Rechtbank Den Haag 28-07-2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:15095

Essentie (redactie)

Geschillen over (organisatie) kosten kind vallen onder bereik van 1:253a lid 1 BW. Rechtbank neemt dan zodanige beslissing als haar in belang kind wenselijk voorkomt. Bij kinderrekening die door beide ouders wordt gebruikt, is het nodig dat uitgaven met elkaar worden afgestemd. Voldoende gebleken dat dit voor spanning zorgt tussen de ouders. Dat niet in belang kind. Rechtbank begrijpt dat man ook betrokken wil zijn bij de financiële verzorging van kind, maar dit weegt niet op tegen de spanningen die kinderrekening oplevert.


Datum publicatie26-08-2025
ZaaknummerC/09/672251 / FA RK 24-6500
ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsDen Haag
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenKinderen;
Alimentatie
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl

Opheffen gezamenlijke rekening voor kosten minderjarige. Artikel 1:253a lid 1 BW. Vaststellen kinderalimentatie door de rechtbank.

Volledige uitspraak


Rechtbank DEN HAAG

Enkelvoudige Kamer

Rekestnummer: FA RK 24-6500

Zaaknummer: C/09/672251

Datum beschikking: 28 juli 2025

Alimentatie

Beschikking op het op 11 september 2024 ingekomen verzoek van:

[de vrouw] ,

de vrouw,

wonende op een bij de rechtbank bekend adres,

advocaat: mr. K. van der Bijl te Alphen aan den Rijn.

Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de man] ,

de man,

wonende op een bij de rechtbank bekend adres,

advocaat: eerst mr. D.G. van den Hoogen te Leiden, nu mr. E.M. Kooij te Noordwijkerhout.

Procedure

De rechtbank heeft het zelfstandig verzoek van de vrouw over de kinderalimentatie afgesplitst van de procedure die ging over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (C/09/667603, FA RK 24-4077).

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:

  • het verzoek van de vrouw;

  • het bericht van 8 oktober 2024 van de man;

  • het bericht van 8 oktober 2024 van de vrouw;

  • het verweerschrift van 4 november 2024, met bijlagen, van de man;

  • de brief van 19 juni 2025, met bijlagen, inhoudende een aanvullend verzoek van de vrouw;

  • de brief van 19 juni 2025, met bijlagen, inhoudende een gewijzigd zelfstandig verzoek van de man.

Op 30 juni 2025 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de vrouw bijgestaan door haar advocaat en de man bijgestaan door zijn advocaat.

Feiten

- De man en de vrouw zijn de ouders van het volgende minderjarige kind:

- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] .

- De ouders oefenen het gezamenlijk gezag over [minderjarige] uit.

- De ouders hebben een ouderschapsplan opgesteld dat is ondertekend op 20 februari 2020. Zij hebben in artikel 7 van het ouderschapsplan afspraken gemaakt over de kinderalimentatie:

7.1 Ouders dragen ieder de eigen kosten van inwoning van [minderjarige] wanneer [minderjarige] bij hen is. De kosten van inwoning van [minderjarige] worden door ouders verstaan: Dagelijkse boodschappen (eten & drinken), Speelgoed, Uitjes/vakanties met [minderjarige] , Sinterklaas cadeaus / kerst cadeaus, Verjaardagskado’s voor kind, Lichamelijke verzorging (shampoo, zeep, luiers etc.), etc.

7.2

Kinderalimentatie

Verblijfsoverstijgende lasten, waaronder ouders verstaan:

  1. Kosten kinderdagverblijf/BSO (buitenschoolse opvang)

  2. Kleding

  3. Schoenen

  4. Kosten school (incl. schoolbenodigdheden etc.)

Worden betaald van een rekening die gezamenlijk aangehouden wordt (Rek nr [rekeningnummer] ) ten behoeve van het kind. Van deze rekening heeft iedere ouder een pinpas. De vader stort maandelijks kinderalimentatie van € 250 op deze rekening.

De moeder stort ook maandelijks een bedrag/bijdrage van € 250 op deze gezamenlijke rekening (Rek nr [rekeningnummer] )

De volgende zaken zullen daarnaast door moeder worden gestort op deze gezamenlijke rekening (Rek nr [rekeningnummer] ):

  1. Kinderbijslag

  2. Kindgebonden budget (incl. ALO kop)

  3. Teruggave van de belasting voor het kinderdagverblijf en/of buienschoolse opvang (BS)

Toeslagen beschikking van belastingdienst wordt door moeder jaarlijks overlegd aan vader.

- Bij beschikking van deze rechtbank van 24 september 2024 is een beslissing genomen

over de vakanties, feestdagen en studiedagen.

- Het gerechtshof Den Haag heeft in hoger beroep een andersluidende beslissing genomen over de zorgregeling.

Verzoek en verweer

De vrouw verzoekt te bepalen dat:

  • de man met ingang van de datum van indiening van het verzoek op 16 augustus 2024 een bijdrage dient te betalen in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] ter hoogte van € 248,- per maand, zulks bij vooruitbetaling;

  • de kinderrekening met rekeningnummer [rekeningnummer] dient te worden opgeheven en dat het saldo op het moment van het wijzen van de beschikking in deze, als volgt dient te worden verdeeld: aan de vrouw dient eerst een bedrag van

€ 1.379,76 te worden uitgekeerd, waarna het restant van het saldo tussen partijen bij helfte dient te worden verdeeld.

De man voert verweer dat hierna – voor zover nodig – zal worden besproken. Hiernaast verzoekt de man zelfstandig:

  • in het geval het verzoek van de vrouw wordt toegewezen, een door de rechtbank in goede justitie te berekenen alimentatiebedrag vast te stellen per 1 augustus 2025, dan wel per een datum door de rechtbank in goede justitie te bepalen;

  • en daarbij te bepalen dat de vrouw het saldo op de gezamenlijke kinderrekening aanvult met haar achterstand van € 6.187,-, dan wel met een bedrag door de rechtbank in goede justitie te bepalen;

  • en daarbij te bepalen dat het eindsaldo vervolgens bij helfte tussen de ouders wordt verdeeld en dat dan de rekening wordt opgeheven.

Beoordeling

De gezamenlijke rekening voor [minderjarige]

De ouders hebben in het ouderschapsplan afgesproken dat de kosten voor [minderjarige] worden betaald van een gezamenlijke rekening (kinderrekening) waar iedere ouder maandelijks een bijdrage op stort.

De vrouw wil deze afspraak wijzigen, in die zin dat de kinderrekening wordt opgeheven en de rechtbank een kinderalimentatie vaststelt. Ter onderbouwing heeft de vrouw het volgende naar voren gebracht. De ouders hebben na het uiteen gaan veel strijd gevoerd en er is sprake van moeizame communicatie. Zij gaan nu op advies van Enver voor parallel solo ouderschap. Het gebruik van de kinderrekening leidt steeds tot communicatie bij een grote uitgave of als er een verrekening plaats moet vinden van toeslagen en gemaakte kinderopvangkosten. Omdat de communicatie tussen de ouders ingewikkeld is, wil de vrouw dit doorbreken. Verder is het zo dat aan de financiële afspraak geen alimentatieberekening ten grondslag heeft gelegen en de kinderrekening keer op keer een overschot bevat, aldus de vrouw.

De man wil de kinderrekening graag aanhouden. Hij is van mening dat de afspraak tot op heden goed verloopt en ziet dat beide ouders hierdoor gelijkwaardig betrokken zijn in de verzorging en financiën van [minderjarige] . De ouders communiceren constructief met elkaar over de uitgaven. De man vreest dat zijn betrokkenheid bij [minderjarige] zal verminderen als de vrouw de financiën eenzijdig zal beheren. De man ziet geen reden om de huidige situatie te wijzigen.

De rechtbank overweegt als volgt. Geschillen over de (organisatie van de) kosten van een kind kunnen op grond van artikel 1:253a lid 1 BW aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt dan een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Bij een kinderrekening die door beide ouders wordt gebruikt, is het nodig dat de uitgaven met elkaar worden afgestemd. Hoewel de ouders de communicatie rondom de kinderrekening allebei anders ervaren, is naar het oordeel van de rechtbank voldoende gebleken dat het gebruik van de kinderrekening voor spanning zorgt tussen de ouders. De rechtbank acht dat niet in het belang van [minderjarige] . De rechtbank begrijpt dat de man via de kinderrekening ook betrokken wil zijn bij de financiële verzorging van [minderjarige] , maar acht dit standpunt niet van zodanige betekenis dat het opweegt tegen de spanningen die de kinderrekening oplevert. Immers hebben ouders gezamenlijk gezag en moeten zij dus, ook zonder gezamenlijke rekening, overleggen over zaken als lidmaatschap van een voetbalvereniging of deelname aan zwemlessen. De rechtbank zal daarom bepalen dat de rekening moet worden opgeheven. Hierbij zal de rechtbank – gelet op de datum van deze beschikking – bepalen dat de man en de vrouw het saldo op de bankrekening per 31 juli 2025 bij helfte met elkaar moeten delen. Voordat partijen overgaan tot het verdelen van het saldo, moet de vrouw eerst het saldo aanvullen met de bedragen die zij volgens het ouderschapsplan nog moet overmaken. Er is geen enkele reden om op dat punt het ouderschapsplan niet na te komen. Dat gaat om de (teruggave) kinderopvangtoeslag en het kindgebonden budget over het jaar 2024 en de (teruggave) kinderopvangtoeslag en het kindgebonden budget tot en met juli 2025. De rechtbank gaat er vanuit dat de ouders dit bedrag samen (met hun advocaten) zullen berekenen. Vervolgens moeten de ouders de bankrekening per 1 augustus 2025 opheffen. Wat meer of anders is verzocht over de kinderrekening wordt afgewezen.

Kinderalimentatie

Ingangsdatum

De ouders hebben tot op heden voor de kosten van [minderjarige] gebruik gemaakt van de kinderrekening. De rechtbank ziet daarom geen reden om de kinderalimentatie met terugwerkende kracht vast te stellen. In het voorgaande heeft de rechtbank overwogen dat de ouders het resterende eindsaldo op de kinderrekening per 31 juli 2025 moeten verdelen en dat zij die rekening per 1 augustus 2025 moeten opheffen. De rechtbank zal daarom als ingangsdatum voor de kinderalimentatie 1 augustus 2025 bepalen.

Behoefte

De ouders zijn het erover eens dat de behoefte van [minderjarige] (geïndexeerd naar 2025) € 1.232,- per maand is.

Draagkracht man

De rechtbank gaat voor de bepaling van de draagkracht van de man uit van het inkomen dat blijkt uit de loonstroken maart tot en met mei 2025. De man ontvangt een salaris van

€ 7.335,- bruto per maand, een periodieke uitbetaling eindejaarsuitkering van € 513,45 bruto per maand en een feestdagentoeslag van € 122,40 bruto per jaar. Hiernaast ontvangt de man een vakantietoeslag. De rechtbank houdt verder rekening met de pensioenpremie van

€ 299,27 per maand. In de berekening worden de bedragen afgerond opgenomen.

Verlof kopen

Uit de loonstroken van de man blijkt dat hij maandelijks verlof koopt voor een bedrag van

€ 306,72 bruto per maand. De man heeft toegelicht dat hij deze extra vakantie-uren koopt, omdat hij anders niet genoeg vrije dagen heeft om [minderjarige] – conform de afspraak – tijdens de helft van de schoolvakanties op te vangen. De rechtbank zal in haar berekening echter geen rekening houden met dit bedrag als aftrekpost. Tijdens de zitting is gebleken dat allebei de ouders vakantie-uren bijkopen omdat zij niet genoeg vrije dagen hebben ten opzichte van de vakantiedagen van [minderjarige] . Dat is een keuze die de ouders mogen maken, maar die heeft geen invloed op de berekening van de draagkracht.

Reiskostenvergoeding

De rechtbank zal geen rekening houden met de ‘Reiskosten leasebudget bruto’ van € 814,- per maand. De man heeft toegelicht dat hij voor zijn werk veel gebruik maakt van zijn eigen auto en daarom met zijn werkgever heeft afgesproken dat hij een vergoeding krijgt voor benzine, afschrijving en vaste lasten. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat er daadwerkelijk reële kosten tegenover deze vergoeding staan en ziet geen aanleiding om de reiskostenvergoeding als loonbestanddeel in de draagkrachtberekening mee te nemen.

Inkomensafhankelijke combinatiekorting

Tussen de ouders is in geschil of de man aanspraak kan maken op de inkomensafhankelijke combinatiekorting omdat de ouders co-ouders zijn. De man heeft tijdens de zitting toegelicht dat hij geen aanspraak kan maken op de inkomensafhankelijke combinatiekorting omdat hij (na de uitspraak van het gerechtshof Den Haag over de zorgregeling) niet voldoet aan de eis dat [minderjarige] minimaal 156 dagen per kalenderjaar bij hem is. De rechtbank zal daarom aan de zijde van de man geen rekening houden met de inkomensafhankelijke combinatiekorting.

Op basis van de hiervoor genoemde uitgangspunten en rekening houdend met de in de aangehechte berekening opgenomen heffingskorting, berekent de rechtbank het NBI van de man op € 5.106,- per maand. De rechtbank verwijst hiervoor naar de aangehechte berekening.

De rechtbank gebruikt voor de berekening van de draagkracht de volgende formule:

70% x [NBI – (0,3 x NBI + € 1.310,-)].

De draagkracht van de man bedraagt dan € 1.585,- per maand.

Draagkracht vrouw

De rechtbank gaat voor de bepaling van de draagkracht van de vrouw uit van het inkomen dat blijkt uit de loonstroken februari tot en met april 2025. De vrouw ontvangt een salaris van € 7.777,23 bruto per maand, een pensioenuitkering (‘P. Compensation’) van € 269,70 bruto per maand en een vakantietoeslag.

Tijdens de zitting is besproken of de vrouw een bonus of eindejaarsuitkering ontvangt. De man wijst hierbij op de loonstrook van de vrouw, waar bovenin bij de specificaties staat ‘settlement 6,51%’. De rechtbank is uit de loonstroken niet gebleken dat dit een (extra) loonbestanddeel is en beide partijen hebben verder geen toelichting kunnen geven wat dit betreft. De rechtbank zal daar in de berekening dus geen rekening mee houden. De rechtbank acht het wel redelijk om in de draagkrachtberekening rekening te houden met een bonus, omdat de vrouw tijdens de zitting heeft aangegeven dat zij in 2024 een bonus heeft ontvangen ter hoogte van een bruto maandsalaris.

De rechtbank zal geen rekening houden met ‘Payment decl SRXP’, ‘Homework Allowances’ en ‘Commuting allow 0,23’ als inkomensbestanddelen. De rechtbank gaat er vanuit dat tegenover deze vergoedingen reële gemaakte kosten staan.

De rechtbank houdt verder rekening met de pensioenpremies van € 262,41 en € 269,70 per maand, de premie arbeidsongeschiktheid van € 1,82 per maand en de belaste bijdrage in de ziektekosten van € 47,50 per maand. In de berekening worden de bedragen afgerond opgenomen.

Het kindgebonden budget moet volgens vaste rechtspraak bij het inkomen van de desbetreffende ouder die het ontvangt, worden opgeteld. De rechtbank berekent het kindgebonden budget aan de hand van bovenstaande inkomensgegevens.

Op basis van de hiervoor genoemde uitgangspunten en rekening houdend met in de aangehechte berekening opgenomen heffingskortingen en toeslagen, berekent de rechtbank het NBI van de vrouw op € 5.536,- per maand. De rechtbank verwijst hiervoor naar de aangehechte berekening.

De rechtbank gebruikt voor de berekening van de draagkracht de volgende formule:

70% x [NBI – (0,3 x NBI + € 1.310,-)].

De draagkracht van de vrouw bedraagt dan € 1.796,- per maand.

Draagkrachtvergelijking

De draagkracht van de ouders samen is € 3.381,- per maand. Dit is voldoende om in de behoefte van [minderjarige] te voorzien. De rechtbank heeft daarom een draagkrachtvergelijking gemaakt. Van de totale behoefte van [minderjarige] komt dan een gedeelte van € 578,- voor rekening van de man en een gedeelte van € 654,- voor rekening van de vrouw.

Zorgkorting

De ouders zijn het erover eens dat sprake is van een zorgkortingspercentage van 35%.

De zorgkorting bedraagt dan € 431,- per maand (35% van € 1.232,-).

De zorgkorting strekt in mindering op het hiervoor berekende aandeel van de man. De door de man te betalen bijdrage bedraagt dan (€ 578 - € 431 = ) € 147,- per maand.

Conclusie

De rechtbank zal beslissen dat de man vanaf 1 augustus 2025 een kinderalimentatie voor [minderjarige] aan de vrouw moet betalen van € 147,- per maand. Wat meer of anders is verzocht zal de rechtbank afwijzen.

Aanhechten berekening

De door de rechtbank gemaakte berekening is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.

Beslissing

De rechtbank:

*

bepaalt ten aanzien van de gezamenlijke bankrekening [rekeningnummer] bij de Rabobank het volgende:

  1. de vrouw vult het saldo aan met de bedragen die zij volgens het ouderschapsplan nog moet overmaken, te weten de achterstand betreffende de (teruggave) kinderopvangtoeslag en het kindgebonden budget over het jaar 2024 en de (teruggave) kinderopvangtoeslag en het kindgebonden budget tot en met juli 2025;

  2. partijen verdelen het saldo per 31 juli 2025 bij helfte;

  3. de bankrekening wordt hierna per 1 augustus 2025 door partijen opgeheven;

*

bepaalt de door de man met ingang van 1 augustus 2025 te betalen alimentatie voor de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] , op € 147,- per maand, telkens bij vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen;

*

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;

*

wijst af het meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mr. C. Witteman, rechter, tevens kinderrechter, bijgestaan door mr. M. Verkerk als griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 28 juli 2025.



© Copyright 2009 - 2025 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733