld Lender & Spender

Op de zitting is het verzoek met betrekking tot de schuld aan Lender & Spender ingetrokken, zodat de rechtbank daarover niet meer behoeft te beslissen.

Gebruiksvergoeding woning

De man verzoekt te bepalen dat de vrouw met ingang van 12 januari 2024 een gebruiksvergoeding gelijk aan de helft van de eigenaarslasten aan hem voldoet, zijnde € 335,-.

De vrouw voert verweer. Volgens de vrouw is een en ander al verdisconteerd in de door de man te betalen kinderalimentatie. Daarbij komt dat de man ook van de woning gebruik heeft kunnen maken doordat hij met de kinderen kwam eten in de woning. Daarnaast is de woning nog gemeenschappelijk eigendom.

De rechtbank zal dit verzoek van de man afwijzen. De voorlopige kinderalimentatie is namelijk lager vastgesteld dan de kinderalimentatie in deze procedure. De lagere kinderalimentatie heeft de woonlasten voor de man dus gedeeltelijk gecompenseerd. Ook heeft de man zelf gebruik van de woning gemaakt om met de kinderen te zijn en heeft hij van de waardestijging kunnen profiteren. De rechtbank merkt tot slot op dat de woonlasten van de woning vanaf heden wel ten laste van de vrouw komen.

Beslissing

De rechtbank:

*

spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd op [datum] 2009 te [plaats 1] ;

*

bepaalt dat de minderjarige kinderen:

- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2007 te [geboorteplaats] ;

- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2011 te [geboorteplaats] ;

de hoofdverblijfplaats zullen hebben bij de vrouw;

*

bepaalt dat voor de minderjarige kinderen voorlopig de volgende zorgregeling zal gelden:

- [minderjarige 2] zal bij de man zijn – vooralsnog in het huis van de vader van de man  iedere zaterdag van 10.00 uur of al eerder, afhankelijk van hoe laat de voetbal van [minderjarige 2] begint, tot 20.00 uur, waarbij de man [minderjarige 2] bij de vrouw ophaalt en weer thuisbrengt,

- [minderjarige 1] zal zelf beslissen of zij op zaterdag met [minderjarige 2] mee zal gaan naar de man;

- [minderjarige 2] en [minderjarige 1] zullen iedere vrijdag uit school tot 20.00 uur bij de man verblijven, waarbij zij met de man zullen eten in de woning van de vader van de man en de man de kinderen na afloop weer thuisbrengt;

*

bepaalt dat partijen de rechtbank uiterlijk op de hierna te bepalen pro formadatum zullen informeren over de uitkomsten van hun overleg over de (definitieve) zorgregeling en de verdere gewenste voortgang van de procedure;

*

bepaalt dat de man aan de vrouw, met ingang van heden een kinderalimentatie ten behoeve van [minderjarige 1] van € 182,- per maand zal betalen en ten behoeve van [minderjarige 2] van € 158,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;

*

stelt de verdeling van de huwelijksgemeenschap als volgt vast, onder de voorwaarde van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand:

met betrekking tot de woning, gelegen aan de [adres] te ( [postcode] ) [plaats 2] en de daaraan gekoppelde hypothecaire geldleningen:

1. de woning wordt toegedeeld aan de vrouw op de volgende wijze en onder de volgende voorwaarden:

  1. de vrouw zal de woning overnemen voor de getaxeerde waarde van € 350.000,-;

  2. de vrouw dient binnen twee maanden na heden aan te tonen dat zij de woning tegen de getaxeerde waarde kan overnemen met ontslag van de man uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de aan de woning gekoppelde hypothecaire geldleningen;

  3. de over- dan wel onderwaarde wordt tussen partijen bij helfte gedeeld dan wel gedragen;

d) de over- dan wel onderwaarde bestaat uit de getaxeerde waarde minus de aan de woning gekoppelde hypothecaire geldleningen ten tijde van de overdracht en minus de kosten van de gezamenlijk ingeschakelde makelaar-taxateur;

e) de kosten van de notariële overdracht worden door de vrouw als kosten koper voldaan;

partijen verlenen over en weer op eerste verzoek van de ander hun medewerking aan de notariële overdracht van de woning;

uiterlijk bij de notariële overdracht zal de vrouw aan de man een bedrag van € 9.696,88 betalen;

2) indien de vrouw de woning niet kan overnemen onder bovengenoemde voorwaarden dan wordt de woning verkocht en geleverd aan een derde op de volgende wijze en onder de volgende voorwaarden:

a. partijen dienen binnen één week nadat de onder 1) genoemde termijn is verstreken of nadat de vrouw kenbaar heeft gemaakt de woning niet te kunnen overnemen aan de makelaar-taxateur, die de woning eerder in opdracht van partijen op € 350.000,- heeft getaxeerd, een gezamenlijke opdracht te verstrekken tot verkoop van de woning aan een derde;

deze makelaar-taxateur zal – als partijen het niet eens zijn – partijen bindend adviseren over de vast te stellen vraag- en laatprijs van de woning;

de over- dan wel onderwaarde wordt tussen partijen bij helfte gedeeld dan wel gedragen; de over- dan wel onderwaarde bestaat uit de verkoopopbrengst van de woning, minus de aan de woning gekoppelde hypothecaire geldleningen ten tijde van de overdracht en minus de kosten van de verkoop en de overdracht, waaronder de kosten van de makelaar-taxateur;

de rente behorende bij hypothecaire geldleningen wordt bij helfte verdeeld (meegenomen); partijen verlenen daarvoor over en weer op eerste verzoek van de ander hun medewerking;

partijen verlenen over en weer op eerste verzoek van de ander hun medewerking aan de notariële overdracht van de woning.

de gezamenlijke bankrekening bij de ING bank met rekeningnummer [rekeningnummer] zal binnen een week na de notariële levering van de woning worden opgeheven, waarbij het saldo bij helfte tussen partijen wordt verdeeld;

aan de man worden toegedeeld:

- het gereedschap, zonder nadere verrekening;

- de op naam van de man staande bankrekeningen, zonder nadere verrekening;

aan de vrouw worden toegedeeld:

- de inboedel, waarvan uitgezonderd het gereedschap, zonder nadere verrekening;

- de auto Citroën met kenteken [kenteken] , voor een waarde van € 3.400,- onder de verplichting de helft van deze waarde, zijnde een bedrag van € 1.700,- uiterlijk binnen vier weken na afgifte van de beschikking aan de man te betalen;

- de op naam van de vrouw staande bankrekeningen, zonder nadere verrekening;

*

wijst af het meer of anders verzochte;

*

verklaart deze beschikking, met uitzondering van het uitspreken van de echtscheiding tussen de man en de vrouw, tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

*

houdt iedere verdere beslissing over de (definitieve) zorgregeling aan tot 1 juni 2025 pro forma.

Deze beschikking is gegeven door mr. A.S. Perniciaro, rechter, tevens kinderrechter, bijgestaan door mr. I.E. Moerkerk-van Kersbergen als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 19 februari 2025.



© Copyright 2009 - 2025 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733