Datum publicatie | 20-08-2025 |
Zaaknummer | C/09/658240 / FA RK 23-9062 |
Procedure | Eerste aanleg - enkelvoudig |
Zittingsplaats | Den Haag |
Rechtsgebieden | Civiel recht; Personen- en familierecht |
Trefwoorden | Alimentatie; Familievermogensrecht; Familieprocesrecht; Duurzame ontwrichting |
Wetsverwijzingen |
Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl
Echtscheiding met nevenvoorzieningen. Verzoening?Volledige uitspraak
Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 23-9062
Zaaknummer: C/09/658240
Datum beschikking: 12 mei 2025
Echtscheiding met nevenvoorzieningen
Beschikking op het op 8 december 2023 ingekomen verzoek van:
[de vrouw] ,
de vrouw,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. M.B. Brouwer te Den Haag.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de man] ,
de man,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. S.J. te Boekhorst te Leiden.
Procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
-
het verzoekschrift;
-
het verweerschrift tevens zelfstandig verzoekschrift;
-
het F9-bericht van de man van 17 april 2024, met bijlage;
-
het F9-bericht van de man van 18 juni 2024, met bijlagen;
-
het F9-bericht van de man van 2 april 2025, met bijlagen;
-
het F3-bericht van de vrouw van 4 april 2025, met bijlagen;
-
het F9-bericht van de vrouw van 9 april 2025, met bijlagen.
Op 14 april 2025 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen:
-
de advocaat van de vrouw;
-
de man, bijgestaan door zijn advocaat;
-
[naam] namens de Raad voor de Kinderbescherming (de Raad).
De vrouw is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
Feiten
- Partijen zijn gehuwd op [datum] 2020 te [plaats 1] .
- Zij zijn de ouders van het volgende minderjarige kind:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2021 te [geboorteplaats] ;
- De ouders oefenen van rechtswege het gezamenlijk gezag over [minderjarige] uit.
- Partijen zijn gehuwd in beperkte gemeenschap van goederen.
- Deze rechtbank heeft op 6 februari 2024 voorlopige voorzieningen getroffen, inhoudende:
toewijzing aan de vrouw van het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning te ( [postcode] ) [plaats 2] , aan het [adres] ;
toevertrouwing van [minderjarige] aan de vrouw;
vaststelling van een voorlopige zorgregeling, waarbij de man enkele uren per week, onder begeleiding van Humanitas contact zal hebben met [minderjarige] en waarbij bij goed verloop in onderling overleg tussen de ouders het contact kan worden uitgebreid en kan worden toegewerkt naar onbegeleid contact, in overleg met de begeleiders van Humanitas;
vaststelling van een door de man aan de vrouw te betalen voorlopige kinderalimentatie van € 715,- per maand.
Verzoek en verweer
Het verzoek strekt tot echtscheiding, met nevenvoorzieningen tot:
- vaststelling van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vrouw;
- vaststelling van kinderalimentatie van € 746,- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen, met ingang van de datum van de beschikking;
- vaststelling van door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie van € 508,- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen;
- toedeling aan de vrouw van het huurrecht van de echtelijke woning te ( [postcode] )
[plaats 2] , aan het [adres] , met ingang van de datum van de
beschikking, althans per datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking
in de registers van de burgerlijke stand;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De man voert – onder referte voor het overige – verweer tegen de verzochte kinder- en partneralimentatie, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Bovendien heeft de man, na wijziging, zelfstandig verzocht om de echtscheiding, met nevenvoorzieningen tot:
- vaststelling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken over [minderjarige] , waarbij wordt toegewerkt naar onbegeleid contact, waarbij [minderjarige] bij de man verblijft om de week in het weekend van vrijdagavond tot zondagavond en in de andere week een doordeweekse dag of weekenddag, althans een door de rechtbank te bepalen zorgregeling;
- vaststelling van een verdeling van de vakanties en feestdagen, waarbij [minderjarige] in de even jaren de eerste helft van de schoolvakanties en feestdagen bij de man zal verblijven en in de tweede helft bij de vrouw, en in de oneven jaren omgekeerd;
- vaststelling van de verdeling van de huwelijksgemeenschap, conform
het voorstel van de man;
- toedeling aan de vrouw van het huurrecht van de echtelijke woning te ( [postcode] ) [plaats 2] , aan het [adres] met ingang van 8 december 2023;
- bepaling dat partijen de op de peildatum aanwezige schulden van € 25.863,- bij helfte zullen dragen;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De vrouw voert – onder referte voor het overige – verweer tegen de verzochte zorgregeling, verdeling en schulden, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Beoordeling
I. Stand van zaken
Voordat inhoudelijk zal worden ingegaan op de voorliggende verzoeken, acht de rechtbank het van belang kort aandacht te besteden aan het volgende. Uit de stukken en hetgeen op de zitting is besproken, is gebleken dat partijen zich gedurende de echtscheidingsprocedure hebben verzoend. Dit heeft ertoe geleid dat – anders dan tijdens de procedure tot voorlopige voorzieningen – het contact tussen de man en [minderjarige] ook weer is hersteld en dat de man [minderjarige] op regelmatige basis ziet. Hoewel partijen apart wonen, wensen zij te bezien of en hoe zij hun relatie opnieuw willen vormgeven. Zij zijn het er echter wel over eens dat zij hun huwelijk willen beëindigen.
Echtscheiding
Ontvankelijkheid
Op grond van artikel 815 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) moet een verzoekschrift tot echtscheiding een ouderschapsplan bevatten. Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval voldoende aannemelijk geworden dat partijen niet in staat zijn om tot een gezamenlijk opgesteld en ondertekend ouderschapsplan te komen. Gelet hierop zal de rechtbank voorbij gaan aan het vereiste van artikel 815 lid 2 Rv. De rechtbank zal daarom partijen ontvangen in hun verzoeken tot echtscheiding, met nevenvoorzieningen.
Inhoudelijke beoordeling
Beide partijen stellen dat het huwelijk duurzaam is ontwricht, zodat de daarop steunende, over en weer gedane verzoeken tot echtscheiding als op de wet gegrond kunnen worden toegewezen. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.
Hoofdverblijfplaats
Partijen hebben overeenstemming over de vaststelling van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vrouw. Nu het belang van [minderjarige] zich hiertegen ook niet verzoek, zal de rechtbank het verzoek toewijzen.
Verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
Partijen zijn er ook in geslaagd om afspraken te maken over de zorgregeling en verdeling van de vakanties en feestdagen. Zij zijn een zorgregeling overeengekomen, waarbij [minderjarige] één keer per twee weken van vrijdag na schooltijd tot zondagmiddag bij de man is. De man haalt haar op en brengt haar ook weer terug bij de vrouw. In de andere week zal [minderjarige] daarnaast bij de man zijn op woensdag of donderdag (in onderling overleg) van 15.00 uur (na schooltijd) tot 20.00 uur. Daarbij geldt dat deze zorgregeling als ‘kapstok’-regeling zal gelden. Op de zitting is besproken dat partijen onderzoeken of zij hun relatie nieuw leven kunnen inblazen. In dat geval zal de man [minderjarige] veel vaker zien. Ontstaat er op enig moment discussie of onduidelijkheid bij partijen, dan heeft voornoemde regeling als uitgangspunt te gelden.
Ten aanzien van de verdeling van de vakanties en feestdagen zijn partijen – conform het verzoek van de man – overeengekomen dat [minderjarige] in de even jaren in de eerste helft van de schoolvakanties en feestdagen bij de man zal verblijven, en in de tweede helft bij de vrouw. In de oneven jaren is het omgekeerd. Door de man is daarbij op de zitting benadrukt dat hij onder de feestdagen ook het Suiker- en Offerfeest begrijpt. De rechtbank zal deze verdeling van de vakanties en feestdagen vastleggen.
Huurrecht
Zowel de man als de vrouw hebben verzocht om de toedeling van het huurrecht van de echtelijke woning te ( [postcode] ) [plaats 2] , aan het [adres] , aan de vrouw. De rechtbank zal deze verzoeken daarom als niet weersproken en op de wet gegrond toewijzen.
Kinderalimentatie
Ingangsdatum
Om proceseconomische redenen zal de rechtbank eerst de ingangsdatum vaststellen. De rechtbank stelt voorop dat zij op grond van artikel 1:402 van het Burgerlijk Wetboek (BW) een grote mate van vrijheid heeft bij het vaststellen van de ingangsdatum. Omdat eerder een in de voorlopige voorzieningen een voorlopige kinderalimentatie is vastgesteld, zal de rechtbank de in deze procedure vast te stellen kinderalimentatie laten ingaan per datum van onderhavige beschikking.
Behoefte
Door de vrouw is gesteld dat de behoefte van [minderjarige] in 2023 € 811,- bedroeg. Volgens de man is de behoefte van [minderjarige] € 790,- per 2024. Gelet op het beperkte verschil en de vrijwel gelijke inkomens van partijen in 2023 en 2024, zal de rechtbank het gemiddelde nemen van deze bedragen en de behoefte van [minderjarige] vaststellen op € 800,- per maand in 2023. Geïndexeerd naar 2025 bedraagt de behoefte van [minderjarige] dan € 905,- per maand.
Draagkracht van de vrouw
Voor de bepaling van de draagkracht van de vrouw gaat de rechtbank uit van een uitkering op grond van de Ziektewet van gemiddeld € 978,- bruto per maand, exclusief vakantiegeld.
Het kindgebonden budget moet volgens vaste rechtspraak bij het inkomen van de desbetreffende ouder die het ontvangt, worden opgeteld. De rechtbank berekent het kindgebonden budget aan de hand van bovenstaande inkomensgegevens.
Op basis van de hiervoor genoemde uitgangspunten en rekening houdend met in de aangehechte berekening opgenomen heffingskortingen en toeslagen, berekent de rechtbank het NBI van de vrouw in 2025 op € 1.425,- per maand. De rechtbank verwijst hiervoor naar de aangehechte berekening.
Bij een NBI tot € 1.875,- per maand geldt volgens de draagkrachttabel (2025) een minimale draagkracht van € 25,- per maand voor één kind. De rechtbank zal daarom deze draagkracht voor de vrouw in aanmerking nemen.
Draagkracht van de man
Voor de bepaling van de draagkracht van de man gaat de rechtbank uit van een inkomen, zoals dat volgt uit zijn jaaropgave over 2024. Dit is een bedrag van bruto € 61.810,- per jaar. Door de vrouw is in dit kader gesteld dat uitgegaan moet worden van een hoger inkomen, omdat de man eerder een hoger inkomen had, zodat hij een verdiencapaciteit heeft voor dit hogere loon. Naar oordeel van de rechtbank hoeft van de man niet te worden verwacht dat hij een hoger inkomen verdient dat nu het geval is. De man heeft op de zitting toegelicht dat het hogere loon tijdelijk was, als gevolg van een inmiddels afgeronde opdracht. Hij is nu weer lager ingeschaald. De man werkt fulltime en van hem hoeft niet te worden verwacht dat hij op zoek gaat naar een andere baan om weer het hogere loon te kunnen verdienen.
Op basis van de hiervoor genoemde uitgangspunten en rekening houdend met de in de aangehechte berekening opgenomen heffingskortingen, berekent de rechtbank het NBI van de man in 2025 op € 3.718,- per maand. De rechtbank verwijst hiervoor naar de aangehechte berekening.
Door de man is aangevoerd dat bij de berekening van zijn draagkracht rekening moet worden gehouden met extra lasten, bestaande uit:
-
een aflossing op een persoonlijk krediet bij Qander van € 626,- per maand;
-
een aflossing op een schuld bij DUO van € 117,- per maand;
-
een aflossing op een schuld bij Woonforte van € 125,- per maand;
-
een (toekomstige) aflossing op een schuld bij de Belastingdienst van € 86,- per maand;
-
herinrichtingskosten van € 125,- per maand;
-
advocaatkosten;
-
werkelijke woonlasten van € 1.870,- per maand.
De rechtbank zal rekening houden met de aflossingen op de schuld bij DUO en Woonforte en de herinrichtingskosten. Voor wat betreft de schuld bij Qander zal de rechtbank een bedrag van € 200,- per maand meenemen, nu gebleken is dat deze schuld (grotendeels) is aangegaan voor inrichtingskosten van de nieuwe woning van de man en hierin het kader van de herinrichtingskosten ook al rekening mee is gehouden. Gebleken is dat de man nog niet aflost op de Belastingschuld, zodat geen aanleiding bestaat om deze last mee te nemen. Op het moment dat de achterstallige huur bij Woonforte is afbetaald, zal de man starten met de aflossing bij de Belastingdienst, zodat dan ook in deze extra last is voorzien. Ten aanzien van de advocaatkosten is door de man niet onderbouwd welk bedrag hij hierop maandelijks aflost. Nu door de vrouw niet is betwist dat de man deze extra kosten heeft, zal de rechtbank een aflossing van € 50,- per maand meenemen. De totale extra lasten van de man bedragen dan € 617,- per maand.
Hoewel door de vrouw is betoogd dat uitgegaan moet worden van de forfaitaire woonlast, omdat de man zelf gekozen heeft voor een duurdere woning, zal de rechtbank haar hierin niet volgen. De rechtbank acht het – mede gelet op de huidige woningmarkt – niet onredelijk dat de man zijn huidige woning heeft geaccepteerd, temeer nu er ook ruimte moet zijn voor [minderjarige] om daar te verblijven. De rechtbank zal daarbij de kale huur van € 1.470,- als werkelijke woonlast meenemen.
Omdat het NBI van de man hoger is dan € 2.125,-, zal de rechtbank voor de berekening van zijn draagkracht de formule 70% x [NBI – (1.470 + € 1.310,- + extra lasten) gebruiken. De draagkracht van de man bedraagt dan: 70% x [3.718 – (1.470 + 1.310 + 617)] = € 225,- per maand.
Totale draagkracht
De draagkracht van partijen bedraagt gezamenlijk € 250,- per maand (€ 25 + € 225). Dit is onvoldoende om volledig in de behoefte van [minderjarige] te voorzien. De rechtbank komt daarom niet toe aan een draagkrachtvergelijking. Er is sprake van een tekort van € 650,- per maand.
Zorgkorting
Omdat de man gemiddeld twee dagen per week omgang de zorg heeft voor [minderjarige] geldt een percentage van 25. De zorgkorting bedraagt dan € 226,- per maand ((25% van € 905,-).
Omdat sprake is van een tekort en dit tekort ten minste twee keer zo groot is als de zorgkorting, vervalt de zorgkorting van de man. Partijen zullen daarom maximaal, naar hun draagkracht, moeten bijdragen in de behoefte van [minderjarige] .
Het aandeel van de man de kosten van is dus gelijk aan zijn draagkracht van € 225,- per maand. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw tot dit bedrag toewijzen en voor het overige afwijzen.
Partneralimentatie
Omdat partijen al onvoldoende draagkracht hebben om volledig in de behoefte van hun kind te voorzien, zal de rechtbank het verzoek tot vaststelling van een partneralimentatie wegens gebrek aan draagkracht afwijzen.
Afwikkeling huwelijksvermogensregime
Beperkte gemeenschap van goederen
Niet gesteld of gebleken is dat de echtgenoten huwelijkse voorwaarden hebben gemaakt. Zij zijn op of na 1 januari 2018 met elkaar gehuwd, zodat gelet op het bepaalde in de artikelen 1:93 en 1:94 BW moet worden aangenomen dat tussen hen een wettelijke beperkte gemeenschap van goederen bestond.
De rechtbank overweegt dat nu de echtgenoten gehuwd zijn in de wettelijke beperkte gemeenschap van goederen, de (door indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding) ontbonden huwelijksgemeenschap op grond van artikel 1:94, lid 2 en lid 7 BW bestaat uit de goederen en schulden die voor het huwelijk reeds gemeenschappelijk waren en uit de goederen die tijdens het huwelijk (en voorafgaand aan de indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding) zijn verkregen dan wel schulden die tijdens het huwelijk (en voorafgaand aan de indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding) zijn aangegaan, voor zover deze niet betrekking hebben op goederen die buiten de wettelijke beperkte gemeenschap vallen.
Bij de verdeling van de wettelijke beperkte gemeenschap van goederen moet als uitgangspunt worden genomen dat de echtgenoten in gelijke mate delen in de baten van de gemeenschap, terwijl ieder de lasten van de gemeenschap voor de helft moet dragen.
Peildatum
Voor de omvang en samenstelling van de ontbonden gemeenschap geldt als peildatum 8 december 2023, zijnde de datum van indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding. Voor de bepaling van de waarde van de te verdelen goederen geldt – voor zover de man en de vrouw niet anders overeenkomen dan wel de eisen van redelijkheid en billijkheid met zich meebrengen – de datum van feitelijke verdeling.
Omvang
Door partijen zijn de volgende bestanddelen en schulden van de gemeenschap naar voren gebracht:
-
de inboedel;
-
verscheidene schulden.
Ad a. Op de zitting is besproken dat partijen inmiddels onderling afspraken hebben gemaakt over de inboedel. De vrouw zal de inboedel van de echtelijke woning behouden. De man maakt niet langer aanspraak op de door hem gestelde lijst met inboedelgoederen. De rechtbank beschouwt de over en weer gedane verzoeken als ingetrokken, zodat zij hierop niet meer hoeft te beslissen.
Ad b. Zoals bij de bespreking van de alimentatie ook al aan de orde is geweest, kampen partijen met schulden. Dit betreffen zowel gezamenlijke als privé-schulden. Het is voor de rechtbank op basis van de overgelegde stukken echter niet duidelijke welke schulden er op de peildatum precies waren en wat de omvang van de schulden was. Daar komt bij dat schulden niet voor verdeling in aanmerking komen, omdat een schuld geen goed is zoals bedoeld in artikel 3:182 BW. Verder is het niet mogelijk om wijzigingen aan te brengen in de aansprakelijkheid van beide (ex-)echtgenoten tegenover schuldeisers zoals dat is geregeld in artikel 1:102 BW.
In de onderlinge verhouding tussen de echtgenoten geldt op grond van artikel 1:100 BW het volgende. Voor zover bij de ontbinding van de gemeenschap de goederen van de gemeenschap niet toereikend zijn om de schulden van de gemeenschap te voldoen, worden deze schulden door beide (ex)echtgenoten voor een gelijk deel gedragen, tenzij schriftelijk anders is overeengekomen of uit de eisen van redelijkheid en billijkheid – mede in verband met de aard van de schulden – een andere draagplicht voortvloeit. Als één van de (ex)echtgenoten wordt aangesproken door een schuldeiser en hierdoor meer heeft bijgedragen in de schuld dan het gedeelte dat hem of haar aangaat, dan heeft hij of zij voor dit meerdere op grond van artikel 6:10 BW een regresrecht op de andere (ex)echtgenoot.
Door de man is in dit kader nog een regresvordering gedaan voor schulden die hij inmiddels volledig heeft afbetaald. De rechtbank zal deze verzoeken afwijzen, nu het – voor zover het schulden betreft die in de (beperkte) gemeenschap vallen – gaat om kosten van de huishouding en de omvang van de regresvordering daardoor niet zonder meer de helft van de schuld bedraagt.
Beslissing
De rechtbank:
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd op [datum] 2020 te [plaats 2] ;
bepaalt dat de minderjarige:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2021 te [geboorteplaats] ;
hoofdverblijfplaats zal hebben bij de vrouw;
bepaalt een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, waarbij [minderjarige] bij de man is:
-
één weekend per twee weken van vrijdag na schooltijd tot en met zondagmiddag;
-
in de andere week: op woensdag of donderdag na schooltijd tot 20.00 uur;
waarbij de man [minderjarige] ophaalt en ook weer terugbrengt;
bepaalt een verdeling van de vakanties en feestdagen, waarbij [minderjarige] :
- in de even jaren: steeds de eerste helft van de vakanties en feestdagen bij de man
verblijft en de tweede helft bij de vrouw;
- in de oneven jaren: steeds de eerste helft van de vakanties en feestdagen bij de vrouw
verblijft en in de tweede helft bij de man;
een en ander in onderling overleg nader te invullen;
bepaalt dat de man aan de vrouw, met ingang van heden een kinderalimentatie ten behoeve van [minderjarige] van € 225,- per maand zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, en verklaart de bepaling van deze bijdrage uitvoerbaar bij voorraad;
verklaart deze beschikking – met uitzondering van de echtscheiding – uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.L. Strop, rechter, tevens kinderrechter, bijgestaan door mr. S.B. Boekema als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 12 mei 2025. |
© Copyright 2009 - 2025 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733