Essentie (redactie)
Hof heeft met verbazing kennisgenomen van wijze waarop grensoverschrijdende gedrag vader door de professionals wordt vergoelijkt en wordt ‘verklaard’ door feit dat hij gefrustreerd is omdat hij zijn kinderen mist. Moeder en kinderen worden te weinig erkend als slachtoffers van huiselijk geweld. Hof wijst in dit kader op enkele voorbeelden uit het omvangrijke dossier, die in de verschillende raadsrapporten en tussen de ouders gegeven beschikkingen onderbelicht zijn gebleven. Regie omgang bij GI. Verdrag van Istanbul.
Datum publicatie | 11-09-2025 |
Zaaknummer | 200.348.286_01 |
Procedure | Hoger beroep |
Zittingsplaats | 's-Hertogenbosch |
Rechtsgebieden | Civiel recht; Personen- en familierecht |
Trefwoorden | Kinderen; Zorgregeling / omgang / informatie; Jeugdbescherming / Jeugdwet; Overig; Straatverbod/contactverbod/huiselijk geweld |
Wetsverwijzingen |
Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl
Omgangsregeling, dwangsommen, lijfsdwang. Hoger beroep van zesde tussenbeschikking (procedures eerste aanleg aangevangen in juni 2018), waarin een (voorlopige) omgangsregeling is vastgesteld en moeder is veroordeeld tot nakoming op straffe van verbeurte van dwangsommen. Moeder en vader komen in hoger beroep. Het hof heeft zijn bedenkingen over de gang van zaken in eerste aanleg, maar wijst op de herstelfunctie van het hoger beroep ten aanzien van de door de moeder gestelde schending van het beginsel van hoor en wederhoor. Het hof heeft met verbazing kennisgenomen van de wijze waarop in dit dossier het grensoverschrijdende gedrag van de vader door de betrokken professionals wordt vergoelijkt en wordt ‘verklaard’ door het feit dat hij gefrustreerd is omdat hij zijn kinderen mist. Ook wordt telkenmale verwezen naar de dynamiek tussen de ouders van ‘aantrekken en afstoten’, terwijl naar het oordeel van het hof onmiskenbaar ook sprake is van een dader-slachtoffer dynamiek. Daarbij is het hof van oordeel dat de moeder en de kinderen te weinig worden erkend als slachtoffers van het huiselijk geweld. De moeder en de kinderen dienen in bescherming te worden genomen tegen de dwingende en agressieve houding van de vader. Het hof geeft de GI de regie over omgang. Geen grond voor dwangsommen dan wel lijfsdwang, zoals door vader in incidenteel hoger beroep was verzocht. Verwijzing naar het Verdrag van Istanbul.Volledige uitspraak
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 4 september 2025
Zaaknummer: 200.348.286/01
Zaaknummers eerste aanleg: C/03/25 1376 / FA RK 18-2247 en C/03/271 748 / FA RK 19-4379
in de zaak in hoger beroep van:
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in principaal appel,
verweerster in incidenteel appel,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. G.M. Haring,
tegen
wonende te [woonplaats]
verweerder in principaal appel,
verzoeker in incidenteel appel,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. C.L.J.M. Wilhelmus.
Deze zaak gaat over:
-
geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] ,
verder te noemen: [minderjarige 1] ,
-
geboren op [geboortedatum] 2019 te [geboorteplaats] ,
verder te noemen: [minderjarige 2] ,
-
geboren op [geboortedatum] 2019 te [geboorteplaats] ,
verder te noemen: [minderjarige 3] .
In deze zaak is als informant aangemerkt:
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de
hierna te noemen: de raad.
1Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht van 14 augustus 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 14 november 2024, heeft de moeder verzocht, uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende de verzoeken alsnog af te wijzen.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 5 maart 2025, heeft de vader verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen en aldus de verzoeken van de moeder af te wijzen althans het hoger beroep ongegrond te verklaren.
Tevens heeft de vader incidenteel appel ingesteld en verzocht voormelde beschikking te bekrachtigen en aanvullend te bepalen dat de moeder wordt veroordeeld om mee te werken aan de in het dictum opgelegde zorgregelingen en deze omgangs- en contactregeling uitvoerbaar bij lijfsdwang te verklaren voor een periode van 2 dagen per keer dat moeder in gebreke blijft de regeling na te komen en dat de kosten voor de lijfsdwang voor rekening van moeder komen dan wel te bepalen dat de regeling met behulp van de sterke arm ten uitvoer kan worden gelegd dan wel een in goede justitie te bepalen maatregel op te leggen om moeder te bewegen haar medewerking te verlenen dan wel een beslissing te nemen die het gerechtshof gerade voorkomt.
Bij verweerschrift in incidenteel appel met producties, ingekomen ter griffie op 18 april 2025, heeft de moeder verzocht, uitvoerbaar bij voorraad, het incidenteel hoger beroep af te wijzen.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 juli 2025. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
-
de moeder, bijgestaan door mr. Haring;
-
de vader, bijgestaan door mr. Wilhelmus;
-
de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg (hierna te noemen: de GI), is opgeroepen om als informant tijdens de mondelinge behandeling te verschijnen, maar is niet verschenen.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft hiervan geen gebruik gemaakt.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
-
het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder van 15 januari 2025;
-
het V6-formulier met bijlagen (begeleidend schrijven en producties A t/m J) van de advocaat van de moeder van 26 juni 2025;
-
het V6-formulier met bijlagen (producties K, L en M) van de advocaat van de moeder van 27 juni 2025;
-
het V6-formulier met bijlagen (ontbrekende producties in het procesdossier van de eerste aanleg) van 27 juni 2025;
-
het V6-formulier met bijlagen (ontbrekende producties in het procesdossier van de eerste aanleg) van de advocaat van de moeder van 2 juli 2025;
-
het V6-formulier met bijlagen (ontbrekende producties in het procesdossier van de eerste aanleg) van de advocaat van de moeder van 3 juli 2025;
-
het e-mailbericht met bijlagen (ontbrekende producties in het procesdossier van de eerste aanleg) van de advocaat van de moeder van 10 juli 2025;
-
de tijdens de mondelinge behandeling door mr. Haring overgelegde en gedeeltelijk voorgedragen pleitnotitie.
3De beoordeling
De feiten
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
Uit de relatie van partijen zijn [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] geboren.
De moeder oefent van rechtswege het gezag over de kinderen uit.
In de procedure in eerste aanleg met zaaknummer C/03/251376 / FA RK 18-2247 heeft de vader bij inleidend verzoek van 15 juni 2018 verzocht om – kort en zakelijk weergegeven – hem vervangende toestemming te verlenen tot erkenning van [minderjarige 1] en vaststelling van een omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige 1] . In die procedure is bij tussen beschikking van 25 juni 2018 op grond van artikel 1:212 BW een bijzondere curator benoemd en is bij beschikking van 11 juli 2018 een raadsonderzoek gelast.
De raad heeft in zijn rapport van 9 april 2019 advies uitgebracht.
Bij beschikking van 19 december 2019 is aan de vader vervangende toestemming verleend voor de erkenning van [minderjarige 1] en een BOR-regeling vastgesteld.
Bij beschikking van 17 december 2019 is een nader raadsonderzoek gelast ter zake de omgang tussen [minderjarige 1] en de vader.
Bij vonnis van 11 juli 2018 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht een voorlopige omgangsregeling vastgesteld. De voorlopige regeling houdt in dat de vader recht heeft op omgang met [minderjarige 1] iedere woensdag van 15.00 tot 17.00 uur, waarbij het halen en terugbrengen geschiedt door de broer van de vader dan wel door mevrouw [medewerker] van Zorggroep [Zorggroep] , op straffe van een dwangsom van € 150,- per dag met een maximum van € 4.500,-.
De moeder is van die beslissing in hoger beroep gekomen. Bij arrest van dit hof van 11 december 2018 is voormeld vonnis bekrachtigd en het meer of anders gevorderde afgewezen.
In de procedure in eerste aanleg met zaaknummer C/03/271748 / FA RK 19-4379 de vader bij inleidend verzoek van 28 november 2019 verzocht om – kort en zakelijk weergegeven – hem vervangende toestemming te verlenen tot erkenning van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] en vaststelling van een omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige 2] en [minderjarige 3] , die – kort gezegd – de rechtbank juist acht.
Bij beschikking van 9 december 2019 heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht een bijzondere curator ex artikel 1:212 BW benoemd.
Bij beschikking van 25 februari 2020 heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht de vader vervangende toestemming verleend tot erkenning van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] en een raadsonderzoek gelast naar de omgang tussen de vader en [minderjarige 2] en [minderjarige 3] .
De moeder is van de beslissingen van 9 december 2019, 25 februari 2020 en de herstelbeschikking van 19 juni 2020 in hoger beroep gekomen. Bij beschikking van dit hof van 28 januari 2021 (zaaknummer 200.278.816/01) zijn de bestreden beschikkingen bekrachtigd en is het meer of anders verzocht afgewezen.
Bij vonnis van 20 november 2019 heeft de voorzieningenrechter, op vordering van de moeder, de vader voorlopig het recht op omgang met [minderjarige 1] ontzegd en is aan de vader een straatverbod opgelegd voor de duur van negen maanden.
In de procedures in eerste aanleg met beide zaaknummers (C/03/251376 / FA RK 18-2247 en C/03/271748 / FA RK 19-437) heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht bij beschikking van 29 september 2020 een informatieregeling vastgesteld, een voorlopige omgangsregeling tussen de vader en de kinderen vastgesteld, in die zin dat de omgang plaatsvinden onder professionele begeleiding van [instantie 1] (BOR niveau 2), waarbij de invulling van de BOR wordt overgelaten aan de professionals van [instantie 1] .
Bij vonnis van 23 februari 2021 is de vader veroordeeld voor twee ernstige geweldsdelicten richting (goederen van) de moeder en richting een derde, gepleegd tijdens zijn proeftijd. De vader is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd voor de duur van 45 maanden, met aftrek van voorarrest. In de periode 2021 tot april 2023 heeft de vader in detentie gezeten.
De delicten betroffen een gewelddadige beroving van een destijds negenenzeventigjarige vrouw in mei 2019 en het zich met geweld (door het vernielen van een rolluik en een raam) toegang verschaffen tot de woning van moeder in oktober 2019, waarbij de kinderen in de woning aanwezig waren.
In de procedures in eerste aanleg met beide zaaknummers heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht bij beschikking van 25 oktober 2021 bepaald dat een BOR zal plaatsvinden middels [instantie 1] (BOR, niveau 2) en de contacten tussen [minderjarige 1] en de vader, voorlopig, totdat daarover nader door de rechtbank wordt beslist, zullen plaatsvinden onder professionele begeleiding van [instantie 1] , waarbij de BOR-professional de regie over de contacten heeft, en waarbij aanvankelijk zal moeten worden ingezet op laagdrempelige contacten op afstand tussen de vader en [minderjarige 1] , en statusvoorlichting aan de tweeling, [minderjarige 2] en [minderjarige 3] , waarna vervolgens zal moeten worden bekeken of het mogelijk is om de tweeling bij de contacten (op afstand) tussen de vader en [minderjarige 1] te betrekken, als onder 5 van die beschikking overwogen.
Daarbij is de raad verzocht om uiterlijk acht maanden na deze beschikking het eindrapport van de BOR bij de rechtbank in te dienen en direct na afloop of beëindiging van de BOR, indien de raad dat noodzakelijk acht, onderzoek te doen naar en te rapporteren en adviseren om de voorliggende verzoeken betreffende de omgang.
Op 2 april 2023 is de vader voorwaardelijk in vrijheid gesteld. Eén van de voorwaarden luidt dat de vader op geen enkele wijze (direct of indirect) contact met de moeder heeft of zoekt. Hij mag zich ook niet bevinden in de plaats [woonplaats moeder] .
Later, medio 2014, is de voorwaarde gewijzigd, in die zin dat de vader zich niet in het huis van de moeder mag bevinden.
In de procedures in eerste aanleg met beide zaaknummers heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht bij beschikking van 3 mei 2023 bepaald dat de contacten tussen de minderjarigen [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] en de vader voorlopig, totdat daarover nader wordt beslist, zullen plaatsvinden in het kader van een BOR 2 onder volledige leiding en regie van de professionals van [instantie 1] , waarbij aanvankelijk zal moeten worden ingezet op eventuele verdere statusvoorlichting aan de tweeling, [minderjarige 2] en [minderjarige 3] , en laagdrempelige contacten op afstand tussen de vader en de kinderen.
De rechtbank heeft daarbij bepaald dat de moeder een dwangsom verbeurt van € 250,- voor iedere keer na betrekening van deze beschikking dat zij niet meewerkt aan de omgangsregeling(en) als hiervoor beschreven, met een maximum aan eventueel te verbeuren dwangsommen van € 7.500,-.
Daarbij is de raad verzocht om uiterlijk acht maanden na deze beschikking het eindrapport van de BOR bij de rechtbank in te dienen en direct na afloop of beëindiging van de BOR, indien de raad dat noodzakelijk acht, onderzoek te doen naar en te rapporteren en adviseren om de voorliggende verzoeken betreffende de omgang.
De raad heeft in zijn rapport van 14 december 2023 ter zake omgang geadviseerd om – kort gezegd – ten aanzien van [minderjarige 1] middels een BOR II regeling toe te werken naar een structurele contactregeling waarbij [minderjarige 1] om de twee weken in het weekend een dag van 09.00 uur tot 17.00 uur bij de vader verblijft, waarbij een gezinsvoogd regie voert en tevens kan inschatten welke gewenste opbouw en ondersteuning vanuit de hulpverlening nodig is om het uiteindelijke doel van een dag per twee weken omgang te bepalen.
De raad is ook van mening dat een BOR II nodig is om te komen tot een passende opbouw van contact en omgang van de tweeling met de vader, omdat kader en regie nodig zijn om het contact tussen [minderjarige 2] en [minderjarige 3] en de vader mogelijk te maken en om concreet in beeld te brengen wat vaders pedagogische mogelijkheden zijn in contact met hen, hoe vader kan groeien in zijn vaderrol ten opzichte van de tweeling en uiteindelijk de vraag welke structurele contactregeling in het belang van hen is.
In de procedures in eerste aanleg met beide zaaknummers heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht , in de bestreden beschikking van 14 augustus 2024 bepaald dat [minderjarige 1] en de vader met ingang van 24 augustus 2024, voorlopig, totdat daarover nader wordt beslist, omgang met elkaar hebben om de twee weken op zaterdag, de eerste vier weken van 13.00 uur tot 17.00 uur en daarna van 09.00 uur tot 17.00 uur. De ouders dienen ervoor zorg te dragen dat zij elkaar bij de overdrachtsmomenten niet treffen.
Daarnaast is bepaald dat de contacten tussen [minderjarige 2] en [minderjarige 3] en de vader voorlopig, tot dat daarover nader wordt beslist, zullen plaatsvinden in het kader van een BOR II onder volledige leiding en regie van de professionals voor de duur van acht maanden te rekenen vanaf de datum van de beschikking.
De rechtbank heeft daarbij bepaald dat de moeder een dwangsom verbeurt van € 250,- voor iedere keer na betrekening van deze beschikking dat zij niet meewerkt aan de omgangsregeling(en) als hiervoor beschreven, met een maximum aan eventueel te verbeuren dwangsommen van € 7.500,-.
Daarbij is de raad verzocht om uiterlijk acht maanden na deze beschikking het eindrapport van de BOR bij de rechtbank in te dienen en direct na afloop of beëindiging van de BOR, indien de raad dat noodzakelijk acht, onderzoek te doen naar en te rapporteren en adviseren om de voorliggende verzoeken betreffende de omgang.
Bij beschikking van 27 maart 2025 zijn de kinderen onder toezicht gesteld van Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg (de GI), voor de duur van een jaar.
De moeder kan zich met de beslissing van 14 augustus 2024 niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
De moeder voert, samengevat, het volgende aan.
In het raadsrapport van 14 december 2023 staan veel tegenstrijdigheden en is (de reden van) de detentie van de vader onderbelicht gebleven. De vader was gedetineerd, als recidivist, vanwege het plegen van zwaar geweld richting een persoon, als ook het intrappen van de deur en een rolluik bij de moeder. De vader tracht zijn gedrag (agressief gedrag richting de moeder en de kinderen en het niet houden aan straat- en contactverboden) steeds goed te praten door de moeder verwijten te maken. Ondanks een strafrechtelijke veroordeling en langdurige detentie is hij toch van mening dat een straat- en contactverbod onterecht zijn opgelegd en dat hij te pas en te onpas bij de moeder aan de deur kan verschijnen. Hij neemt daarbij vrienden mee, hetgeen zeer bedreigend is. De vader laat zich geregeld dreigend uit richting de moeder en de (andere) kinderen (van de moeder. De vader blijft zich richten op de moeder en neemt geen enkele verantwoording voor zijn eigen gedrag. Hij draait het zelfs om en beweert dat hij het slachtoffer is. Na de uitspraak van de rechtbank Limburg van 14 augustus 2024 is de vader direct opnieuw naar het huis van moeder gegaan. Opnieuw heeft hij zowel de moeder en de kinderen angst aangejaagd door te schelden en hard op de deur te bonzen. Hij heeft zich hierbij niet gehouden aan de aanwijzing van de rechtbank dat er geen contact tussen de ouders dient plaats te vinden.
In genoemd raadsrapport en ook overigens in het dossier is er geen ruimte voor de moeder als slachtoffer van huiselijk geweld. Er was tussen de ouders sprake van een gewelddadige relatie waaruit zij moeilijk kon loskomen. De vader maakte zich schuldig aan huiselijk geweld en verbale vernedering, ook in het bijzijn van de minderjarige kinderen. Het is hierbij zinloos en onterecht om naar de moeder te wijzen als oorzaak van de spanningen tussen de ouders. Er wordt beschreven dat de moeder de kinderen bij de vader weg zou houden en controle wil houden over het contact. De moeder en de kinderen zouden echter beschermd moeten worden tegen de vader als slachtoffers van huiselijk geweld. Ook door de politie wordt de moeder niet gezien: als zij melding of aangifte komt doen van de misdragingen van de vader, wordt haar verweten ‘dat zij dan ook maar de omgang moet nakomen’. De ernst van vaders gedragingen wordt niet serieus genomen. Er wordt door de betrokken professionals begripvol geschreven en gedacht over het feit dat de vader bij de moeder (met vrienden en op agressieve wijze) aan de deur van de moeder verschijnt. De raad zegt bovendien dat de vader niet meer agressief is, en hij wordt er niet op aangesproken dat hij recent nog de ruit van de moeder heeft ingeslagen. De agressie van de vader wordt omschreven als een gevolg van de situatie, maar met de agressie is het begonnen en de agressie is de rode draad in het verhaal.
De rechtbank heeft ten onrechte een omgangsregeling vastgesteld ten aanzien van [minderjarige 1] waarbij er geen of nauwelijks sprake is van opbouw en er geen sprake is van professionele begeleiding en ondersteuning, terwijl de raad daartoe uitdrukkelijk en gemotiveerd heeft geadviseerd. In de bestreden beschikking wordt daar niet eens op in gegaan. Daarnaast is op dit moment een omgangsregeling niet in het belang van de drie kinderen. Ten onrechte is er onder meer geen rekening mee gehouden dat [minderjarige 1] haar vader niet of nauwelijks heeft gezien, zij zelf slachtoffer is van het geweld en bovendien steeds getuige is (geweest) van de ruzies en het agressieve gedrag van de vader. Daarnaast is er geen enkel zicht op de mogelijkheden van de vader wat betreft agressieregulatie en pedagogische vaardigheden. De rechtbank heeft ten aanzien van de tweeling een BOR-2 traject opgelegd zonder te motiveren en toe te lichten wat hierin wordt verwacht en welke organisatie dit zal moeten doen. Het wantrouwen van de moeder richting hulpverlening en overheid is inmiddels groot. En dit is begrijpelijk, gelet op haar ervaringen tot nu toe.
Onder de omstandigheden is een dwangsom niet gerechtvaardigd. De dwangsommen zijn opgelegd zonder hoor en wederhoor toe te passen. Het was bovendien niet aan de moeder te wijten dat het BOR traject geëindigd is. Dit was vanwege het geweldsincident dat op 3 september 2023 heeft plaatsgevonden. Ondanks alles heeft de moeder meegewerkt aan het BOR-traject waarbij zij de hoop heeft gehad dat de vader positief veranderd zou zijn. Na een toevallige ontmoeting met de vader heeft de moeder opnieuw geprobeerd om normaal contact met de vader vorm te geven. Dit heeft al snel geleid tot een heftig conflict waar de kinderen bij waren. De moeder wijst erop dat de agressie van de vader niet voortkwam uit het feit dat hij de kinderen miste – hij had juist op dat moment contact met de kinderen – maar omdat het hem niet aanstond hoe [minderjarige 1] zijn vragen beantwoorde. Na het stopzetten van het BOR traject is er lang gewacht op een rapport van de raad en op een beslissing van de rechtbank. Daarvan kan de moeder eveneens geen verwijt worden gemaakt. Bovendien is sprake van een precaire en mogelijk onveilige situatie voor de minderjarigen en met name [minderjarige 1] . Daarnaast worden de minderjarigen en de alleenstaande moeder met vijf thuiswonende kinderen (die de veiligheid van haar kinderen dient te waarborgen en waarover de rechtbank geen recente informatie had) door de dwangsom onevenredig hard geraakt, waardoor er een noodtoestand zal ontstaan.
De vader voert, samengevat, het volgende aan.
De moeder speelt voor eigen rechter. Zij houdt zich niet aan de door de rechtbank bepaalde
Omgangsregeling. Zij onthoudt ten onrechte de kinderen het contact met hun vader. Zij waant zich onaantastbaar. De moeder is zeer wispelturig in haar gedrag. Dat is absoluut niet in het belang van de kinderen. De vader heeft de moeder en de kinderen niets aangedaan. Er had ook geen bemiddeling of begeleide omgang hoeven plaatsvinden. De ouders hebben elkaar niet toevallig ontmoet in september 2023, toen het incident heeft plaatsgevonden. Dat was afgesproken tussen de ouders. De moeder had op dat moment gewoon met de kinderen kunnen vertrekken; zij is niet uit het huis gevlucht.
Vervolgens heeft de raad een rapport uitgebracht op 15 december 2023 waarin wederom is geadviseerd om omgang te laten plaatsvinden tussen de vader en de kinderen. Partijen hebben de gelegenheid gehad om schriftelijk te reageren op het rapport van de raad. De moeder onderbouwt allerminst dat het rapport december 2023 onjuistheden zou bevatten. De vader betwist uitdrukkelijk dat er sprake was van een gewelddadige relatie. De relatie tussen partijen kenmerkte zich door aantrekken en afstoten, maar niet door geweld, zeker niet tegen de kinderen. Partijen hebben samen nota bene drie kinderen. De moeder heeft de vader ook toegestaan om met [minderjarige 1] naar de bioscoop te gaan en ook nu werkt zij mee met begeleide omgang onder regie van de GI. De vader ziet niet in waarom de moeder dat zou doen als zij zoveel angst heeft voor de vader. De contacten onder begeleiding lopen overigens heel goed. Er is een ontspannen contact. De begeleider heeft aangegeven dat hij niet inziet waarom de begeleiding nodig is.
De vader heeft al diverse malen aangegeven dat hij in gesprek wil komen met de moeder maar de moeder weigert. Als de vader niet aan de voorwaarden van de moeder voldoet, zoekt zij het conflict op. De vader is overgeleverd aan het wispelturige gedrag van de moeder. De moeder beïnvloedt de kinderen, die hem agressief benaderen, door verf op zijn gezicht te spuiten en op straat te bedreigen.
De vader wil zijn kinderen zien. Zijn gedrag is wellicht niet altijd handig te noemen, maar wel begrijpelijk. De vader vindt ook dat hij gegroeid is in hoe hij de dingen aanpakt. Hij komt niet meer aan de deur bij de moeder. Er is onlangs wel een ruit gesneuveld door toedoen van de vader, maar dat kwam doordat hij te hard op het raam had geklopt. De vader erkent ook dat hij teksten op de muur van de woning van de moeder heeft gespoten, maar dat was om de kinderen te laten weten dat de vader ze mist, zoals “papa mist jullie en houdt van jullie”. Hij heeft geen ‘gekke’ dingen op de muur gespoten.
De moeder suggereert ten onrechte dat de raad en de rechter zonder meer de vader volgen. De rechtbank heeft wel degelijk met de omstandigheden en gedragingen van zowel de vader als de moeder rekening gehouden.
De vader heeft ook een voorstel gedaan richting de moeder om de overdracht van [minderjarige 1] te regelen maar de moeder reageert daar niet op. Het is dan ook wel degelijk aan de moeder te wijten dat de omgang niet van de grond komt. Dat is ook expliciet benoemd door de rechter in kort geding in het vonnis van 4 december 2024. De [instantie 2] kan evenmin met de moeder in contact komen, waardoor de BOR regeling met de tweeling niet tot stand komt.
Helaas heeft de dwangsom geen effect gehad. De moeder weigert nog altijd om de omgang te laten plaatsvinden. Helaas is er nog geen mogelijkheid geweest om de dwangsom te innen. Er is beslag gelegd op de uitkering van de moeder. De moeder is gehouden mee te werken aan de tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking, aangezien de beschikking uitvoerbaar bij voorraad is verklaard en de moeder niet heeft verzocht om de uitvoerbaarheid bij voorraad te schorsen. De moeder heeft allerminst onderbouwd dat er een noodsituatie zal ontstaan en bovendien kan de moeder een eventuele noodsituatie voorkomen door haar medewerking te verlenen. Ook in kort geding is de vordering van de moeder om de dwangsom op te heffen/te matigen, afgewezen.
Bij wijze van incidenteel appel heeft de vader zijn verzoek vermeerderd in die zin dat hij verzoekt de zorgregelingen uitvoerbaar bij lijfsdwang te verklaren voor een periode van 2 dagen per keer dat de moeder in gebreke blijft de regelingen na te komen en dat de kosten voor lijfsdwang voor de moeder zijn, dan wel te bepalen dat de regelingen met behulp van de sterke arm ten uitvoer kunnen worden gelegd.
Hij heeft hiertoe aangevoerd dat de vader geen andere mogelijkheid ziet om zijn recht op omgang met de kinderen te effectueren. De moeder leunt achterover en de kinderen zijn daar de dupe van.
Bij verweerschrift in incidenteel hoger beroep heeft de moeder, samengevat, het volgende aangevoerd.
In de eerste plaats heeft de moeder hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank van 14 augustus 2024. Deze beslissing is tot stand gekomen in een langlopende bodemprocedure waarin voor het laatst een zitting is geweest in juli 2021 en geen verweertermijn is gegeven ten aanzien van de nieuwe verzoeken van de vader tot het opleggen van een dwangsom. Daarnaast is sprake van een ondeugdelijk rapport van de raad.
In de periode dat de zitting plaats had in juli 2021 zat de vader een langdurige gevangenisstraf uit, onder meer vanwege het vernielen van een rolluik aan de deur van moeder en huisvredebreuk. Ondanks een daaropvolgend straatverbod heeft vader zich op agressieve wijze aan de deur van de moeder begeven en blijft hij daarmee doorgaan tot de dag van vandaag. Onlangs heeft dit geleid tot het inslaan van een ruit en het (wederom) bekladden van de woning van de moeder. Inmiddels ligt er een vijfde rapport van de raad met wederom een ander advies. De moeder herhaalt haar standpunt dat het niet aan haar te wijten is dat de BOR niet tot stand kwam, maar dat dit het gevolg was van het geweldsincident op 3 september 2023.
Daarnaast zijn de gevolgen van de lijfsdwang te groot en voldoet dit niet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. De moeder heeft naast de drie kinderen van partijen nog meer thuiswonende kinderen. Zij kunnen niet goed opgevangen worden. Bovendien moet niet onderschat worden welk effect dit zal hebben op de kinderen en de manier waarop zij naar hun vader zullen kijken.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, het volgende geadviseerd.
De raad is het niet eens met de bestreden beschikking. Er is zoveel tumult ontstaan tussen de ouders dat de raad het inmiddels noodzakelijk acht dat de omgang tussen de vader en de drie kinderen tot stand komt in het kader van een BOR III traject.
De raad adviseert in ieder geval geen lijfsdwang op te leggen, gezien de impact daarvan op alle kinderen in het gezin van de moeder.
Via een andere route, een BOR, is het contact tussen de kinderen en de vader weer op gang gekomen. Positief is dat de moeder meewerkt aan deze contacten. Opvallend is dat de moeder in het verleden blijft hangen. Hoewel het invoelbaar is dat het intimiderend is als de vader een ruit kapot maakt, en het niet goed te praten is dat hij het huis van de moeder bekladt, gaan er ook dingen beter. De problemen zitten ook voor een deel in de dynamiek tussen de ouders.
In de begeleiding dient geïnvesteerd te worden zodat de ouders op een gegeven tot een normale overdracht kunnen komen. Lijfsdwang is daarbij niet helpend. Het is ook de vraag of dwangsommen effectief zijn. Het schaadt alle kinderen als er meer druk op komt te liggen. De raad zou eigenlijk willen zien dat de gezinsvoogd aan de slag kan en dat de dwangsom ervan af wordt gehaald.
Het hof oordeelt als volgt.
Wettelijk kader
Aangezien de vader de kinderen heeft erkend, is hij de juridische ouder van de kinderen.
Ingevolge artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek (BW) stelt de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast.
Voor deze procedure in hoger beroep van de beslissing van 14 augustus 2024 geldt dat het hof dient te beoordelen welke voorlopige beslissing over de omgang dient te worden genomen. De procedure in eerste aanleg loopt nog, waarin het eerst aan de rechtbank is om een definitieve beslissing over de omgang te nemen.
Verdrag van Istanbul
De rechter zal bij het nemen van een beslissing in voorkomende gevallen over omgang met kinderen het op 1 maart 2016 in werking getreden Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (hierna: Verdrag van Istanbul) in acht moeten nemen. Dit is een mensenrechtenverdrag waarin aan de overheid verplichtingen worden opgelegd om geweld tegen vrouwen te voorkomen en te bestrijden. Ook besteedt het verdrag aandacht aan de maatregelen die nodig zijn voor de opvang en bescherming van slachtoffers van geweld tegen vrouwen en van huiselijk geweld.
In de memorie van toelichting bij de goedkeuring van het Verdrag van Istanbul staat bij artikel 2 lid 2 dat het verdrag van toepassing is op alle slachtoffers van huiselijk geweld, dus zowel vrouwen, als mannen en kinderen.
Ingevolge artikel 31 van het Verdrag moeten wetgevende of andere maatregelen nemen teneinde te waarborgen dat bij de vaststelling van de omgangsregeling voor kinderen rekening wordt gehouden met gevallen van geweld die vallen onder de reikwijdte van het Verdrag. Het tweede lid van artikel 31 verplicht Verdragspartijen te waarborgen dat de uitvoering van een omgangsregeling niet ten koste gaat van de rechten en de veiligheid van het slachtoffer of de kinderen.
In genoemde memorie van toelichting staat dat partnergeweld een reden kan zijn om omgang te ontzeggen, als dat in het belang van het kind is.
In de Nederlandse wetgeving op het gebied van gezag en omgang wordt niet expliciet genoemd dat geweld tegen vrouwen of huiselijk geweld een factor is waarmee de rechter rekening houdt bij het nemen van zijn beslissing, maar vanzelfsprekend is dat de Nederlandse rechter dat wel moet doen; de veiligheid van de ouder en het kind zal centraal moeten staan bij de beslissing over de omgang en wat in het belang van het kind is.
Herstelfunctie hoger beroep
Het hof stelt vast dat de procedure in eerste aanleg is aangevangen in juni 2018.
In de één na laatste beschikking (van 3 mei 2023) is een voorlopige begeleide omgangsregeling opgelegd, met de veroordeling van de moeder tot het betalen van een dwangsom voor iedere keer dat zij daaraan haar medewerking niet zou verlenen, conform het gewijzigde verzoek van de vader bij brief van 21 juli 2022, houdende een reactie op het raadsrapport van 6 juli 2022.
In de laatste, bestreden beschikking (van 14 augustus 2024) is een voorlopige onbegeleide omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige 1] bepaald (en een BOR II-regeling met betrekking tot de tweeling), wederom onder verbeurte van dwangsommen, conform het gewijzigde verzoek van de vader bij brief van 11 januari 2024, houdende een reactie op het raadsrapport van 15 december 2023.
Uit het dossier van de eerste aanleg kan het hof niet opmaken of de moeder een termijn is gegeven voor het voeren van verweer op de gewijzigde verzoeken van de vader. In ieder geval heeft er sinds 27 juli 2021 geen mondelinge behandeling in het kader van de verzoeken meer plaatsgevonden. In de beschikkingen van 3 mei 2023 en 14 augustus 2024 heeft de rechtbank overwogen geen aanleiding te zien voor een nadere mondelinge behandeling.
De moeder stelt in hoger beroep dat er onvoldoende hoor en wederhoor heeft plaatsgevonden ten aanzien van de gewijzigde verzoeken van de vader. Ook acht zij het onbegrijpelijk dat de rechtbank dergelijke vergaande beslissingen heeft kunnen geven, na zoveel tijdsverloop en dus zonder op de hoogte te zijn van de meest actuele stand van zaken, die bovendien deels afwijken van het (wederom gewijzigde) advies van de raad.
Hoewel het hof zijn bedenkingen heeft over de hiervoor beschreven gang van zaken in eerste aanleg, is het hof, gezien de herstelfunctie van het hoger beroep, van oordeel dat de moeder geen belang heeft bij haar grief ter zake.
Het hof gaat over tot de inhoudelijke beoordeling van de zaak.
De inhoudelijke beoordeling in principaal en incidenteel hoger beroep
Het hof heeft met verbazing kennisgenomen van de wijze waarop in dit dossier het grensoverschrijdende gedrag van de vader door de betrokken professionals wordt vergoelijkt en wordt ‘verklaard’ door het feit dat hij gefrustreerd is omdat hij zijn kinderen mist. Ook wordt telkenmale verwezen naar de dynamiek tussen de ouders van ‘aantrekken en afstoten’, terwijl naar het oordeel van het hof onmiskenbaar ook sprake is van een dader-slachtoffer dynamiek. Daarbij is het hof van oordeel dat de moeder en de kinderen te weinig worden erkend als slachtoffers van het huiselijk geweld. Het hof wijst in dit kader op enkele voorbeelden die uit het omvangrijke dossier naar voren komen, maar in de verschillende raadsrapporten en tussen de ouders gegeven beschikkingen onderbelicht zijn gebleven.
Al vroeg in de relatie, namelijk op 18 mei 2017 heeft zich een incident tussen de ouders voorgedaan, waarbij volgens de moeder sprake is geweest van mishandeling van de moeder en een poging tot ontvoering van [minderjarige 1] . [minderjarige 1] , toen drie maanden oud, is blijkens de door de moeder gedane aangifte, tijdens een ruzie tussen de ouders, door de vader uit haar bedje gehaald en na een worsteling en een hevige woordenwisseling tussen de ouders meegenomen. Een buurman heeft de vader tegengehouden en [minderjarige 1] naar de moeder gebracht. De politie was hierbij betrokken. De zaak is geseponeerd maar in het vonnis in kort geding van 11 juli 2018 leest het hof dat de vader het incident ‘ten zeerste betreurt’ en het dus niet ontkent.
Daarnaast wijst het hof op de verklaring die de moeder heeft gegeven in het raadsrapport van 15 april 2020, over de nacht waarin de tweeling is verwekt. De moeder verklaart dat zij de vader in de betreffende nacht niet binnen wilde laten. Hij vernielde vervolgens het raam van de woonkamer. De moeder heeft uit angst voor wat er verder zou gebeuren vader binnen gelaten. De moeder heeft aangegeven dat zij in beginsel de politie wilde bellen omdat zij bang was voor vader, maar dat haar telefoon niet in de buurt lag. Omdat de kinderen allemaal in bed lagen, wilde moeder vader niet kwader maken en daarom durfde zij niet op zoek naar haar telefoon om de politie te bellen. Moeder verklaart in dat kader ook dat vader in de afgelopen jaren vele dreigementen heeft geuit richting moeder, onder andere dat hij het huis in brand zou steken als moeder met alle kinderen daarin aanwezig was. “Desgevraagd was er geen sprake van gedwongen seksueel contact, echter voelde moeder zich zo angstig dat zij vader seks 'heeft gegeven' in de hoop dat hij rustig de woning zou verlaten daarna. Als de raadsonderzoeker moeder aangeeft dat moeder in haar gedrag niet duidelijk is richting vader en hiermee deze 'ongezonde' relatie ook in stand houdt, herkent moeder dit gedeeltelijk. Zij erkent dat zij hiermee onduidelijk is voor vader. Aan de andere kant kon ze ook niet anders vanuit haar grote angst voor vader. Moeder heeft altijd geprobeerd keuzes te maken vanuit het belang van de kinderen. Door af en toe toe te geven aan vader, hoopte zij dat het rustig bleef. De kinderen hebben namelijk veel meegekregen van alle hoogoplopende spanningen en ruzies. Moeder geeft aan dat zij in deze periode veelal aan de bel heeft getrokken bij hulpverlening, de raad en politie, echter deed niemand iets.” Het hof begrijpt deze situatie als een voor de moeder onveilige en bedreigende situatie, waarin zij zich genoodzaakt heeft gevoeld toe te geven aan de wensen van de vader, nadat de vader met geweld toegang tot de woning heeft afgedwongen en zij verdere escalaties hoopte te voorkomen en de kinderen niet aan nog meer geweld wilde blootstellen.
In 2021 is de vader vervolgens veroordeeld voor enkele strafbare feiten, waaronder vernieling en huisvredebreuk in de woning van de moeder, gepleegd in oktober 2019. De vader heeft een raam en een rolluik vernield. In het strafvonnis van de rechtbank Limburg van 23 februari 2021 heeft de meervoudige kamer ten aanzien van deze strafbare feiten overwogen: “Behalve aan deze overval op een oude dame, heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan vernieling en huisvredebreuk bij het huis van zijn ex-partner. Verdachte is, zo geeft hij zelf ook aan, in geëmotioneerde toestand naar de woning van zijn ex-partner gegaan en heeft het rolluik en het raam aan de voordeur vernield. Zijn ex-partner en de kinderen, waaronder een pasgeboren tweeling, waren op dat moment in de woning en verkeerden in angst. Angst vanwege het feit zelf, maar ongetwijfeld ook angst omdat ze niet wisten wat er verder zou gebeuren. Verdachte bekent de vernieling van het rolluik en het deurraam, maar plaatst ter terechtzitting de reden voor dit gedrag en de schuld buiten zichzelf. Hij ziet echter wel in, dat dit een verkeerde actie was, die niet bijdraagt aan de oplossing van de problemen met de omgangsregeling met zijn kinderen.” In de daaropvolgende beschikking 25 oktober 2021, waarbij een BOR-regeling is opgelegd, overweegt de rechtbank: “De rechtbank verwacht van de moeder dat zij zich houdt aan het door [instantie 1] op te stellen begeleidingsplan en de afgesproken data en dat zij (zoals binnen de BOR gebruikelijk is) aanwijzingen van de professionals opvolgt, de kinderen naar eventuele afspraken brengt en weer ophaalt en positief in woord en daad naar de kinderen uitstraalt dat contact met de vader goed voor hen is en dat ze mogen genieten van het contact met de vader.” De omgang diende in de penitentiaire inrichting plaats te vinden, aldus vanwege de veroordeling van de vader voor het huiselijk geweld tegen de moeder in het bijzijn van de kinderen.
Het BOR-traject dat was opgelegd bij beschikking van 3 mei 2023, is voortijdig beëindigd door het incident dat op 3 september 2023 heeft plaatsgevonden. In het raadsrapport van 15 december 2023, pagina 9, is het incident gedetailleerd beschreven door de moeder, waarbij zij heeft verklaard dat zij uiteindelijk op blote voeten naar het politiebureau is gevlucht. De vader ontkent dat hij agressief is geweest en dat de moeder van hem de kinderen niet mocht meenemen. Het hof leest echter ook dat de politie heeft moeten bemiddelen om de vader de kinderen aan de moeder te laten afgeven.
In het dossier bevindt zich ook een handgeschreven overzicht van de moeder, van de periode februari-maart 2024, waarin staat dat de vader in die periode zich (soms bijna) dagelijks (met anderen) rondom woning van de moeder heeft begeven, haar huis heeft beklad en dreigingen heeft geuit. De vader heeft niet betwist dat hij dit heeft gedaan, maar hij rechtvaardigt zijn gedrag door te stellen dat hij zijn kinderen mist en dat de moeder hem tot waanzin drijft.
Ook na de bestreden beschikking zijn de grensoverschrijdende gedragingen van de vader doorgegaan. De vader verschijnt te pas en te onpas voor de deur van de moeder, wat des te meer klemt omdat in de bestreden beschikking van 14 augustus 2024 is bepaald dat de ouders elkaar (bij de overdracht) niet mogen treffen.
In het verslag van Veilig Thuis van de zorgmeldingen leest het hof dat op 7 oktober 2024 zich een incident heeft voorgaan waarbij de vader de deur van de moeder heeft staan schreeuwen, op ramen heeft geklopt en geprobeerd heeft naar binnen te komen. De vader heeft bij de rapporteur aangegeven dat hij ook lange tijd voor de woning heeft gezeten om te zien of er bewegingen in huis waren. Toen de vader door de brievenbus schreeuwde, heeft iemand in de woning blauwe verf op zijn gezicht gespoten. [dochter] , de dochter van de moeder, heeft aangegeven dat zij dit heeft gedaan. Zij voelde zich niet veilig en maakte zich ernstige zorgen. De vader zegt dat de moeder zijn gezicht heeft ondergespoten en hij acht zichzelf een slachtoffer in die situatie. De rapporteur schrijft echter over de vader: “Helaas niet voor rede vatbaar. Er valt niet op een normale manier met [de vader] te communiceren, hij springt van de hak op de tak en kan alleen met een luide stem, dan wel schreeuwend communiceren. (…) Wij hebben [de vader] voor de woning weggestuurd en medegedeeld dat hij moet stoppen met het opzoeken van [de moeder] en de kinderen. Ook medegedeeld dat hij niet langs de school moet gaan. [De rapporteur] werd later op de dag gebeld en vernam dat [de vader] (…) toch op de school was geweest. Hij had hier enorm staan schreeuwen en uitspraken gedaan zoals: “Als ik mijn kinderen niet mag zien, neem ik ze mee en zien jullie ze nooit meer.” De school vind dit heel zorgelijk en zowel de docenten als de ouders voelen zich niet veilig. Op dit moment is er geen strafbaar feit gepleegd, dus kunnen we daar niks.”
De vader heeft zich vaker, ondanks het contactverbod, bij de school van de kinderen begeven. In het raadsrapport van 15 december 2023 leest het hof dat de vader, gevraagd naar de impact daarvan op [minderjarige 1] , geïrriteerd heeft gereageerd en dat hij meent dat hij, omdat hij de vader is, [minderjarige 1] op school mag bezoeken. De vader vertelt verderop dat “niets en niemand hem van de kinderen weg kan houden”. Hoewel hij inderdaad een contactverbod had, was en is de vader van mening dat dat nergens op gebaseerd was.
Tijdens de mondelinge behandeling van het hof heeft de vader desgevraagd ook toegegeven dat hij recent het huis van de moeder en de kinderen heeft bespoten met graffiti, maar dat hij “slechts” aan de kinderen wilde laten weten dat hij ze mist. Het raam in de woning is inderdaad door zijn toedoen gesneuveld, maar niet omdat hij het raam heeft ingeslagen maar omdat hij te hard had geklopt, aldus de vader. Het hof is van oordeel dat de vader geen enkel inzicht toont in de impact van zijn handelen en dat hij niet laat zien zich te kunnen verplaatsen in de moeder en de kinderen, die het gedrag van de vader als bedreigend en intimiderend hebben ervaren.
In het licht van deze recente gebeurtenissen volgt het hof de raad bovendien niet in zijn stelling dat de moeder te veel in het verleden blijft hangen.
Het hof is van oordeel dat de agressie en de dwingende en de dreigende houding van de vader jegens de moeder, in het bijzijn van de kinderen, op geen enkele wijze en onder geen enkele omstandigheid te rechtvaardigen is. Toch wordt het gedrag van de vader regelmatig goed gepraat. In dit kader verwijst het hof bijvoorbeeld naar het verslag van Veilig Thuis van de zorgmeldingen op 27 september 2024 respectievelijk 28 september 2024, waaruit blijkt dat de rapporteur de moeder de vraag heeft gesteld “waarom zij de politie belt als ze toch doet waar ze zelf zin in heeft, zonder dat ze ook maar een enkel advies van VT, de rechter of de school aanneemt.” en dat de rapporteur zegt “dat gezien de veroordeling tot dwangsommen ze zelf heeft veroorzaakt dat vader daar steeds aan de deur staat en dat zij dan niet steeds de politie kan blijven bellen.”
De moeder wordt verweten ambivalent te zijn, onderdeel te zijn van de ‘dynamiek van aantrekken en afstoten’ en controle te willen uitoefenen over de omgang, terwijl door de verschillende instanties volledig voorbij lijkt te worden gegaan aan de positie van de moeder (en de kinderen) van slachtoffers (en getuigen van) verbaal en fysiek geweld.
Daarnaast wordt naar het oordeel van het hof voorbij gegaan aan het feit dat ondanks de strafrechtelijke veroordeling en de diverse contact- en gebiedsverboden, onder meer als voorwaarde voor de vervroegde invrijheidsstelling, de vader zich telkenmale naar de woning van de moeder begeeft en zich daar agressief en dreigend opstelt en van de moeder, als slachtoffer van geweld verwacht wordt het contact op een positieve manier te ondersteunen. In die zin acht het hof het niet vreemd dat de moeder soms ook aan zichzelf gaat twijfelen en zich afvraagt of ze alles verkeerd heeft gezien (zoals beschreven in raadsrapport 15 december 2023: p. 11). Het gebrek aan erkenning en bescherming tegen het gedrag van de vader kan ook verklaren dat de moeder zich in toenemende mate machteloos en onveilig heeft gevoeld en hulpverlening en andere professionals is gaan wantrouwen, waardoor zij zich niet altijd meewerkend heeft opgesteld en het gezin een ‘gesloten’ indruk maakte, door ramen en rolluiken dicht te houden.
Het hof acht verder zorgelijk dat in de stukken te lezen is dat er geen signalen zijn van agressie van de vader jegens de kinderen. Reeds vanwege het feit dat de kinderen er steeds bij waren als de vader aan de deur van de moeder verscheen en de vader zich ook op de school van de kinderen grenzeloos heeft gedragen, zoals hiervoor uitgebreid beschreven, zijn ook zij slachtsoffers van geweld.
Dat de kinderen in de begeleide contacten met de vader positief op hem reageren, wil niet zeggen dat het geweld niet heeft plaatsgevonden. Het is een feit van algemene bekendheid dat kinderen die slachtoffer zijn geweest van geweld, loyaal kunnen blijven aan de ouder die zich daaraan schuldig heeft gemaakt.
Hoe nu verder?
De moeder en de kinderen dienen in bescherming te worden genomen tegen de dwingende en agressieve houding van de vader. Ook dient er zicht te komen op de impact van alle gebeurtenissen op de kinderen. Daarnaast dient er zicht te komen op de pedagogische vaardigheden en agressieregulatie van de vader.
Dat maakt dat er naar het oordeel van het hof op dit moment geen plaats is voor onbegeleide omgang tussen de vader en de kinderen.
De regeling in de bestreden beschikking is niet nagekomen, met als gevolg dat de moeder dwangsommen heeft verbeurd. Sinds maart 2025 staan de kinderen onder toezicht van de GI. Onder regie van de gezinsvoogd is begeleid contact tussen de vader en de kinderen tot stand is gekomen. De gezinsvoogd heeft aldus ook niet ingezet op een strikte naleving van de bestreden beschikking. De moeder werkt mee aan deze door de GI begeleide omgang.
Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen en, overeenkomstig de huidige feitelijke situatie, bepalen dat de gezinsvoogd voorlopig de regie krijgt over het verloop en (eventueel de opbouw) van de begeleide omgang. Nu de fysieke en emotionele veiligheid van de moeder en de kinderen voorop dient te staan, zal het hof geen minimale frequentie vastleggen. Daarmee houdt de gezinsvoogd de ruimte om de begeleide omgang stil te leggen als het belang van de kinderen dat vergt.
Dwangsommen en lijfsdwang
Nu de bestreden beschikking wordt vernietigd, komt daarmee de grondslag voor de dwangsommen te vervallen. Het hof is ook overigens van oordeel, gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, dat het verzoek van de vader om de moeder te veroordelen tot het betalen van dwangsommen dient te worden afgewezen, evenals het verzoek in incidenteel hoger beroep om de moeder te veroordelen tot lijfsdwang.
De beslissing van het hof over de omgang is zoals gezegd een voorlopige beslissing; het is aan de rechtbank om in een eindbeschikking een definitieve beslissing te geven ten aanzien van de voorliggende verzoeken.
4De beslissing
Het hof:
In principaal en incidenteel hoger beroep:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht van 14 augustus 2024;
en opnieuw rechtdoende:
stelt een voorlopige omgangsregeling tussen de vader en de kinderen vast:
en bepaalt dat de gezinsvoogd de regie heeft over het verloop en (eventueel de opbouw) van de begeleide omgang tussen de vader en de kinderen, waarbij de gezinsvoogd de ruimte heeft om de begeleide omgang stil te leggen als het belang van de kinderen dat vergt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.P. de Beij, E.M.D.M. van der Linden en A.C. van den Boogaard en is op 4 september 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.
© Copyright 2009 - 2025 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733