Essentie (redactie)
Bij berekenen draagkracht vader voor kinderalimentatie wordt geen rekening gehouden met aflossing op door vader aangegane geldlening om moeder uit te kunnen kopen. De onderhoudsverplichting van de vader jegens de kinderen dient naar het oordeel van het hof te prevaleren boven zijn aflossingsverplichting. Verder is ook niet gebleken dat de vader deze aflossingsverplichting niet ook zou kunnen voldoen uit zijn woonbudget of vrije ruimte.
Datum publicatie | 01-09-2025 |
Zaaknummer | 200.350.215/01 |
Procedure | Hoger beroep |
Zittingsplaats | Amsterdam |
Rechtsgebieden | Civiel recht; Personen- en familierecht |
Trefwoorden | Alimentatie |
Wetsverwijzingen |
Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl
kinderalimentatie; verdiencapaciteit moeder; schulden vader.Volledige uitspraak
Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.350.215/01
zaaknummer rechtbank: C/15/353326/FA RK 24-2874
beschikking van de meervoudige kamer van 26 augustus 2025 in de zaak van
[de vader] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. A.F.M. Visscher te Volendam,
en
[de moeder] ,
wonende te [plaats A] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.H. Schmidt te Amsterdam.
1De zaak in het kort
De zaak gaat over kinderalimentatie voor de elfjarige [minderjarige 1] en de zevenjarige [minderjarige 2] (hierna: de kinderen).
De rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna: de rechtbank) heeft in een beschikking van 22 oktober 2024 (hierna: de bestreden beschikking) de door de vader te betalen kinderalimentatie gewijzigd van in totaal € 600,- per maand naar € 313,- per kind per maand.
De vader is het daar niet mee eens en wil dat de kinderalimentatie op een lager bedrag wordt bepaald.
De moeder is het eens met de bestreden beschikking.
Het hof beslist dat de bestreden beschikking moet worden bekrachtigd en legt hierna uit waarom.
2De procedure in hoger beroep
De vader is op 22 januari 2025 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
De moeder heeft op 14 maart 2025 een verweerschrift met daarin ook een incidenteel hoger beroep ingediend.
De moeder heeft op 23 april 2025 het incidenteel hoger beroep ingetrokken.
Het hof heeft daarnaast de volgende stukken ontvangen:
- een bericht van de zijde van de vader van 27 mei 2025 met bijlagen,
- een bericht van de zijde van de vader van 28 mei 2025 met bijlagen,
- een bericht van de zijde van de moeder van 28 mei 2025 met bijlagen.
De zitting heeft op 4 juni 2025 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat,
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat.
3De feiten
De vader en de moeder zijn de ouders van:
- [minderjarige 1] , geboren [in] 2014, te [plaats B] ;
- [minderjarige 2] , geboren [in] 2018, te [plaats B] .
De ouders hebben tot medio 2023 een affectieve relatie met elkaar gehad.
De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij de moeder.
In het ouderschapsplan van 29 september 2023 zijn de ouders overeengekomen dat de vader met ingang van 1 januari 2024 aan de moeder een alimentatie voor de kinderen betaalt van in totaal € 600,- per maand, zolang de kinderen minderjarig zijn en bij de moeder wonen.
De rechtbank heeft in de, in zoverre niet langer bestreden, beschikking van 22 oktober 2024 een zorgregeling vastgesteld waarbij de kinderen bij de vader verblijven:
-
de even weken van maandag uit school tot woensdag naar school en van vrijdag uit school tot maandagochtend naar school;
-
de oneven weken van woensdag uit school tot vrijdagochtend naar school.
4De omvang van het hoger beroep
In principaal hoger beroep
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking, voor zover hier van belang en met wijziging van het ouderschapsplan, de door de vader te betalen kinderalimentatie met ingang van 21 mei 2024 bepaald op € 313,- per kind per maand.
De vader verzoekt in zijn beroepschrift, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, de door hem te betalen kinderalimentatie te bepalen op € 67,- per kind per maand. Tijdens de mondelinge behandeling op 4 juni 2025 heeft de vader zijn verzoek gewijzigd naar € 92,- per kind per maand.
De moeder voert verweer tegen het verzoek van de vader om de kinderalimentatie te verlagen en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.
5De motivering van de beslissing
In principaal hoger beroep:
Kinderalimentatie
Tussen partijen is niet in geschil dat sprake is van gewijzigde omstandigheden die een nieuwe beoordeling van de kinderalimentatie rechtvaardigen, zoals bedoeld in artikel 1:401, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW).
Ingangsdatum
De door de rechtbank vastgestelde ingangsdatum (21 mei 2024) is niet in geschil zodat het hof deze datum als uitgangspunt neemt.
Hoogte behoefte kinderen
Tussen partijen is ook niet in geschil dat de behoefte van de kinderen in 2024 gezamenlijk € 1.184,- per maand bedraagt, zodat het hof – net als de rechtbank – daarvan uit gaat.
Draagkracht
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking de draagkracht van de vader vastgesteld op € 313,- per kind per maand en de draagkracht van de moeder op € 25,- per kind per maand. De draagkracht van beide partijen is in geschil.
Met zijn eerste grief stelt de vader dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de draagkracht van de moeder € 25,- per kind per maand bedraagt. De vader weerspreekt dat de moeder zou lijden aan een vermoeidheidssyndroom, omdat zij daarvan geen enkel bewijsstuk heeft overgelegd en zij ook geen Wajonguitkering ontvangt. Volgens de vader is de moeder prima in staat om meer te gaan werken, nu de kinderen doordeweeks naar school gaan en de contactregeling met de vader verruimd is. Van de moeder kan worden verwacht dat zij minimaal 32 uur per week werkt, aldus de vader.
De moeder voert verweer en stelt dat zij al ruim twintig jaar lijdt aan haar ziekte, gecombineerd met chronische depressie. Pas in 2013 is bij haar de diagnose chronisch vermoeidheidssyndroom (CVS) gesteld. De moeder heeft lang geleden, tijdens de relatie met de vader, geprobeerd een Wajonguitkering te krijgen, maar dat is toen niet gelukt. Het huidige aantal uren werken van 12 uur per week is voor de moeder het maximaal haalbare. Zij heeft de afgelopen veertien jaar ook nooit meer gewerkt. De moeder meent dan ook dat niet van haar verwacht kan worden dat zij meer gaat werken.
Gelet op de stukken en wat ter zitting in hoger beroep is besproken, gaat het hof evenals de rechtbank ervan uit dat de draagkracht van de moeder € 25,- per kind per maand bedraagt. De moeder heeft in hoger beroep alsnog een medische verklaring overgelegd waaruit blijkt dat zij al jaren lijdt aan depressie in combinatie met CVS en dat zij maar een bepaald aantal uren kan werken. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de moeder gesteld en onderbouwd dat eerdere pogingen om meer uren te werken juist leidden tot uitval. De vader heeft niet betwist dat de moeder in de afgelopen veertien jaar niet meer heeft gewerkt dan zij nu doet. Verder heeft de moeder ter zitting in hoger beroep gesteld dat zij begin april 2025 drie dagen migraineaanvallen heeft gehad, waaraan zij hersenbeschadiging heeft overgehouden. Zij ziet daardoor wazig aan een kant en moet rustig aandoen. De vader heeft dat niet weersproken. Het hof is dan ook van oordeel dat de moeder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat van haar op dit moment niet kan worden verwacht dat zij meer gaat werken dan zij nu doet. De grief van de vader faalt.
Met zijn tweede grief stelt de vader dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de door hem maandelijks af te lossen schulden niet bij de berekening van zijn draagkracht dienen te worden betrokken, alsmede dat zijn draagkracht € 626,- per maand bedraagt. Volgens de vader dient bij de berekening van zijn draagkracht rekening te worden gehouden met de door hem maandelijks te betalen aflossingstermijn van € 350,- in verband met een schuld uit geldlening die hij bij zijn moeder is aangegaan. De vader stelt deze lening al in 2014 te zijn aangegaan ter bekostiging van zaken als medische uitgaven, de inrichting van een gezamenlijk huurhuis, een bankstel, vakanties, het inlopen van huurachterstanden, kosten voor de verbouwing van de woning en ter bestrijding van dubbele woonlasten die partijen een tijd hadden.
De moeder voert verweer en meent dat er geen rekening moet worden gehouden met de door de vader maandelijks af te lossen schulden. De moeder betwist dat zij voor de scheiding een lening bij de moeder van de vader zijn aangegaan ter bekostiging van meubels en vakanties. De moeder stelt dat ze al meubels hadden en bijna nooit op vakantie gingen. De lening die de vader op 19 januari 2024 met zijn moeder heeft gesloten, is aangegaan in verband met het uitkopen van de moeder, zodat de vader in de gezamenlijke woning kon blijven wonen. In de akte van verdeling is bepaald dat de moeder voor de woning € 25.000,- van de vader zou ontvangen en dat de rest aan hem zou worden geschonken. Als de woning verkocht had moeten worden, dan had de moeder daar veel meer geld aan overgehouden. Als de schuld die de vader is aangegaan om de uitkoopsom aan de moeder te voldoen, in mindering wordt gebracht op de door hem te betalen kinderalimentatie, wordt de moeder in feite dubbel benadeeld.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank bij het vaststellen van de draagkracht van de vader op goede gronden heeft geoordeeld en beslist zoals zij heeft gedaan. Het hof stelt voorop dat in beginsel alle schulden van de vader van invloed zijn op diens draagkracht. Wel kan er reden zijn aan bepaalde schulden geen of minder gewicht toe te kennen, bijvoorbeeld als schulden na vaststelling van de onderhoudsplicht nodeloos zijn aangegaan of de onderhoudsplichtige de mogelijkheid heeft zich van een schuld te bevrijden of een regeling te treffen. Ook kunnen er anderszins onredelijk te achten schulden zijn die de rechter gemotiveerd buiten beschouwing kan laten. Vaststaat dat de vader op 19 januari 2024 een geldlening met zijn eigen moeder heeft gesloten om de uitkoop van de moeder voor een bedrag € 25.000,- te kunnen financieren. De rest van haar aandeel heeft de moeder bij de verdeling van de gezamenlijke woning aan de vader geschonken. Het hof is van oordeel dat bij het berekenen van de draagkracht van de vader geen rekening behoeft te worden gehouden met aflossing op deze geldlening. Het is namelijk onredelijk te achten dat de moeder in de door haar te ontvangen bijdrage in de verzorging en opvoeding van de kinderen zou worden gekort door een schuld die de vader is aangegaan om haar uit te kopen. De onderhoudsverplichting van de vader jegens de kinderen dient naar het oordeel van het hof te prevaleren boven zijn aflossingsverplichting. Verder is ook niet gebleken dat de vader deze aflossingsverplichting niet ook zou kunnen voldoen uit zijn woonbudget of vrije ruimte.
De stellingen van de vader omtrent de aflossing van € 350,- per maand op een lening uit 2014, heeft de vader tegenover de gemotiveerde betwisting van de moeder ook in hoger beroep onvoldoende onderbouwd. De door de vader overgelegde screenshots van bankoverschrijvingen tussen 2022 en 2024 overtuigen in dit verband niet. Uit deze screenshots blijkt niet dat sprake is van regelmatige, maandelijkse overboekingen van € 350,-. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vader nog aangevoerd dat hij maandelijks van de ene bankrekening € 200,- en van de andere bankrekening € 150,- overmaakt, maar ook dat kan het hof niet opmaken uit de door hem overgelegde screenshots. De vader heeft dan ook onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij sinds 2014 iedere maand € 350,- aflost. Het hof houdt hier dus geen rekening mee. De grief van de vader faalt.
Nu de vader niet heeft gegriefd tegen het door rechtbank bepaalde inkomen van € 48.000,- bruto per jaar en zijn beide grieven met betrekking tot zijn draagkracht falen, zal ook het hof uitgaan van een draagkracht aan zijn zijde van € 626,- per maand.
Draagkrachtvergelijking
Met zijn derde grief stelt de vader in wezen dat de rechtbank ten onrechte geen draagkrachtvergelijking heeft toegepast. Net als de rechtbank constateert het hof dat de gezamenlijke draagkracht van partijen lager is dat de totale behoefte van de kinderen, waardoor een draagkrachtvergelijking achterwege kan blijven. Beide partijen dienen hun volledige draagkracht aan te wenden ten behoeve van de kinderen. De grief van de vader faalt.
Conclusie
Omdat alle grieven van de vader falen, zal het hof de bestreden beschikking van de rechtbank, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, bekrachtigen.
In incidenteel hoger beroep:
De moeder heeft haar incidenteel hoger beroep ingetrokken. Dat betekent dat haar verzoek en grieven niet worden gehandhaafd. Dat leidt ertoe dat het hof haar niet-ontvankelijk zal verklaren in haar incidenteel hoger beroep.
6De beslissing
Het hof:
in incidenteel hoger beroep:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar incidenteel hoger beroep;
in principaal hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 22 oktober 2024, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M. van Baardewijk, mr. A.V.T. de Bie en mr. J.W. van Zaane, in tegenwoordigheid van mr. R.J.C. Wegerif als griffier en is op 26 augustus 2025 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.
© Copyright 2009 - 2025 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733