Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 02-09-2025, ECLI:NL:GHARL:2025:5596

Essentie (redactie)

Uitleg pensioenbepaling convenant. Hof: partijen hebben toepasselijkheid Wet VPS niet uitgesloten. Een dergelijke uitsluiting dient in bewoordingen plaats te vinden die duidelijk maken dat partijen daarvoor hebben gekozen. Dat is hier niet het geval. Als vrouw daadwerkelijk afstand had gedaan van toepasselijkheid Wet VPS, had het voor de hand gelegen dat een dergelijke afspraak (en uitruil) op zijn minst in de correspondentie tussen de advocaten danwel in het convenant zou zijn genoemd. Ook dat is hier niet het geval.


Datum publicatie15-09-2025
Zaaknummer200.347.903/01
ProcedureHoger beroep
ZittingsplaatsLeeuwarden
RechtsgebiedenCiviel recht
TrefwoordenPensioen; Pensioenverevening
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl

Hof oordeelt dat partijen in hun convenant de toepasselijkheid van de Wet VPS niet hebben uitgesloten, maar een afwijkende regeling hebben afgesproken die niet voldoet aan de in de Wet VPS gegeven opties.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden, afdeling civiel

zaaknummer gerechtshof 200.347.903/01

zaaknummer rechtbank Overijssel 296923

arrest van 2 september 2025

in de zaak van

[appellante] ,

die woont in [woonplaats1] ,

die hoger beroep heeft ingesteld,

en bij de rechtbank optrad als eiseres,

hierna: [appellante],

advocaat: mr. M. de Jonge te Apeldoorn,

tegen

[geïntimeerde] ,

die woont in [woonplaats2] ,

en bij de rechtbank optrad als gedaagde,

hierna: [geïntimeerde],

advocaat: mr. M.L.J. Wekking te Apeldoorn.

1Het verloop van de procedure in hoger beroep

[appellante] heeft hoger beroep ingesteld tegen de vonnissen die de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, op 20 maart 2024 en 3 juli 2024 tussen partijen heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:

• de dagvaarding in hoger beroep

• de memorie van grieven tevens aanvulling gronden/wijziging van eis

• de memorie van antwoord.

• het verslag (proces-verbaal) van de mondelinge behandeling die op 5 augustus 2025 is gehouden.

2De feiten

2.1.

Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest van 10 september 1990 tot
9 oktober 2012. Op 19 december 2012 hebben partijen een convenant ondertekend, waarin zij onder meer afspraken hebben gemaakt over de verevening van hun pensioenaanspraken. Deze afspraken luiden als volgt:

Artikel 3. Pensioenen

3a.
Partijen constateren dat vóór althans tijdens het huwelijk van partijen pensioenaanspraken, vallende onder de Wet Verevening Pensioenrechten na Scheiding (de Wet VPS) zijn opgebouwd:

A. door de man bij:

het ABP (klantnummer [nummer1] ), vanaf 19 juni 1980 en ingaande op de 65-jarige

(althans pensioengerechtigde) leeftijd;

B. door de vrouw bij:

- het ABP (klantnummer [nummer2] ), van 1 december 1985 tot 1 augustus 1995 en

ingaande op de 65-jarige (althans pensioengerechtigde) leeftijd,

- Centraal Beheer (polisnummer [nummer3] ; pensioenregeling Global Music Trading) van oktober 2007 tot december 2010 en ingaande op de 65-jarige (althans pensioengerechtigde) leeftijd,

- de Stichting Financiering Voortzetting Pensioenverzekering (kenmerk [nummer4]

) van 1 december 2010 tot en met 28 februari 2011 en ingaande op de 65-jarige (althans pensioengerechtigde) leeftijd,

- de Stichting Bedrijfstak pensioenfonds voor de Detailhandel (kenmerk [nummer5] ) van 1 maart 2011 tot 1 juli 2012 en ingaande op de 65-jarige (althans pensioengerechtigde)

leeftijd.
3b.
De door de man opgebouwde pensioenaanspraken zullen niet worden verevend conform de in art. 1:155 BW jo art. 2. lid 1 van de Wet VPS opgenomen standaardregeling.

In plaats daarvan komen partijen overeen dat de vrouw met ingang van de datum, waarop zij zelf de pensioengerechtigde leeftijd bereikt een recht op uitbetaling zal verkrijgen jegens de sub 3aA vermelde pensioenuitvoerder ter grootte van de helft van het ouderdomspensioen van de man, voor zover dit over de huwelijkse periode is opgebouwd.

3c.
De door de vrouw opgebouwde pensioenaanspraken zullen worden verevend conform de in art. 1: 155 BW jo 2 lid 1 van de Wet VPS opgenomen standaardregeling, zodat de man een recht op uitbetaling zal verkrijgen jegens de sub 3aB vermelde pensioenuitvoerders ter grootte van de helft van het ouderdomspensioen van de vrouw, voor zover dit over de huwelijkse periode is opgebouwd.
3d.
Partijen zullen de pensioenuitvoerders na ondertekening van dit convenant mededeling doen van de echtscheiding en van het tijdstip daarvan door middel van het daartoe voorgeschreven formulier; deze formulieren zullen door partijen worden ondertekend. Het is partijen bekend dat de formulieren binnen twee jaar na de ontbinding van het huwelijk bij de pensioenfondsen ingediend moet zijn om de directe uitbetaling aan de rechthebbende te realiseren.
2.2. Bij brief van het ABP van 5 februari 2013 heeft het ABP laten weten dat de gemaakte afspraak met betrekking tot de verdeling van de door [geïntimeerde] opgebouwde ouderdomspensioenaanspraken niet kan worden uitgevoerd, omdat het bij de wettelijke standaardverdeling niet mogelijk is af te wijken van de pensioengerechtigde leeftijd van de deelnemer.

3
3. De vorderingen

3.1.

[appellante] heeft bij de rechtbank gevorderd [geïntimeerde] te veroordelen om de overeengekomen afspraken na te komen door een mededelingsformulier te ondertekenen dat tot gevolg heeft dat de door hem tijdens het huwelijk opgebouwde pensioenaanspraken worden verevend conform de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding (verder: Wet VPS). [geïntimeerde] heeft verweer gevoerd en zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van [appellante] moeten worden afgewezen, met veroordeling van [appellante] in de kosten van de procedure.

3.2.

De rechtbank heeft de vorderingen van [appellante] afgewezen en de kosten van de procedure gecompenseerd in die zin dat elk de eigen kosten draagt.

3.3.

[appellante] vordert in hoger beroep de vonnissen te vernietigen, en opnieuw rechtdoende:
i. [geïntimeerde] te veroordelen om een mededelingsformulier te ondertekenen dat tot gevolg heeft dat de door hem tijdens het huwelijk opgebouwde pensioenrechten worden verevend conform de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding en dat [geïntimeerde] dit door hem ondertekende formulier binnen een week na datum arrest aan [appellante] dient te verstrekken, opdat zij dit door beide partijen ondertekende formulier zo spoedig mogelijk kan indienen bij het ABP;
ii. en zo nodig, om het onder i. gevorderde te kunnen toewijzen, op grond van artikel 6:258 BW de gevolgen van de overeenkomst tussen partijen te wijzigen of de overeenkomst tussen partijen gedeeltelijk te ontbinden (te weten de gevolgen die afwijken van / het deel dat afwijkt van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding) en zo nodig te bepalen dat [appellante] de bedragen die zij voor haar pensioengerechtigde leeftijd ontvangt dient te (laten) storten op een bankrekening die geblokkeerd is totdat de zij de pensioengerechtigde leeftijd bereikt;
iii. Indien [geïntimeerde] het onder i. genoemde niet nakomt, primair te bepalen dat het in deze te wijzen arrest in de plaats komt van / dezelfde kracht heeft als de handtekening van hem op het betreffende mededelingsformulier, subsidiair te bepalen dat [geïntimeerde] een dwangsom verschuldigd is van € 500,00 per dag of dagdeel dat hij nalaat het onder i genoemde na te komen;
iv. [geïntimeerde] te veroordelen om na te laten zijn pensioen eerder te laten ingaan dan het

moment waarop het onder i. bedoelde door beide partijen ondertekende

mededelingsformulier bij het ABP is ingediend, op straffe van een dwangsom van

€ 10.000,00 indien hij zijn pensioen toch eerder laat ingaan:
v. [geïntimeerde] te veroordelen in de kosten van beide instanties.

3.4.

[geïntimeerde] concludeert tot niet-ontvankelijkheidverklaring van de vorderingen van [appellante] , althans tot afwijzing daarvan, met veroordeling van [appellante] in de kosten van de procedure.

4Het oordeel van het hof

Inleiding

4.1.

Het hof zal oordelen dat de primaire vordering van [appellante] wordt toegewezen. Dat wordt hierna uitgelegd.

Het geschil

4.2.

[appellante] stelt zich op het standpunt dat partijen in het convenant de toepasselijkheid van de Wet VPS niet hebben uitgesloten, maar dat zij alleen voor wat betreft de ingangsdatum zijn afgeweken. Voor wat betreft de omvang van de aanspraak zelf heeft [appellante] nergens afstand van gedaan, zoals ook blijkt uit de tekst van artikel 3 van het convenant. Daarin staat namelijk dat [appellante] een aanspraak zal krijgen ter grootte van de helft van het ouderdomspensioen van [geïntimeerde] , voor zover dit over de huwelijke periode is opgebouwd. Deze afwijking bleek echter niet uitvoerbaar, omdat het ABP niet wil meewerken, en om die reden vallen partijen terug op de standaardverdeling.

4.3.

[geïntimeerde] stelt zich op het standpunt dat partijen de Wet VPS hebben uitgesloten voor de periode tot aan de pensioengerechtigde leeftijd van [appellante] . Vanaf het moment dat [geïntimeerde] de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt, ontvangt [appellante] daarom 0% van het door hem tijdens het huwelijk opgebouwde pensioen, en vanaf haar eigen pensioengerechtigde leeftijd 50%. [appellante] heeft dus afstand gedaan van haar recht op pensioenverevening over de periode gelegen tussen de pensioengerechtigde leeftijd van [geïntimeerde] en die van [appellante] . Deze afspraak is volgens [geïntimeerde] destijds zo gemaakt omdat [geïntimeerde] compensatie wilde voor door hem betaalde kosten voor de kinderen.

De Wet VPS

4.4.

De Wet VPS vormt aanvullend recht. Dat wil zeggen dat van de regels in de wet mag worden afgeweken, op de in de Wet VPS voorgeschreven wijze. Indien dat niet gebeurt, vindt verevening plaats volgens de hoofdregel van artikel 3 Wet VPS, die er op neerkomt dat de andere echtgenoot recht heeft op de helft van de door de vereveningsplichtige echtgenoot tijdens het huwelijk opgebouwde ouderdomspensioenuitkering (dit wordt de standaardregeling genoemd).

4.5.

De Wet VPS bevat de volgende vier mogelijkheden voor afwijking, die bij huwelijkse voorwaarden of echtscheidingsconvenant moeten zijn vastgelegd:
a. uitsluiting van de Wet VPS (artikel 2 lid 1 Wet VPS);
b. het vaststellen van een andere vereveningsperiode dan de huwelijksduur (artikel 4 lid 1 Wet VPS);
c. het vaststellen van een ander vereveningspercentage dan 50% (artikel 4 lid 1 Wet VPS);

d. conversie (artikel 5 Wet VPS).

4.6.

Indien partijen de Wet VPS uitsluiten (de hierboven genoemde optie a), staat het hen vervolgens vrij om andersluidende afspraken te maken over de wijze waarop en de mate waarin ouderdomspensioen bij de scheiding wordt gedeeld. De pensioenuitvoerder kan echter niet met de uitvoering van een dergelijke afspraak worden belast.
Artikel 3 van het convenant

4.7.

Het hof is van oordeel dat partijen in artikel 3 van hun convenant de toepasselijkheid van de Wet VPS niet hebben uitgesloten. Een dergelijke uitsluiting valt in artikel 3 van het convenant namelijk niet te lezen. De inleidende tekst van artikel 3b meldt slechts dat partijen niet zullen verevenen conform de in de Wet VPS opgenomen standaardregeling. Daarna staat vermeld dat partijen in de plaats daarvan iets anders overeenkomen, te weten een afwijkende ingangsdatum, waarbij [appellante] een recht op uitbetaling zal verkrijgen jegens het ABP ter grootte van de helft van het ouderdomspensioen van [geïntimeerde] , voor zover dit over de huwelijkse periode is opgebouwd.
Een uitsluiting van de Wet VPS dient in bewoordingen plaats te vinden die duidelijk maken dat partijen daarvoor hebben gekozen. Dat is hier niet het geval.
Daar komt het volgende bij. Indien [appellante] daadwerkelijk afstand had gedaan van de toepasselijkheid van de Wet VPS, en dus van een bedrag gelijk aan 7 tot 8 maal een jaarbedrag groter dan € 8.900 per jaar, al dan niet om redenen zoals door [geïntimeerde] genoemd, had het voor de hand gelegen dat een dergelijke afspraak (en uitruil) op zijn minst in de correspondentie tussen de advocaten danwel in het convenant zou zijn genoemd. Ook dat is hier niet het geval. Er is geen enkel stuk overgelegd dat deze uitsluitings- en of uitruilafspraak zou kunnen ondersteunen, behalve een brief van de toenmalige advocaat van [geïntimeerde] van 15 juni 2023, waarin hij aangeeft:

[…]
U heeft mij gevraagd naar hetgeen partijen hebben afgesproken in artikel 3b van het convenant. Mijns inziens is de tekst van het convenant duidelijk: mevrouw [appellante] heeft recht op de helft van het door de heer [geïntimeerde] tijdens het huwelijk opgebouwde ouderdomspensioen bij het ABP met ingang van de datum waarop mevrouw [appellante] zelf de pensioengerechtigde leeftijd bereikt. Dit is niet onlogisch. De heer [geïntimeerde] is ouder dan mevrouw [appellante] en bereikt dus eerder de pensioengerechtigde leeftijd. Mevrouw [appellante] heeft geen recht op de helft van het ouderdomspensioen van de heer [geïntimeerde] , opgebouwd tijdens het huwelijk, over de periode dat de heer [geïntimeerde] met pensioen gaat en mevrouw

[appellante] de pensioengerechtigde leeftijd nog niet bereikt heeft. Over voornoemde periode komt het door de heer [geïntimeerde] opgebouwde ouderdomspensioen bij het ABP, volledig aan hem toe.

Het lijkt me niet dat een andere uitleg van deze tekst mogelijk is.

[…]

Uit deze verklaring van de voormalige advocaat van [geïntimeerde] , daterend van meer dan 10 jaren na de totstandkoming van het convenant, blijkt niet dat partijen de Wet VPS hebben uitgesloten, en blijkt evenmin van een door [geïntimeerde] gesteld uitruil.

4.8.

Partijen hebben, zoals hierboven is uiteengezet, de toepasselijkheid van de Wet VPS niet uitgesloten, maar een afwijkende regeling afgesproken. Deze regeling voldoet echter niet aan (een van) de in artikel 4 van de Wet VPS gegeven opties. Het had partijen vrijgestaan om andere opties dan genoemd in artikel 4 Wet VPS overeen te komen, maar dan hadden zij daarbij eerst de toepasselijkheid van de Wet PVS moeten uitsluiten. Dat is niet gebeurd. De door partijen overeengekomen afwijking is naar het oordeel van het hof daarom strijdig met de in artikel 4 Wet VPS genoemde opties, en dus niet rechtsgeldig. Dat betekent dat alsnog overeenkomstig de Wet VPS zal moeten worden verevend. Het hof zal daarom [geïntimeerde] veroordelen om het mededelingsformulier te ondertekenen, zoals door [appellante] primair is gevorderd, zodat aan het ABP kan worden verzocht om coulance-halve te zijner tijd rechtstreeks aan [appellante] haar deel uit te keren, gebaseerd op de standaardverdeling en met ingang van de datum waarop [geïntimeerde] zijn pensioenuitkeringen zal ontvangen. Mocht het ABP geen coulance-regeling meer willen toepassen, dan krijgt [appellante] een aanspraak jegens [geïntimeerde] (artikel 2 lid 6 Wet VPS). Het hof ziet geen aanleiding om de gevorderde indeplaatstelling of dwangsom toe te wijzen, omdat er geen redenen zijn aangevoerd om te veronderstellen dat [geïntimeerde] niet vrijwillig aan de veroordeling zal voldoen.


Het beroep op dwaling / ontbinding van de overeenkomst

4.9.

Omdat de primaire vordering van [appellante] wordt toegewezen hoeft haar beroep op dwaling en/of ontbinding van de overeenkomst niet meer te worden besproken.

5De conclusie

5.1.

Het hoger beroep slaagt.

5.2.

Het hof bepaalt dat elke partij zijn eigen kosten moet dragen (compensatie van proceskosten) vanwege de aard van de zaak (familieverhoudingen).

5.3.

De veroordeling in deze uitspraak kan ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

6De beslissing

Het hof:

6.1.

vernietigt het vonnis van de rechtbank in de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle van 3 juli 2024, en

6.2.

veroordeelt [geïntimeerde] om een mededelingsformulier te ondertekenen dat tot gevolg heeft dat de door [geïntimeerde] tijdens het huwelijk opgebouwde pensioenrechten worden verevend conform de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding en dat [geïntimeerde] dit door hem ondertekende formulier binnen een week na de datum van dit arrest aan [appellante] dient te verstrekken, opdat zij dit door beide partijen ondertekende formulier zo spoedig mogelijk kan indienen bij het ABP;

6.3.

bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;

6.4.

verklaart de veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;

6.5.

wijst af wat verder is gevorderd.

Dit arrest is gewezen door mrs. C. Koopman, voorzitter, M.A.F. Veenstra en F.R. Menso, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 2 september 2025.



© Copyright 2009 - 2025 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733