Rechtbank Oost-Brabant 20-06-2025, ECLI:NL:RBOBR:2025:5615


Datum publicatie08-09-2025
ZaaknummerC/01/412550 / FA RK 25-526
ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Zittingsplaats's-Hertogenbosch
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenJeugdbescherming / Jeugdwet; Gezagsbeëindigende maatregel 1:266 BW/schorsing gezag
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl

Toewijzing verzoek van de RvdK tot beëindiging van het gezag van ouders. Geen sprake van een vergelijkbare situatie zoals aan de orde in het arrest van het EHRM in Van Slooten t. Nederland. Geen sprake van schending van de verdragsbepalingen van het EVRM en het IVRK.

Volledige uitspraak


RECHTBANK OOST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht

Zaaknummer: C/01/412550 / FA RK 25-526

Datum uitspraak: 20 juni 2025

Beschikking van de rechtbank over de gezagsbeëindiging

in de zaak van

RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING,

locatie [plaats 1] ,

hierna te noemen: de raad,

over

[minderjarige] , geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] , [geboorteland] ,

hierna te noemen: [de minderjarige] .

De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:

[moeder] ,

hierna te noemen: de moeder, en

[vader] ,

hierna te noemen de vader,

advocaat mr. M.A. Ploemen,

[grootmoeder] , en

[grootvader] ,

wonende in [plaats 2] , gemeente [gemeente] ,

hierna te noemen: de grootouders vaderszijde (vz), tevens pleegouders,

STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,

statutair gevestigd te ’s-Hertogenbosch,

hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI).

1Het verloop van de procedure

1.1.

De rechtbank heeft kennisgenomen van:

  • het verzoekschrift (met bijlagen) van de raad, ontvangen op 30 januari 2025;

  • het verweerschrift van de ouders.

1.2.

De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 22 mei 2025. Daarbij waren aanwezig:

  • de vader (via Teams) en de moeder, bijgestaan door hun advocaat;

  • de grootouders (vz), die via Teams aanwezig waren;

  • [vertegenwoordigster raad] namens de raad;

  • [vertegenwoordigers GI] namens de GI.

2. De feiten

2.1.

De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .

2.2.

De vader woont in Spanje. In de Basisregistratie personen staat de moeder nog in [plaats in Nederland] ingeschreven, maar zij verblijft sinds november 2023 ook in Spanje.

2.3.

[de minderjarige] verblijft sinds 17 maart 2022 bij de grootouders (vz) in Nederland.

2.4.

Op 16 maart 2022 hebben de ouders en de grootouders (vz) een volmacht ondertekend waarin is opgenomen dat de ouders de zorg over [de minderjarige] overdragen aan de grootouders (vz) totdat zij zelf weer de zorg op zich kunnen nemen. De ouders hebben de volmacht bij verklaring van 16 januari 2025 ingetrokken.

2.5.

De ouders hebben nog twee kinderen. Zij wonen bij de ouders in Spanje.

2.6.

Tussen de ouders en [de minderjarige] en haar broertjes is er wekelijks contact via beeldbellen. In september 2024 is [de minderjarige] samen met grootouders (vz) bij ouders in Spanje op bezoek gegaan.

2.7.

Bij beschikking van 10 februari 2023 heeft de kinderrechter [de minderjarige] met ingang

van 10 februari 2023 tot 10 november 2023 onder toezicht gesteld van de GI. Bij diezelfde beschikking is ook een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] gedurende dag en

nacht in een voorziening voor pleegzorg (netwerk) verleend voor de duur van zes maanden,

te weten tot 10 augustus 2023.

2.8.

De ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing zijn voor het laatst bij beschikking van 23 oktober 2024 verlengd voor de duur van een jaar, dus tot 10 november 2025.

3Het verzoek en het verweer

3.1.

De raad verzoekt het gezag van de vader en de moeder te beëindigen en de GI tot voogd over [de minderjarige] te benoemen en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

3.2.

De ouders voeren verweer tegen het verzoek en concluderen tot afwijzing van het verzoek. Daarnaast verzoeken de ouders om de raad te veroordelen in de proceskosten.

4De beoordeling

Rechtsmacht, toepasselijk recht en relatieve bevoegdheid

4.1.

De moeder heeft een onbekende nationaliteit en woont of verblijft – al dan niet tijdelijk – in Spanje. De vader woont in Spanje. De rechtbank zal daarom allereerst beoordelen of zij bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen.

4.2.

[de minderjarige] had ten tijde van de indiening van het verzoek haar gewone verblijfplaats in Nederland. Om die reden is de Nederlandse rechter bevoegd om van het verzoek kennis te nemen (artikel 7 van de Brussel II-ter Verordening).

4.3.

[de minderjarige] verblijft momenteel in het arrondissement Oost-Brabant, zodat deze

rechtbank bevoegd is om op het verzoek te beslissen.

4.4.

Nu de Nederlandse rechter bevoegd is kennis te nemen van het verzoek, is

Nederlands recht van toepassing (artikel 15 lid 1 Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996).

Het gezag

4.5.

De rechtbank kan het gezag van ouders beëindigen als een kind ernstig in de ontwikkeling wordt bedreigd en de ouders de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van het kind niet binnen een aanvaardbare termijn kunnen dragen. Ook kan de rechtbank het gezag van een ouder beëindigen als die ouder het gezag misbruikt (artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek) .

4.6.

De rechtbank zal het verzoek van de raad tot beëindiging van het gezag van de ouders toewijzen. Dit wordt als volgt toegelicht.

4.7.

Anders dan de ouders hebben betoogd, is de rechtbank ten eerste van oordeel dat [de minderjarige] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. [de minderjarige] heeft in haar korte leven al de nodige onzekere gebeurtenissen meegemaakt. Zo is zij in februari 2022 door de Spaanse autoriteiten in een pleeggezin geplaatst, omdat de ouders op dat moment in een auto woonden en geen inkomen hadden. Vervolgens is [de minderjarige] in maart 2022 met instemming van de ouders bij de grootouders (vz) in Nederland gaan wonen. Doordat de ouders in Spanje wonen, heeft [de minderjarige] haar ouders de afgelopen jaren weinig gezien. Sinds juli 2024 hebben zij wekelijks videobelcontact met elkaar.

4.8.

Daarnaast heeft Herlaarhof recent een observatie bij [de minderjarige] verricht en geconcludeerd dat bij [de minderjarige] sprake is van (milde) hechtingsproblematiek, ouder- en kindrelatieproblemen, separatieangst en kindertrauma. Herlaarhof adviseert hulpverlening voor [de minderjarige] in te zetten. De vader heeft daarvoor echter nog geen toestemming gegeven, waardoor de benodigde hulpverlening niet kan worden ingezet.

4.9.

Ten tweede is de rechtbank, anders dan de ouders, van oordeel dat de ouders niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] kunnen dragen binnen een voor [de minderjarige] aanvaardbare termijn. Hiertoe wordt het volgende overwogen.

4.10.

Zoals hiervoor vermeld, is [de minderjarige] in februari 2022 door de Spaanse autoriteiten uit huis geplaatst en in maart 2022 met instemming van de ouders bij de grootouders (vz) in Nederland gaan wonen. Op 16 maart 2022 hebben de ouders en de grootouders (vz) een volmacht ondertekend waarin is opgenomen dat de ouders de zorg over [de minderjarige] overdragen aan de grootouders (vz) totdat zij zelf weer de zorg op zich kunnen nemen. Anders dan de ouders hebben betoogd, heeft de GI in de periode daarna wel degelijk geprobeerd om samen met de ouders te bezien of [de minderjarige] weer bij de ouders kan wonen. Een vereiste daarvoor is wel dat de ouders inzicht geven in hun opvoedsituatie, bereikbaar zijn voor de GI en een plan maken over hoe [de minderjarige] op een goede manier weer bij hen kan komen wonen. Het is de ouders in de afgelopen jaren niet gelukt om deze informatie met de GI te delen, terwijl de GI de ouders daartoe wel keer op keer in de gelegenheid heeft gesteld. Op basis van de overgelegde stukken en de eerdere beschikkingen van de kinderrechter van 10 februari 2023, 9 oktober 2023 en 23 oktober 2024 lijkt sprake te zijn van een patroon waarbij de ouders weliswaar zeggen voor [de minderjarige] te willen zorgen, maar het hen niet lukt om de hiervoor benodigde informatie met de GI te delen. Zo hebben de ouders de GI nog altijd geen inzicht gegeven in hun opvoedsituatie, hebben zij nog steeds geen concreet toekomstplan met de GI gedeeld en blijven zij slecht bereikbaar voor de GI. Tot op de dag van vandaag hebben de ouders zelfs nog niet aan de GI laten weten waar zij in Spanje wonen, terwijl de GI daar wel herhaaldelijk om heeft gevraagd.

4.11.

De rechtbank volgt de ouders verder niet in hun betoog dat zij geen kans hebben gehad voor [de minderjarige] te zorgen en dat onder verwijzing naar het arrest van het EHRM in Van Slooten t. Nederland ten onrechte geen onderzoek is verricht naar hun opvoedsituatie. Zoals hiervoor overwogen, hebben de ouders in de afgelopen jaren diverse kansen van de GI gehad om met de GI samen te werken ten behoeve van een thuisplaatsing van [de minderjarige] . De GI heeft daarbij steeds duidelijk aangegeven welke informatie de ouders met de GI moeten delen. De GI heeft ook herhaaldelijk aan de ouders laten weten aan welke voorwaarden zij moeten voldoen voordat sprake kan zijn van een eventuele terugplaatsing van [de minderjarige] . De ouders hebben echter op geen enkel moment hun verantwoordelijkheid gepakt. De GI beschikt nog altijd niet over de benodigde informatie van de ouders. Zoals hiervoor vermeld, hebben de ouders de GI zelfs niet laten weten wat hun woonadres is in Spanje. Onder deze omstandigheden is het al jaren onmogelijk om een onderzoek naar de opvoedsituatie van de ouders uit te voeren en kan van de GI ook niet worden verwacht dat zij dat wel had moeten (laten) doen. Een eventuele thuisplaatsing van [de minderjarige] begint bij het tonen van initiatief vanuit de ouders en daar ontbreekt het bij de ouders geheel aan.

4.12.

Tijdens de mondelinge behandeling heeft de advocaat van de ouders nog voorgesteld om de ouders te ondersteunen bij het van de grond krijgen van de afspraken met de GI ten behoeve van een onderzoek naar de opvoedsituatie van de ouders. Gelet op de passieve houding van de ouders in de afgelopen jaren, heeft de rechtbank er echter net zoals de raad en de GI geen vertrouwen in dat de vereiste samenwerking en medewerking vanuit de ouders alsnog van de grond komt. Bovendien is volgens de GI al eens eerder via een toenmalige advocaat van de ouders geprobeerd om tot afspraken met de ouders te komen over een eventueel onderzoek. Dat is destijds niet van de grond gekomen, omdat de ouders onvoldoende bereikbaar waren voor de GI.

4.13.

De rechtbank volgt de ouders ook niet in hun betoog dat onder verwijzing naar het arrest van het EHRM in Van Slooten t. Nederland sprake is van schending van de verdragsbepalingen van het EVRM en het IVRK. Gelet op wat hiervoor is overwogen, vindt de rechtbank de situatie rondom [de minderjarige] niet vergelijkbaar met de situatie uit het arrest van het EHRM in Van Slooten t. Nederland. Er is dus geen sprake van schending van het EVRM en het IVRK.

4.14.

In de tussentijd is [de minderjarige] veilig gehecht aan de grootouders (vz). De grootouders (vz) bieden [de minderjarige] wat zij nodig heeft en de GI vindt het in haar belang dat zij daar kan opgroeien. De ouders zijn het daar echter niet mee eens en willen dat [de minderjarige] bij hen in Spanje komt wonen. Dit zorg voor spanningen en onrust tussen de ouders en de grootouders (vz). Mede daarom is de rechtbank met de raad en de GI van oordeel dat de aanvaardbare termijn voor [de minderjarige] is verstreken. Er moet duidelijkheid komen voor [de minderjarige] over waar zij mag opgroeien. Die duidelijkheid is ook belangrijk voor de ouders en grootouders (vz), zodat zij zonder spanningen met elkaar over [de minderjarige] kunnen communiceren.

4.15.

Op basis van het voorgaande zal de rechtbank het gezag van de ouders over [de minderjarige] beëindigen.

De voogdij

4.16.

Vervolgens moet de rechtbank op grond van artikel 1:275 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek een voogd over [de minderjarige] benoemen.

4.17.

De rechtbank vindt het voor de ontwikkeling van [de minderjarige] belangrijk dat een neutraal persoon met de voogdij wordt belast. De GI heeft zich bereid verklaard de voogdij op zich te nemen. De rechtbank is daarom van oordeel dat de GI moet worden belast met de voogdij.

Uitvoerbaar bij voorraad

4.18.

De rechtbank verklaart de beschikking uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

5De beslissing

De rechtbank:

5.1.

beëindigt het ouderlijk gezag van [de vader] , geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] , en [de moeder] , geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] , [geboorteland] , over [de minderjarige] ;

5.2.

benoemt tot voogd over [de minderjarige] Stichting Jeugdbescherming Brabant, statutair gevestigd te ‘s-Hertogenbosch;

5.3.

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

Deze beschikking is gegeven door mr. G. Aarts, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 20 juni 2025, in aanwezigheid van de griffier.

Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:

  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;

  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.

Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.



© Copyright 2009 - 2025 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733