Essentie (gemaakt door AI)
De rechtbank stelt de wijze van de verdeling van de huwelijksgemeenschap vast met betrekking tot de echtelijke woning (spoorboekje, ECLI:NL:HR:2025:315), de bankrekeningen, de inboedel en de auto, alsmede de draagplicht voor de schuld aan de zuster van de man. Het door de vrouw bewoonde appartement, dat door de man krachtens erfrecht onder uitsluitingsclausule is verkregen, behoort niet tot de gemeenschap van goederen en is derhalve niet voor verdeling vatbaar. Ten aanzien van de vakantiewoning in Portugal bepaalt de rechtbank dat deze onverdeeld wordt gelaten voor een termijn van drie jaar (art. 3:178 lid 3 BW), nu partijen niet wensen dat deze aan één van hen wordt toegedeeld maar deze aan minderjarige willen overdragen.
Datum publicatie | 28-08-2025 |
Zaaknummer | C/09/663209 / FA RK 24-1958 |
Procedure | Eerste aanleg - enkelvoudig |
Zittingsplaats | Den Haag |
Rechtsgebieden | Civiel recht; Personen- en familierecht |
Trefwoorden | IPR familierecht; IPR erfrecht; Erfrecht; Codicil; Familievermogensrecht; De uitsluitingsclausule; Verdeling; Gebruiksvergoeding; Vergoedingsrechten art. 1:87; Benadeling gemeenschap (1:164 BW) |
Wetsverwijzingen |
Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl
Verdeling bi jechtscheiding. Valt aan de man gelegateerd appartement appartement in de gemeenschap? Rechtsgeldig codicil? Is het legaat onder uitsluiting? Gebruiksvergoeding echtelijke woning in dit geval i.s.m. redelijkheid. Vakantiewoning blijft onverdeeld. Lening bij familielid van de man is niet verjaard of kwijtgescholden.Volledige uitspraak
Enkelvoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 24-1958, FA RK 24-1961 (echtscheiding), FA RK 24-4464 (verdeling)
Zaaknummer: C/09/663209, C/09/663213 (echtscheiding), C/09/668335 (verdeling)
Datum beschikking: 4 augustus 2025
Verdeling
Beschikking op de op 13 maart 2024 ingekomen verzoeken van:
[de vrouw] ,
de vrouw,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. H. Devkinandan te ’s-Gravenhage en mr. M.J. de Vries te Amsterdam.
en
[de man] ,
de man,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. V.L.T. van Roy te Leiden,
waarbij partijen in beide procedures over en weer als belanghebbende worden aangemerkt.
Procedure
Bij beschikking van 23 juni 2025 is – kort samengevat –:
-
de echtscheiding tussen partijen uitgesproken;
-
bepaald dat [de minderjarige] haar hoofdverblijfplaats heeft bij de vrouw;
-
bepaald dat [de minderjarige] elke dinsdag en donderdag na schooltijd en drie zaterdagen per maand bij de man is;
-
een verdeling van de vakanties en feestdagen vastgesteld;
-
een door de man aan de vrouw te betalen bijdrage aan kinderalimentatie vastgesteld van € 304,- per maand;
-
de verdeling aangehouden om aan partijen de mogelijkheid te geven hierover nader overleg te voeren.
De rechtbank heeft vervolgens de volgende stukken ontvangen:
-
de e-mail van de vrouw van 27 mei 2025;
-
het F9-bericht van de vrouw van 30 juni 2025;
-
het F9-bericht van de vrouw van 15 juli 2025.
Beoordeling
De rechtbank handhaaft alles wat in de vorige beschikking is overwogen en beslist, voor zover in deze beschikking niet anders wordt overwogen of beslist. Aan de rechtbank ligt nog voor de afwikkeling van het huwelijksvermogensregime van partijen.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding, heeft hij tevens rechtsmacht ten aanzien van het verzochte met betrekking tot het huwelijksvermogensstelsel van partijen (artikel 5, eerste lid, Verordening huwelijksvermogensstelsels). Tussen partijen is niet in geschil dat hun eerste huwelijksdomicilie is gelegen in Nederland en dat daarom, op de voet van artikel 4 lid 1 van het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978, het Nederlandse recht van toepassing is op hun huwelijksvermogensregime.
Gemeenschap van goederen
Niet gesteld of gebleken is dat de echtgenoten huwelijkse voorwaarden hebben gemaakt.
Gelet op het bepaalde in de artikelen 1:93 en 1:94 Burgerlijk Wetboek (BW) – zoals deze artikelen golden tot 1 januari 2018 – moet worden aangenomen dat tussen de echtgenoten een algehele gemeenschap van goederen bestond. Het uitgangspunt is dan dat de (door indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding) ontbonden huwelijksgemeenschap (op grond van artikel 1:100 BW (zoals dat gold tot 1 januari 2018)) bij helfte tussen de echtgenoten moet worden verdeeld.
Verzoek van de man tot verdeling ten overstaan van de notaris; vaststelling van de (wijze van) verdeling
Op de zitting gebleken dat beide partijen, als het gaat om de verdeling van de echtelijke woning, wensen dat het zo genaamde ‘spoorboekje’ wordt gevolgd. Dit houdt onder meer in dat de rechtbank de waardering van de woning na zijn uitspraak aan een deskundige (makelaar) overlaat die de waarde tussen partijen bindend vaststelt. Uit het arrest van de Hoge Raad van 21 februari 2025 (ECLI:NL:HR:2025:315) volgt dat het na de uitspraak bindend laten vaststellen van de waarde door een deskundige niet mogelijk is wanneer aan de rechter wordt verzocht om de verdeling zelf vast te stellen. De rechtbank vat het verzoek van de vrouw in het kader van de verdeling daarom aldus op, dat zij aan de rechtbank verzoekt om de wijze van verdeling vast te stellen en zal dit verzoek, nu de man hier kennelijk ook de voorkeur aan geeft, toewijzen. Het verzoek van de man tot verdeling ten overstaan van de notaris zal daarom worden afgewezen.
Peildatum
Voor de omvang en samenstelling van de ontbonden gemeenschap geldt als peildatum 13 maart 2025, zijnde de datum van indiening van de beide verzoekschriften tot echtscheiding. Voor de bepaling van de waarde van de te verdelen goederen geldt – voor zover de man en de vrouw niet anders overeenkomen dan wel de eisen van redelijkheid en billijkheid met zich meebrengen – de datum van feitelijke verdeling.
Omvang
Door partijen zijn de volgende bestanddelen en schulden van de gemeenschap naar voren gebracht:
-
de echtelijke woning aan de [adres 1] te [plaats] ;
-
het appartement aan de [adres 2] te [plaats] ;
-
de vakantiewoning in Portugal;
-
verscheidene bankrekeningen;
-
de inboedel van de echtelijke woning;
-
de auto met het kenteken [kenteken] ;
-
een schuld bij de zus van de man;
-
een door de man ontvangen nalatenschap.
Ad a. echtelijke woning
De man heeft verzocht om hem in de gelegenheid te stellen om de echtelijke woning aan de [adres 1] te [plaats] (hierna: [adres 1] ) aan hem toe te delen. De woning is vrij van hypotheek. Zoals in het navolgende nader aan de orde zal komen, is de man ter bekostiging van een eerdere woning wel een lening aangegaan bij zijn zuster. Op de zitting is besproken dat hiervoor het zo genaamde ‘spoorboekje’ zal worden gevolgd, waarbij aan de man een termijn wordt gegund om te onderzoeken of hij de woning kan overnemen. Partijen zijn daarbij op de zitting overeengekomen dat dezelfde makelaar die partijen heeft bijgestaan bij de aankoop van de woning, ook de overname (of, ingeval de man niet in staat blijkt de woning over te nemen: de verkoop van de woning) zal begeleiden. Uit de na de zitting ontvangen e-mail van de vrouw volgt dat dit [bedrijfsnaam] Makelaars te Den Haag is. Voor het overige zal de rechtbank de wijze van verdeling vaststellen conform het in het dictum vermelde ‘spoorboekje’.
Ad b. appartement aan de [adres 2] te [plaats]
Standpunten partijen
De vrouw heeft primair gesteld dat gesteld dat het handgeschreven codicil niet rechtsgeldig is. Daartoe heeft zij allereerst aangevoerd dat alleen de in artikel 4:97 BW opgesomde goederen en rechten onderhands kunnen worden gelegateerd. Onroerend goed wordt daarbij niet genoemd. Daarbij wijst de vrouw erop dat dit codicil in het door de man in het geding gebrachte advies, vervat in een e-mail van het Notarieel Bureau d.d. 22 februari 2019 (productie 10 van de zijde van de man) is aangemerkt als ‘testament’, dat wijlen de moeder van de man bij uiterste wilsbeschikking van 10 januari 2013 alle eerdere testamenten heeft ingetrokken (met uitzondering van het Britse testament uit 1993), dat daarmee het codicil/testament ook is ingetrokken en dit codicil dus – zo begrijpt de rechtbank de stellingen van de vrouw – niet meer bestaat. De verkrijging van het appartement kan daarom naar de mening van de vrouw niet anders worden gekwalificeerd dan als een vrijwillige nakoming door de overige erfgenamen van de wens van de erflaatster. Zij hebben het appartement dus feitelijk geschonken aan de man. Er is daarmee geen sprake van een verkrijging krachtens erfrecht; de uitsluitingsclausule uit het testament uit 2013 is niet van toepassing. Dit wordt bevestigd door de schriftelijke volmacht die de erfgenamen aan de man hebben verstrekt. Ingeval van een geldig codicil was een volmacht niet nodig geweest. Dit leidt ertoe dat het appartement behoort tot de gemeenschap van goederen.
Daarnaast stelt de vrouw dat er in het laatste testament van de moeder van de man weliswaar een uitsluitingsclausule was opgenomen, maar dat deze niet van toepassing is op het legaat. Het legaat is een eigen, op zichzelf staande wilsbeschikking, die niet is opgenomen in het testament. In het legaat is geen uitsluitingsclausule opgenomen, zodat het appartement behoort tot de verdelen gemeenschap van goederen, aldus de vrouw.
De man heeft verweer gevoerd. Voor de rechtsgeldigheid van het codicil verwijst hij naar de notariële akte van afgifte legaat van 2 september 2019, waarin wordt uitgegaan van de rechtsgeldigheid van het codicil onder verwijzing naar het advies van het Notarieel Bureau d.d. 22 februari 2019 (productie 10 van de zijde van de man). Uit dit advies volgt dat Canadees recht van toepassing is op de vraag naar de rechtsgeldigheid van het codicil, en dat het codicil volgens Canadees recht rechtsgeldig is opgemaakt.
Ten aanzien van de toepasselijkheid van de uitsluitingsclausule wijst de man erop dat in het testament van zijn moeder opgemaakt in 1993, waarnaar verwezen wordt in haar testament van 10 januari 2013, uitdrukkelijk staat vermeld dat er ook codicillen zijn. In het laatstgenoemde testament zijn alleen de eerdere testamenten ingetrokken (met uitzondering van het testament uit 1993) en niet de codicillen. Hieruit volgt – zo begrijpt de rechtbank de stellingen van de man – dat het testament van 10 januari 2013 ook betrekking heeft op de codicillen.
Rechtbank
Tussen partijen is in geschil of het codicil rechtsgeldig is, en, indien dit codicil wel rechtsgeldig is, of het gelegateerde appartement ook onder de uitsluitingsclausule in het testament van uit 2013 valt.
Rechtsgeldigheid codicil
Het appartement aan [adres 2] is blijkens de notariële akte afgifte legaat d.d. 2 september 2019 - ter voldoening van hetgeen erflaatster in het codicil heeft bepaald - door de erfgenamen aan de man (tevens executeur) toegedeeld en geleverd en de man heeft het legaat, de toedeling en de levering ook heeft aanvaard. De notaris is blijkens de inhoud van deze akte na inwinning van extern advies, ervan uitgegaan van dat het codicil naar Canadees recht rechtsgeldig is opgemaakt en – kennelijk – daarmee ook naar Nederlands recht rechtsgevolg moet hebben. De vrouw stelt in de onderhavige procedure onder verwijzing naar artikel 4:97 BW alsnog de rechtsgeldigheid van dit codicil ter discussie.
Allereerst merkt de rechtbank op dat in de onderhavige procedure – die ziet op de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap tussen partijen – niet, zonder dat daar enige rechtshandeling aan vooraf is gegaan, de titel waarop de man het appartement heeft verkregen, kan worden gewijzigd van legaat de erflaatster naar schenking van zijn mede-erfgenamen. Voorts onderbouwt de vrouw niet welke feiten en omstandigheden er toe moeten leiden dat, in afwijking van het advies van het Notarieel Bureau en het oordeel van de notaris, op grond van het Haags Testamentenverdrag 1961 en de Europese Erfrechtverordening niet het recht van Quebec doch het Nederlandse recht van toepassing is. Ook heeft de vrouw geen feiten of omstandigheden aangevoerd waaruit blijkt dat de mede-erfgenamen van de man, zoals de vrouw (veronder)stelt, in het geval dat het codicil nietig moet worden geacht, het appartement aan [adres 2] aan de man zouden schenken of dat zij met de akte afgifte legaat geacht moeten worden het appartement aan hem te hebben geschonken.
Daarnaast merkt de rechtbank dat ingeval het codicil niet rechtsgeldig zou zijn (opgemaakt), dit codicil zonder rechtsgevolg had moeten blijven. In dat geval zou de rechtsgrond van de toedeling en overdracht van het appartement ingevolge de akte afgifte legaat d.d. 2 september 2019 in het geding zijn. In die situatie zou het appartement alsnog in de te verdelen nalatenschap vallen en zou de man gerechtigd zijn tot een vijfde deel daarvan. In dat geval zou de uitsluitingsclausule uit het testament van 10 januari 2013 rechtstreeks van toepassing zijn en zou het appartement niet in de gemeenschap van goederen van partijen vallen.
De slotsom is dat de stellingen van de vrouw niet tot het door haar gestelde rechtsgevolg (het appartement valt volledig in de gemeenschap van goederen van partijen en moet tussen beiden verdeeld worden) kunnen leiden.
Uitsluitingsclausule
De man heeft het appartement aan [adres 2] verkregen uit de nalatenschap van zijn moeder als legataris onder bijzondere titel. Op de nalatenschap van de moeder van de man is blijkens het testament van 10 januari 2013 een uitsluitingsclausule van toepassing. De moeder van de man heeft in dit laatste testament alle eerdere testamenten ingetrokken, onder uitdrukkelijke instandhouding van het in Londen, Groot-Brittannië naar Engels recht opgemaakte testament van 8 oktober 1993 waarbij zij heeft bepaald dat de erfgenamen de begunstigingen die zijn vastgelegd bij alle door haar geschreven beschikkingen worden nagekomen. Het handgeschreven codicil van 6 maart 2004 waarin het appartement aan [adres 2] aan de man wordt gelegateerd is aan te merken als een dergelijke begunstiging. Hieruit moet worden afgeleid dat het appartement ter uitvoering van de laatste wil van de moeder van de man op de naam van de man is gezet en aldus onder de uitsluitingsclausule valt. De rechtbank wijst daarbij ook op de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 13 maart 2014 (ECLI:NL:GHARL:2014: 2059), waarin onder verwijzing van de nadere Memorie van Antwoord van bij de Wijziging van de titels 6, 7 en 8 van Boek 1 BW, Kamerstukken I 2009-2010, 28 867 E, p. 3), in een soortgelijk geval onder r.o. 4.6 – kort samengevat – is overwogen dat ingeval erfgenamen gezamenlijk een woning erven onder een uitsluitingsclausule, ook bij latere toedeling van het appartement aan één van hen, de gehele woning onder de uitsluitingsclausule valt. Vervolgens overweegt het Gerechtshof: ‘Dat dit anders zou zijn indien het appartement niet krachtens erfopvolging, maar onder bijzondere titel (legaat) uit de nalatenschap ten aanzien waarvan de uitsluitingsclausule is gemaakt wordt verkregen, valt niet in te zien.’ In het onderhavige geval doet laatstbedoelde situatie zich voor: het appartement aan [adres 2] is door de man onder bijzondere titel verkregen uit een nalatenschap ten aanzien waarvan de uitsluitingsclausule is gemaakt.
‘Letter Herman’ d.d. 24 januari 2017
De vrouw beroept zich voorts nog op een schrijven van de man van 24 februari 2017 waarin de man verklaart:
‘(…) As I discovered (…) [de vrouw] (…) is not entitled to receive anything from my estate when I die. This is because we are not officially registered as partners or as married. I have therefor proposed to [de vrouw] that we get married in the town hall as soon as possible in order to correct this. However, should I die before we do so, I hereby declare that I consider [de vrouw] to be my partner and companion for life (…) and consider my estate – all my property and inheritance to come – to be owned by [de vrouw] and myself in a community of property. (…)
De vrouw wijst erop dat hieruit blijkt dat het de uitdrukkelijke wens van de man dat alles wat hij krachtens erfrecht zou ontvangen, deel zou gaan uitmaken van de gemeenschap van goederen. De man stelt dat wilsbeschikking van de man van 24 februari 2017 niet is aan te merken als rechtsgeldig testament, zodat deze niets verandert aan het voorgaande.
De rechtbank overweegt als volgt. Klaarblijkelijk heeft de man in zijn verklaring beoogd te bewerkstelligen dat – in de situatie dat hij zou overlijden voordat partijen in het huwelijk waren getreden – al zijn vermogen, inclusief eventueel toekomstige erfenissen, in een gemeenschap van goederen zouden vallen. De situatie die de man voor ogen had heeft zich niet voorgedaan nu de man en de vrouw op [datum] 2017 in het huwelijk zijn getreden. Reeds daarom kan de inhoud van deze verklaring geen verandering brengen in de huwelijksvermogensrechtelijke verhouding tussen partijen.
Conclusie
Uit het voorgaande volgt dat het appartement aan [adres 2] privé-eigendom is van de man. Deze woning maakt geen onderdeel uit van de gemeenschap van goederen en is niet voor verdeling vatbaar.
‘Voortgezet gebruik’ van het appartement aan [adres 2]
Het verzoek van de vrouw te bepalen dat zij en [de minderjarige] in het appartement aan [adres 2] kunnen blijven wonen zonder bedreigingen van de man tot dat de echtelijke woning verkocht is, is niet voor toewijzing vatbaar. Hiervoor heeft de rechtbank al geoordeeld dat dit appartement privé-eigendom is van de man. Zonder nadere toelichting of duiding van de vrouw valt niet in te zien op welke juridische grondslag dit verzoek berust. Daarnaast betreft dit verzoek naar zijn aard een voorlopige voorziening en de vraag of de vrouw al dan niet het appartement aan [adres 2] moet verlaten ligt voor aan het Gerechtshof Den Haag in het tussen partijen aanhangige hoger beroep tegen het vonnis van de voorzieningenrechter d.d. 15 mei 2024.
Ad c. Vakantiewoning in Portugal
Tot de gemeenschap behoort ook een vakantiewoning in Portugal. Op de zitting is gebleken dat de vrouw wil dat de woning naar [de minderjarige] gaat. Voor de man was dit afhankelijk van het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het appartement aan de [adres 2] te Den Haag. Nu dit appartement buiten de verdeling blijft, neemt de rechtbank aan – gelet op hetgeen hierover op de zitting is besproken – dat de man de mening eveneens wenst dat de vakantiewoning in Portugal naar [de minderjarige] gaat. Aan partijen is de mogelijkheden gegeven om nadere opties hiertoe te onderzoeken en te bezien of zij hierover tot afspraken konden komen. Partijen zijn daarin niet geslaagd. Nu geen van partijen wenst dat de woning in Portugal aan één van hen toegedeeld wordt, ziet de rechtbank aanleiding om de vakantiewoning in Portugal op dit moment onverdeeld laten voor een termijn van drie jaar, zoals bedoeld in artikel 3:178 lid 3 BW. Partijen kunnen in die periode de door hen beoogde overdracht van de vakantiewoning aan [de minderjarige] bewerkstelligen.
Ad d. Bankrekeningen
Partijen hebben verschillende bankrekeningen, zowel op naam van één van partijen als gezamenlijk. De saldi van deze bankrekeningen op de peildatum (13 maart 2024) moeten worden verdeeld. De rechtbank beschikt niet over de gegevens van deze bankrekeningen, zodat zij zal volstaan met de bepaling dat de op de peildatum aanwezige saldi bij helfte tussen partijen zullen worden verdeeld.
Ad e. Inboedel
Door de vrouw is een voorstel ingediend tot verdeling van de inboedel. Buiten het feit dat deze lijst pas vlak voorafgaand aan de zitting door de rechtbank is ontvangen, heeft zij daarin ook vermeld dat ze deze lijst mogelijk nog wil aanpassen. De rechtbank zal daarom bepalen dat partijen de inboedel in onderling overleg zullen moeten verdelen, met de door de vrouw overgelegde lijst als uitgangspunt. Onder de inboedel schaart de rechtbank ook de bakfiets, zodat partijen deze ook in onderling overleg zullen moeten verdelen.
Ad f. Auto
De auto met het kenteken [kenteken] zal worden toegedeeld aan de man, onder de vergoeding van de helft van de waarde hiervan aan de vrouw. Hoewel de man heeft gesteld dat de auto is gekocht met geld dat hij heeft ontvangen uit een nalatenschap onder uitsluiting, is dit op geen enkele wijze onderbouwd. De rechtbank zal hieraan daarom voorbijgaan. Nu het gaat om een aangepaste auto kan niet van algemene koerslijsten worden uitgegaan. Het ligt daarom het meest voor de hand dat partijen aan de garage of dealer waar zij de auto gekocht hebben, om een waardebepaling vragen. De door deze garage of dealer af te geven prijs zal, in het kader van de verdeling, hebben te gelden als de waarde van deze auto per datum feitelijke verdeling. Het verzoek van de vrouw om te bepalen dat zij toegang krijgt tot deze auto is niet op de wet gegrond en zal daarom worden afgewezen. Het subsidiaire verzoek om hiervoor te worden gecompenseerd wordt eveneens afgewezen nu reeds uit het voorgaande volgt dat de vrouw deelt in de waarde van de auto.
Ad g. Lening van de zuster van de man
Door de man is gesteld dat partijen een schuld hebben van € 413.000,- uit hoofde van een geldlening bij de zuster van de man. De lening is aangegaan in 2013 om zijn eerdere ex-echtgenote uit te kopen uit een woning aan de [adres 3] in [plaats] . In reactie op een e-mail van de man, heeft zijn zuster in een e-mail van 29 januari 2013 het volgende aanbod gedaan:
“ (…) The loan is for 5 to 8 years, interest free for 5 years. In year 6, I get 10% of the gain you would make on al sale, in year 7 I would get 20% and in year 8 I would get 30%. So if the house sells for Euro 800,000 in year 8, I would get 30% of 800,000 -633,000, i.e. Euro 50,100.
If you still need the loan in 8 years, and I don’t need the cash, I would not ask for more than 30% of the future gain.”
De vrouw betwist niet dat het bedrag van € 413.000,- na deze e-mail aan de man is overgemaakt. Dit volgt ook uit het bankafschrift van 25 juni 2013 dat door de man is overgelegd. De vrouw betwist evenmin dat de schuld daarna steeds in de aangifte inkomstenbelasting van partijen is opgenomen. Vast staat ook dat de woning aan de [adres 3] in 2017 is verkocht. Van de verkoopopbrengst is de echtelijke woning aan de [adres 1] aangekocht.
De vrouw stelt primair dat deze vordering van de zuster van de man verjaard is op de voet van artikel 3:307 BW. Volgens de vrouw is de vordering opeisbaar geworden met de verkoop van de woning aan de [adres 3] in 2017. Sindsdien is vijf jaar verstreken, zodat de vordering is verjaard en de schuld niet langer bestaat. De vrouw stelt daarnaast dat de zuster van de man in 2017 expliciet afstand heeft gedaan van de lening. Zij wilde dat de man met de vrouw en hun dochter [de minderjarige] een fijn huis zouden kunnen betrekken en zij heeft het geld toen aan partijen geschonken, aldus de vrouw.
De rechtbank overweegt als volgt. De verjaring ex artikel 3:307 BW gaat lopen vanaf het moment van opeisbaarheid van de vordering. Gesteld noch gebleken is dat de lening op enig moment opeisbaar is geworden. Uit de e-mail van 29 januari 2013 blijkt dat de zuster van de man aanvankelijk een looptijd van 5 à 8 jaar in gedachte had. Nergens blijkt dat er op enig moment daadwerkelijk een uiterste looptijd is afgesproken. Ook als zou worden uitgegaan van de termijn die is genoemd in de e-mail van januari 2013 dan kan de zuster van de man, als het gaat om verjaring, niet worden gehouden aan de door haar genoemde minimale looptijd van 5 jaar. Uitgaande van een looptijd van 8 jaar zou de vordering vanaf eind januari 2021 opeisbaar zijn geworden. Sedertdien zijn nog geen 5 jaar verstreken. Hieruit volgt dat deze vordering nog niet verjaard is.
De rechtbank zal ook voorbijgaan aan de stelling van de vrouw dat de zuster van de man in 2017 expliciet afstand heeft gedaan van haar vordering. Hoewel uit voornoemde e-mail van 21 mei 2024 weliswaar volgt dat zij hierover nadacht, mede vanwege de destijds gestelde ALS-diagnose bij de man, blijkt nergens uit dat zij de schuld ook daadwerkelijk heeft kwijtgescholden.
Tot slot is door de vrouw nog gesteld dat de man niet gerechtigd was om de schuld zonder de toestemming van de vrouw aan te gaan, gelet op artikel 1:88 BW. Zoals ook door de man is gesteld, is de schuld echter al vóór het huwelijk van partijen aangegaan en betreft het ook geen bezwaring van de gezamenlijk woning van partijen, omdat geen hypotheek is aangegaan, maar enkel een reguliere geldlening.
Het voorgaande leidt ertoe de lening ten bedrage van € 413.000,- nog altijd bestaat. Daarbij benadrukt de rechtbank dat voor wat betreft de te betalen ‘rente’ aan de zuster niet gaat over 30% van de verkoopopbrengst van de 2e Schuytstraat, maar om 30% van de waardestijging die gerealiseerd is met de lening. Bij gebrek aan informatie kan de rechtbank deze waardestijging niet vaststellen, maar het gaat om 30% van het waardeverschil van de waarde van de [adres 3] op 25 juni 2013 en de nog te taxeren waarde van de [adres 1] .
Met het huwelijk van partijen is de schuld een gemeenschappelijke schuld geworden, die nog altijd bestaat en waarvoor zowel de man als de vrouw op grond van artikel 1:100 BW (oud) hoofdelijk aansprakelijk zijn. De rechtbank zal vastleggen dat in hun onderlinge verhouding de man en de vrouw de helft van de schuld bij de zus voor zijn/haar rekening dienen te nemen.
Ad h) Bedrag van € 465.000,- uit nalatenschap van de moeder van de man
De man stelt tot slot dat hij een nalatenschap heeft ontvangen van zijn moeder van
€ 465.000,-. Dit geldt is gestort op de gezamenlijke rekening, zodat de man een vordering heeft op de gemeenschap voor dit bedrag. De man heeft echter niet aangetoond dat de bedragen die op de bankrekening zijn gestort, rechtstreeks afkomstig zijn uit de nalatenschap van zijn moeder. Daarmee kan ook niet worden vastgesteld dat ze onder de uitsluitingsclausule vallen. Het verzoek van de man wordt daarom afgewezen.
Benadeling gemeenschap
De vrouw verzoekt om vast te stellen dat de man de gemeenschap heeft benadeeld voor bedragen van € 26.640,- en € 45.000,-. Het eerstgenoemde bedrag heeft de man van de gezamenlijke bankrekening overgemaakt naar zijn Duitse bankrekening. Het tweede bedrag heeft de man gebruik om zijn eigen advocaatskosten te voldoen, aldus de vrouw. Zij heeft daarom een vordering op de man voor deze bedragen op grond van artikel 1:164 BW. De vrouw heeft echter nagelaten om haar stellingen te onderbouwen. De genoemde bedragen zijn niet terug te zien op bankrekeningafschriften, zodat de rechtbank het verzoek – tegenover de gemotiveerde betwisting door de man – zal afwijzen.
Gebruiksvergoeding woning
De vrouw verzoekt om te bepalen dat de man aan de vrouw een gebruiksvergoeding verschuldigd is voor het gebruik van de echtelijke woning. De rechtbank zal ook dit verzoek afwijzen, omdat zij een gebruiksvergoeding in dit geval in strijd met de redelijkheid en billijkheid acht. Daarvoor is redengevend dat de vrouw op dit moment zelf – conform de voorlopige voorzieningen – het genot heeft van een woning die in eigendom volledig aan de man toebehoort, zonder dat zij daar enige vergoeding voor betaalt. Een gebruiksvergoeding is daarom niet passend.
Proceskosten
Gelet op het feit dat partijen (ex-)echtgenoten zijn, zal de rechtbank de proceskosten compenseren als hierna vermeld.
Beslissing
De rechtbank:
stelt de wijze van de verdeling van de huwelijksgemeenschap als volgt vast, onder de voorwaarde van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand:
- met betrekking tot de woning, gelegen aan de [adres 1] te [postcode] [plaats] :
1. de woning wordt toegedeeld aan de man op de volgende wijze en onder de volgende voorwaarden:
a) Partijen verstrekken binnen één maand na deze beschikking een gezamenlijke opdracht aan [bedrijfsnaam] Makelaars te Den Haag tot taxatie van de woning. Deze makelaar-taxateur zal tussen partijen bindend de waarde vaststellen waartegen de man de woning zal overnemen;
b) de man zal binnen twee maanden na de taxatie aan de vrouw aantonen dat hij de woning tegen de getaxeerde waarde kan overnemen;
c) de over- dan wel onderwaarde wordt tussen partijen bij helfte gedeeld dan wel gedragen. De over- dan wel onderwaarde bestaat uit de getaxeerde waarde ten tijde van de overdracht en minus de kosten van de makelaar-taxateur;
d) de kosten van de notariële overdracht worden door de man als kosten koper, voldaan;
e) partijen verlenen over en weer op eerste verzoek van de ander hun medewerking aan de notariële overdracht van de woning;
2) indien de man de woning niet kan overnemen onder bovengenoemde voorwaarden dan wordt de woning verkocht en geleverd aan een derde op de volgende wijze en onder de volgende voorwaarden:
a) partijen dienen binnen één week nadat de onder 1) genoemde termijn is verstreken of nadat de man kenbaar heeft gemaakt de woning niet te kunnen overnemen aan de onder 1) genoemde makelaar-taxateur een gezamenlijke opdracht verstrekken tot verkoop van de woning aan een derde. Deze makelaar-taxateur zal – als partijen het niet eens zijn – partijen bindend adviseren over de vast te stellen vraag- en laatprijs van de woning;
b) de over- dan wel onderwaarde wordt tussen partijen bij helfte gedeeld dan wel gedragen. De over- dan wel onderwaarde bestaat uit de verkoopopbrengst van de woning minus de kosten van de verkoop en de overdracht, waaronder de kosten van de makelaar-taxateur;
c) partijen verlenen over en weer op eerste verzoek van de ander hun medewerking aan de notariële overdracht van de woning;
met betrekking tot de vakantiewoning in Portugal: sluit het verzoek tot verdeling van de vakantiewoning in Portugal op voet van artikel 3:178 lid 3 BW uit voor ten hoogste drie jaar, te rekenen vanaf de datum van deze beschikking;
- met betrekking tot de bankrekeningen van partijen: bepaalt dat de op de peildatum aanwezige saldi van de op naam van één van hen of partijen gezamenlijk bij helfte zullen worden verdeeld;
- met betrekking tot de inboedel van de echtelijke woning, inclusief de bakfiets: bepaalt dat de inboedel in onderling overleg tussen partijen zal worden verdeeld, waarbij de door de vrouw overgelegde lijst als uitgangspunt dient;
- met betrekking tot de auto met kenteken [kenteken] : deelt de auto toe aan de man, onder de vergoeding van de helft van de waarde daarvan aan de vrouw, waarbij de waarde wordt gesteld op de door de garage/dealer waar de auto destijds gekocht is, te stellen prijs;
- bepaalt dat in de onderlinge verhouding tussen partijen elk van hen de helft van de schuld bij de zuster van de man voor zijn/haar rekening dient te nemen;
verklaart deze verdeling uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.C. Olland, rechter, bijgestaan door mr. S.B. Boekema als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 4 augustus 2025. |
© Copyright 2009 - 2025 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733