Essentie (redactie)
De vrouw heeft een akte van berusting getekend waarin zij heeft verklaard te berusten in de gehele beschikking, waarin de rechtbank echtscheiding heeft uitgesproken en convenant aangehecht. Vervolgens stelt zij beroep in. Hof verklaart haar niet-ontvankelijk in haar beroep. De akte van berusting is ondubbelzinnig in die zin dat zij onvoorwaardelijk verklaart in de bestreden beschikking te berusten, zonder enig voorbehoud. Maar ook na toepassing Haviltex-criterium is zij daaraan gebonden. Proceskostenveroordeling.
Datum publicatie | 27-08-2025 |
Zaaknummer | 200.349.418/01 |
Procedure | Hoger beroep |
Zittingsplaats | Arnhem |
Rechtsgebieden | Civiel recht; Personen- en familierecht |
Trefwoorden | Familieprocesrecht; Uitleg / Haviltex; Proceskosten; Alimentatie |
Wetsverwijzingen |
Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl
Uitleg akte van berusting. Haviltex-criterium toegepast.Volledige uitspraak
locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.349.418
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 571481)
beschikking van 24 juli 2025
inzake
[verzoekster] ,
wonende in [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. N.P.C.C. Langenberg,
en
[verweerder] ,
wonende in [woonplaats1] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. A. Patist.
1Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 2 oktober 2024, uitgesproken onder zaaknummer 571481.
2Het geding in hoger beroep
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 30 december 2024;
- het verweerschrift met producties;
- een journaalbericht namens de vrouw van 6 juni 2025 met producties;
- een journaalbericht namens de man van 10 juni 2025 met producties.
De mondelinge behandeling heeft op 20 juni 2025 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat en een tolk in de Engelse taal;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.
3De feiten
De vrouw en de man zijn [in] 2021 met elkaar gehuwd in [woonplaats1] op huwelijkse voorwaarden, die bij notariële akte van 25 maart 2021 zijn vastgesteld.
De vrouw en de man zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2017.
Bij voormelde beschikking van 2 oktober 2024 (hierna ook: de bestreden beschikking) is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 4 november 2024 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, waardoor het huwelijk is ontbonden.
4De omvang van het geschil
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank, naast het uitspreken van de echtscheiding, bepaald dat het aangehechte convenant en ouderschapsplan deel uitmaken van die beschikking.
De vrouw is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De grieven zien op de zorgregeling en de partneralimentatie. De vrouw verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen dan wel de tussen partijen gemaakte en in het convenant en ouderschapsplan vastgelegde afspraken te wijzigen en, opnieuw beschikkende:
I. een zorgregeling vast te stellen zoals genoemd in artikel 3.1 van het ouderschapsplan, met dien verstande dat
regulier
-
[de minderjarige] wekelijks van maandagmiddag tot en met woensdagochtend bij de man verblijft en van woensdagochtend tot en met maandagochtend bij haar, dan wel (subsidiair) van maandagmiddag tot en met donderdagochtend bij de man en van donderdagmiddag tot en met maandagochtend bij haar;
-
[de minderjarige] één weekend per vier weken bij de man verblijft;
tijdens vakanties
- [de minderjarige] in de even jaren in de herfstvakantie bij de man verblijft en in de voorjaarsvakantie bij haar en in de oneven jaren andersom, zulks in het geval zij in het betreffende jaar haar familie niet samen met [de minderjarige] bezoekt in de kerst- en/of zomervakantie;
althans een regeling vast te stellen nader door het hof te bepalen;
II. de man te veroordelen om maandelijks - bij vooruitbetaling - aan haar te voldoen een bedrag van € 3.072,- bruto als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud.
De man voert verweer en vraagt het hof:
I. de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep, althans haar grieven ongegrond te verklaren met veroordeling van de vrouw in de proceskosten van de hoger beroepsprocedure;
II. voor zover de vrouw ontvankelijk zou zijn, verzoekt hij om de bestreden beschikking te bekrachtigen, althans de verzoeken van de vrouw, al dan niet onder verbetering van gronden, af te wijzen.
5De motivering van de beslissing
Ontvankelijkheid van de vrouw
Het meest verstrekkende verweer van de man gaat over de ontvankelijkheid van de vrouw in haar verzoeken, zodat het hof de ontvankelijkheid eerst zal beoordelen.
De man heeft zich op het standpunt gesteld dat de vrouw niet-ontvankelijk is in het door haar ingestelde hoger beroep, omdat zij een akte van berusting heeft ondertekend waarin zij heeft verklaard te berusten in de (gehele) beschikking van 2 oktober 2024. Bovendien heeft de rechtbank op verzoek van partijen vastgelegd wat partijen zijn overeengekomen.
De vrouw heeft hiertegen verweer gevoerd. Volgens de vrouw is de verklaring dat zij berust in de beschikking van 2 oktober 2024 het logische gevolg geweest van de overeenkomst tussen partijen, maar kan zij in dit geval toch in hoger beroep komen van de eerder gemaakte afspraken. Er is namelijk gebleken dat de afgesproken partneralimentatie is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven (artikel 1:401 lid 5 van het Burgerlijk Wetboek) . Hoe dan ook vindt de vrouw dat de partneralimentatie opnieuw moet worden berekend als het hof het als een eerste vaststelling aanmerkt omdat volgens de berekening van haar toenmalige advocaat de partneralimentatie veel hoger moet zijn. Verder is gebleken dat de afgesproken zorgregeling in de praktijk niet werkt. De advocaat verwijst daarbij naar de door het hof op de zitting genoemde uitspraak van de Hoge Raad van 28 juni 2024 (ECLI:NL:HR:2024:968).
Het hof overweegt als volgt. Op grond van artikel 358 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is hoger beroep tegen de eindbeschikking van de rechtbank mogelijk behoudens berusting. Volgens vaste jurisprudentie geldt dat van berusting slechts sprake kan zijn in het geval aan de wederpartij de wil te kennen is gegeven dat men zich bij de uitspraak neerlegt en dus afstand doet van het instellen van een rechtsmiddel.
Bij de stukken bevindt zich een ‘akte van berusting, tevens verzoek tot inschrijving’ ondertekend door de vrouw op 16 oktober 2024, waarin het volgende is te lezen:
“De ondergetekende, mevrouw [verzoekster] , wonende te [woonplaats1] , verklaart hierbij kennis te hebben genomen van de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland,
locatie Utrecht, d.d. 2 oktober 2024, bekend onder zaaknummer C/16/571481 / FA RK 24-487, waarbij de echtscheiding is uitgesproken tussen de ondergetekende en de heer [verweerder] , wonende te [woonplaats1] .
Voorts verklaart de ondergetekende, onder afstandsdoening van het recht op enig rechtsmiddel, onvoorwaardelijk in deze beschikking te berusten.
Ondergetekende verzoekt de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [de gemeente] deze beschikking te doen inschrijven in de registers van de burgerlijke stand.”
Het hof is van oordeel dat de akte van berusting naar de letter van de tekst ondubbelzinnig is in die zin dat de vrouw onvoorwaardelijk verklaart in de beschikking van 2 oktober 2024 te berusten, zonder enig voorbehoud. Echter, niet alleen een zuiver taalkundige uitleg is van belang, maar ook de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de inhoud van de akte mochten toekennen en hetgeen zij redelijkerwijs te dien aanzien van elkaar mochten verwachten (Haviltex-criterium, HR 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158). Het hof neemt daarbij het volgende in aanmerking. Uit de overgelegde stukken en de toelichting op zitting blijkt dat het door de vrouw en de man ondertekende echtscheidingsconvenant en ouderschapsplan tot stand zijn gekomen na een uitvoerig proces van onderhandelingen gedurende enkele maanden over, onder meer, de zorgregeling en de partneralimentatie, waarbij de man en de vrouw beiden werden bijgestaan door een advocaat werkzaam op het gebied van het personen- en familierecht. Bovendien hebben de partijen na de bereikte overeenstemming hun oorspronkelijke (zelfstandige) verzoeken in eerste aanleg gewijzigd in die zin dat zowel de man als de vrouw de rechtbank heeft verzocht de echtscheiding tussen hen uit te spreken en verder te bepalen dat het ondertekende convenant en ouderschapsplan onderdeel worden van de te geven beschikking en hebben zij hun andersluidende (eerdere) verzoeken ingetrokken. Verder staat in het convenant bovenaan bladzijde twee het volgende:
“dat partijen zich realiseren, dat - als zij de overeenkomst op basis van onderstaande voorwaarden met elkaar sluiten - het niet de bedoeling is dat één van partijen daarop kan terugkomen, waarbij het aan elk van partijen afzonderlijk is, om de overeenkomst voor het aangaan desgewenst te laten beoordelen in relatie tot de (al dan niet fiscaal) rechtens geldende kaders”.
Nadat de rechtbank conform de gewijzigde verzoeken van partijen had beslist, is door de toenmalige advocaat van de vrouw de akte van berusting opgesteld in de bewoordingen zoals hiervoor weergegeven, zonder het maken van enig voorbehoud ten aanzien van de berusting door de vrouw in de beschikking van 2 oktober 2024. Het vorenstaande, in onderlinge samenhang bezien, maakt naar het oordeel van het hof dat de man redelijkerwijs heeft mogen begrijpen en er gerechtvaardigd op heeft mogen vertrouwen dat de vrouw berustte in de gehele beschikking en dat zij geen hoger beroep zou instellen. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vrouw niet-ontvankelijk is in haar hoger beroep.
Proceskosten
De man heeft verzocht de vrouw te veroordelen in de proceskosten. Volgens de man is de vrouw onnodig deze procedure gestart en had zij desgewenst een wijzigingsverzoek moeten indienen bij de rechtbank. Hij heeft, meermaals op voorhand via de advocaat van de vrouw kenbaar gemaakt en er ook voor gewaarschuwd, dat hij een kostenveroordeling zou vragen als de vrouw - desalniettemin - haar hoger beroep in stand zou laten. De vrouw heeft verweer gevoerd.
Het hof ziet in het door de man aangevoerde aanleiding om de vrouw, als de in het ongelijk gestelde partij, te veroordelen in de kosten van de procedure in hoger beroep aan de zijde van de man (salaris van de advocaat van de man voor het verweerschrift en de mondelinge behandeling in het hoger beroep en griffierecht).
De kosten voor de onderhavige procedure in hoger beroep worden aan de zijde van de man vastgesteld op € 2.428,- voor salaris van de advocaat volgens het liquidatietarief (2 punten, tarief II) en op € 349,- voor griffierecht.
6De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar hoger beroep;
veroordeelt de vrouw in de kosten van deze procedure aan de zijde van de man begroot op:
-€ 349,- voor griffierecht;
-€ 2.428,- voor salaris van de advocaat overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. L. van Dijk, E. de Boer en M.E.L. Klein en is op 24 juli 2025 uitgesproken door mr. De Boer in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.
© Copyright 2009 - 2025 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733