Essentie (redactie)
Vordering tot verkoop gemeenschappelijke, voormalige, echtelijke woning afgewezen. Man heeft spoedeisend belang onvoldoende onderbouwd, want geen gewichtige redenen. Dubbele woonlasten vallen daar niet onder. Niet gebleken dat vrouw verdeling traineert of financiële problemen. Vrouw il deel man vd woning overnemen en discussie over overnameprijs leidt evenmin tot toewijzing. Man kan bodemprocedure afwachten. Het bepaalde in Art. 3:174 BW noch in Art. 3:185 BW is van toepassing.
Datum publicatie | 17-09-2025 |
Zaaknummer | C/03/339420 / KG ZA 25-77 |
Procedure | Kort geding |
Zittingsplaats | Maastricht |
Rechtsgebieden | Civiel recht |
Trefwoorden | Familievermogensrecht; Medewerking aan verkoop/toedeling; Familieprocesrecht; Kort geding art. 254 Rv |
Wetsverwijzingen |
Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl
Vordering tot verkoop gemeenschappelijke, voormalige, echtelijke woning afgewezen. Het bepaalde in artikel 3:174 BW, noch in artikel 3:185 BW is van toepassing.Volledige uitspraak
Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer: C/03/339420 / KG ZA 25-77
Vonnis in kort geding van 7 mei 2025
in de zaak van
[eiser] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. Y.K. Kunze,
tegen:
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. M. van Riet.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.
1Het verloop van de procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
-
de dagvaarding met producties 1 t/m 6
-
de producties 7 en 8 van [eiser]
-
de conclusie van antwoord van [gedaagde] met producties 1 t/m 4
-
de mondelinge behandeling op 27 maart 2025
-
het bericht van mr. Kunze van 17 april 2025 dat partijen geen regeling getroffen hebben.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2De feiten
[eiser] en [gedaagde] hebben op 2 februari 2024 de woning aan de [adres] te [woonplaats] gekocht. De woning is op 1 mei 2024 aan hen geleverd. Na de koop en vóór de levering van de woning hebben partijen hun affectieve relatie beëindigd.
Ondanks de relatiebreuk hebben partijen besloten de geplande verbouwing van de woning doorgang te laten vinden. Ook is [eiser] de woning gaan wonen. [gedaagde] heeft niet haar intrek genomen in de woning. Zij is woonachtig in een andere woning die haar eigendom is.
[eiser] is op zoek gegaan naar vervangende woonruimte. Hij heeft inmiddels een woning gekocht. Als leveringsdatum is 31 maart 2025 overeengekomen.
3Het geschil
[eiser] vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad;
I. [gedaagde] veroordeelt om de woning staande en gelegen te [woonplaats]
, aan de [adres] niet langer te betreden door overgave
van de sleutels ter vrije algehele beschikking aan de man te stellen, zulks op verbeurte van een dwangsom van € 250,-- per dag dat de vrouw in gebreke blijft aan het gevorderde te voldoen en een maximum van € 10.000,--;
II. [eiser] ex artikel 3:174 lid 1 BW machtigt tot het te gelde maken van de gemeenschappelijke woning, staande en gelegen te ( [woonplaats] , aan de [adres] , en al hetgeen daartoe noodzakelijk is teneinde de verkoop, de levering en de overdracht te kunnen regelen en uit te voeren en
[gedaagde] veroordeelt om haar medewerking te verlenen aan:
a. het toelaten van de makelaar in de woning;
b. het meewerken aan bezichtiging van de woning door potentiële kopers, waarbij de woning tot genoegen van de makelaar opgeruimd is;
c. de aanwijzing van de makelaar in verband met de verkoop op te volgen;
zulks op verbeurte van een dwangsom van € 250,-- per dag of een gedeelte daarvan gedurende welke [gedaagde] weigert mee te werken aan verkoop van de woning met een maximum van € 10.000,--;
III. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van de helft van de daadwerkelijke kosten in verband met het verkoop gereed maken van de woning, zoals beschreven in randnummer 3.18 van de dagvaarding, althans bepaalt dat deze kosten (gepaard gaande met het verkoop gereed maken van de woning) in mindering strekken op de verkoopprijs, alsmede [eiser] ex artikel 3:174 BW machtigt om de in randnummer 3.18 van de dagvaarding beschreven werkzaamheden uit te (laten) voeren;
IV. bepaalt dat [gedaagde] haar medewerking dient te verlenen aan de verkoop en overdracht van de woning staande en gelegen te ( [woonplaats] , aan de [adres] , waarbij onder verkoop moet worden begrepen:
1. het aanstellen van makelaar “ [naam makelaar] ” door
[eiser] door middel van ondertekening van de bemiddelingsovereenkomst;
2. het toelaten van de makelaar in de woning;
3. het meewerken aan bezichtiging van de woning door potentiële kopers, waarbij de woning tot genoegen van de makelaar opgeruimd is;
4. de aanwijzing van de makelaar in verband met de verkoop op te volgen;
zulks op verbeurte van een dwangsom van € 250,-- per dag of een gedeelte daarvan gedurende welke de vrouw weigert mee te werken aan verkoop van de woning, met een maximum van € 10.000,--;
V. [gedaagde] veroordeelt om medewerking te verlenen aan het opstellen en tekenen van de overeenkomst ten aanzien van de verkoop van de woning, waarbij de
verkoopprijs zal worden bepaald op minimaal bedrag van € 590.000,--;
VI. [gedaagde] veroordeelt om, met medeneming van een geldig legitimatiebewijs, te verschijnen bij de door de koper(s) gekozen notaris, op een door de notaris vast te stellen datum en tijdstip, de voor de levering op te maken notariële akte te ondertekenen volgens de door de notaris juist geachte tekst en verder alles te doen en uit te voeren dat door de notaris voor de levering noodzakelijk wordt geacht;
VII. bepaalt dat, indien [gedaagde] haar medewerking niet verleent aan de veroordelingen onder V en VI, het in dezen te wijzen vonnis in de plaats treedt van de benodigde medewerking van [gedaagde] aan die rechtshandelingen;
VIII. bepaalt dat partijen ieder bij helfte de kosten van de makelaar en de overige kosten terzake de verkoop en levering van de woning dienen te dragen;
IX. bepaalt dat de koopsom wordt aangewend om de hypothecaire schuld die op de
woning rust af te lossen en dat de netto-verkoopopbrengst gelijk tussen partijen verdeeld dient te worden;
X. [gedaagde] veroordeelt om aan [eiser] tegen behoorlijk bewijs van kwijting € 2.101,-- te betalen;
XI. [gedaagde] veroordeelt in de kosten van deze procedure, inclusief het salaris en de verschotten van de advocaat van [eiser] , zulks te vermeerderen met de nakosten ad € 135,--, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na het in dezen te wijzen vonnis, en mocht betaling hiervan niet uiterlijk binnen veertien dagen na het in dezen te wijzen vonnis plaatsvinden, dienen voornoemde (na)kosten te worden vermeerderd met de wettelijke rente sinds deze termijn, tot en met de dag der algehele voldoening.
[gedaagde] voert verweer.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4De beoordeling
Vordering IStandpunten partijen
[eiser] stelt dat [gedaagde] de gezamenlijke woning, die hij bewoont, zonder overleg betreedt. Zijn privacy wordt daardoor ernstig geschaad. Hij heeft [gedaagde] meerdere malen verzocht de woning niet meer zonder zijn toestemming te betreden. Hij wil dat zij haar sleutels van de woning aan hem afgeeft.
[gedaagde] betoogt dat zij de gezamenlijke woning heeft betreden of na overleg met [eiser] of op momenten dat hij afwezig was in verband met de omvang van zijn dochter uit een andere relatie. Zij heeft de woning uitsluitend betreden vanwege spullen die haar eigendom zijn en die in de woning staan. Omdat [eiser] inmiddels een andere woning heeft, heeft hij geen belang bij toewijzing van deze woning.
Oordeel
De voorzieningenrechter is van oordeel dat vordering I moet worden afgewezen omdat [eiser] geen spoedeisend belang heeft bij toewijzing van deze vordering vanwege de geplande leveringsdatum van zijn nieuwe woning (31 maart 2025).
Vorderingen II t/m IX
Standpunten partijen
Ter onderbouwing van de vorderingen II t/m IX voert [eiser] aan dat de
woning die hij gekocht heeft op 31 maart 2025 aan hem geleverd wordt. Hij heeft daardoor vanaf 1 april 2025 dubbele woonlasten. Om financiële problemen te voorkomen, wil hij dat de woning die partijen samen in eigendom hebben, zo snel mogelijk wordt verkocht. Om de woning te kunnen verkopen, moeten er nog wat werkzaamheden in de woning uitgevoerd worden. [eiser] is van mening dat [gedaagde] moet bijdragen in de kosten van die werkzaamheden. Een bodemprocedure die strekt tot verdeling van de eenvoudige gemeenschap kan niet afgewacht worden vanwege de dubbele woonlasten, aldus [eiser] .
[gedaagde] wil het aandeel van [eiser] in de gezamenlijke woning overnemen. Partijen zijn het niet eens over de waarde van de woning. Dat geschil moet volgens [gedaagde] worden voorgelegd aan de bodemrechter.
Oordeel
De voorzieningenrechter zal de vorderingen II t/m IX afwijzen. Dit oordeel wordt hieronder toegelicht.
Voor zover de vorderingen gegrond zijn op artikel 3:174 BW geldt dat een op dit artikel gebaseerde vordering in kort geding, slechts kan worden ingesteld ten behoeve van de voldoening van een voor rekening van de gemeenschap komende schuld, of om andere gewichtige redenen. Dat de vordering is ingesteld ten behoeve van de voldoening van een voor rekening van de gemeenschap komende schuld is gesteld noch gebleken. Van gewichtige redenen aan de zijde van [eiser] is naar het oordeel van de voorzieningenrechter ook geen sprake. [gedaagde] wil het aandeel van [eiser] in de woning overnemen, waartegen hij geen bezwaar heeft. Het probleem is dat partijen het niet eens worden over de verkoopwaarde van de woning. De vrees van [eiser] voor dubbele woonlasten en de wens om uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheekschulden te worden ontslagen, zijn voor hem redenen om nu tot verdeling te geraken via verkoop van de woning. Uit de wetsgeschiedenis van artikel 3:174 lid 1 BW volgt dat niet als gewichtige reden kan worden aangemerkt de noodzaak tot een behoorlijke verdeling te geraken. Hierop is artikel 3:185 BW van toepassing (MVA II, Parl. Gesch. 3, p. 596). Dat [gedaagde] het traject om tot verdeling te geraken - op welke wijze dan ook - traineert is niet gebleken. Aan de vereisten van artikel 3:174 lid 1 BW is dus niet voldaan.
Voor zover [eiser] vorderingen gebaseerd heeft op artikel 3:185 BW (IV, V, VI) respectievelijk 3:300 lid 2 BW (VII) wordt het volgende overwogen. De rechter in kort geding kan op een vordering van een deelgenoot bij wijze van voorlopige voorziening een veroordeling uitspreken jegens een andere deelgenoot om mee te werken aan de verkoop en levering van een tot een gemeenschap behorend goed aan een derde. Gelet op het voorlopige karakter van een beslissing in kort geding wordt daarmee niet een definitief einde aan de verdeling gemaakt (HR 31 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:499). Voor toewijzing van de vorderingen is vereist dat [eiser] gemotiveerd toelicht waarom hij een bodemprocedure niet kan afwachten. Allereerst geldt dat de dubbele lasten een gevolg zijn van de keuze om een woning te kopen voordat partijen overeenstemming bereikt hebben over de wijze van verdeling van hun gezamenlijke woning althans voordat een bodemprocedure is gestart en geëindigd. Hoeveel de dubbele lasten in totaal zijn en wat de hoogte van het inkomen en eventueel vermogen van [eiser] is en of de dubbele lasten tot acute financiële problemen leidt, is verder niet onderbouwd toegelicht. Dat partijen het tot nu toe niet eens zijn geworden over de overnamesom van de woning betekent niet dat [gedaagde] verdeling van de woning frustreert. Dat [gedaagde] structureel haar aandeel in de hypotheekverplichtingen niet nakomt en de bank met openbare verkoop dreigt, is evenmin gesteld of gebleken. Tegen deze achtergrond is de voorzieningenrechter van oordeel dat [eiser] het spoedeisend belang bij toewijzing van zijn vorderingen niet onderbouwd heeft.
Gelet op al het voorgaande zullen de vorderingen II t/m IX worden afgewezen.
Vordering X
Standpunten partijen
[eiser] vordert betaling van € 2.010,-- door [gedaagde] omdat hij € 760,-- voorgeschoten heeft bij de afrekening van de woning van partijen op de dag van de levering en omdat hij twee maanden het hypotheekaandeel van [gedaagde] betaald heeft (in totaal
€ 1.250,--).
[gedaagde] betwist dat [eiser] een spoedeisend belang heeft bij de vordering.
Oordeel
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de vordering X moet worden afgewezen. [eiser] heeft niet toegelicht waarom er een spoedeisend belang bestaat bij betaling van het bedrag van € 2.101,-- en hij de uitkomst van een bodemprocedure niet kan afwachten.
Proceskosten
Omdat partijen voormalige levensgezellen zijn, zal de voorzieningenrechter op de voet van artikel 237 Rv de proceskosten compenseren, in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
5De beslissing
De voorzieningenrechter:
wijst het gevorderde af;
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.M. Etman, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken. 1
type: MT
© Copyright 2009 - 2025 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733