Datum publicatie | 15-08-2025 |
Zaaknummer | C/09/683092 / FA RK 25-2572 |
Procedure | Eerste aanleg - enkelvoudig |
Zittingsplaats | Den Haag |
Rechtsgebieden | Civiel recht; Personen- en familierecht |
Trefwoorden | Kinderen; Vernietiging erkenning; Family/private life / nauwe pers. betrekking |
Wetsverwijzingen |
Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl
Vernietiging erkenning meerderjarigeVolledige uitspraak
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 25-2572
Zaaknummer: C/09/683092
Datum beschikking: 4 juli 2025
Vernietiging erkenning
Beschikking op het op 5 maart 2025 ingekomen verzoek van:
[verzoekster] ,
verzoekster,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat mr. A.C.M. van Lieshout te Capelle aan den IJssel.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de man] ,
de erkenner/de man,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.
Procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
-
het verzoekschrift;
-
de instemmingsverklaring van de man van 11 april 2025;
-
het e-mailbericht van 14 april 2025 van de man, met bijlage;
-
het F9-formulier van 13 mei 2025 namens verzoekster.
Verzoek
Verzoekster verzoekt om de erkenning van haar door de man te vernietigen, voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De man heeft ingestemd met het verzochte.
Feiten
-
Verzoekster is geboren op [geboortedatum 1] 1997 te [geboorteplaats 1] als ‘ [geboortenaam] ’.
-
De moeder van verzoekster is [naam] , geboren op [geboortedatum 2] 1962 te [geboorteplaats 2] (hierna: de moeder).
-
Verzoekster is blijkens de akte van erkenning op 14 december 2022 met haar toestemming erkend door de man. Hierbij is gekozen voor de geslachtsnaam ‘ [geslachtsnaam] ’.
-
Uit de Basisregistratie Personen blijkt dat de moeder en de man drie keer met elkaar zijn gehuwd. De echtscheiding na het eerste huwelijk is in de registers van de burgerlijke stand ingeschreven op 15 juni 2012, de echtscheiding van het tweede huwelijk is in de registers ingeschreven op 12 december 2018 en op 23 februari 2023 zijn de moeder en de man voor de derde keer met elkaar gehuwd.
Beoordeling
De rechtbank stelt vast dat verzoekster en de belanghebbende hebben aangegeven dat zij geen behoefte hebben aan een mondelinge behandeling van het verzoek tot vernietiging van de erkenning. De rechtbank acht op grond van de overgelegde stukken een mondelinge behandeling niet nodig en zal met instemming van partijen op basis van de schriftelijke informatie beslissen op het voornoemde verzoek.
Op grond van artikel 1:205 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan een verzoek tot vernietiging van de erkenning, op de grond dat de erkenner niet de biologische vader van het kind is, worden ingediend bij de rechtbank:
-
door het kind zelf, tenzij de erkenning tijdens zijn meerderjarigheid heeft plaatsgevonden;
-
door de erkenner, indien hij door bedreiging, dwaling, bedrog of, tijdens zijn minderjarigheid, door misbruik van omstandigheden daartoe is bewogen;
-
door de moeder, indien zij door bedreiging, dwaling, bedrog of tijdens haar minderjarigheid, door misbruik van omstandigheden bewogen is toestemming tot de erkenning te geven.
Op grond van het vierde lid van artikel 1:205 BW wordt het verzoek door het kind ingediend binnen drie jaren nadat het kind bekend is geworden met het feit dat de man vermoedelijk niet zijn biologische vader is. Indien het kind evenwel gedurende zijn minderjarigheid bekend is geworden met dit feit kan het verzoek tot uiterlijk drie jaren nadat het kind meerderjarig is geworden, worden ingediend.
Verzoekster voert ter onderbouwing van haar verzoek aan dat de man niet haar biologische vader is. Verzoekster heeft een complex verleden met de man, de partner van haar moeder. Sinds de komst van de partner van haar moeder, is het leven van verzoekster veranderd. De relatie tussen haar moeder en de man kenmerkt zich door de vele ‘ups en downs’ en veel verbaal geweld. De echtscheidingen van de moeder en de man betekenden vaak ook dat de moeder en verzoekster moesten verhuizen. Verzoekster is in haar jeugd veelvuldig het huis uit gezet door de man. Iedere scheiding tussen de man en de moeder was volgens de man de schuld van verzoekster. Zij heeft meerdere keren de sleutel van de woning van haar moeder bij de man moeten inleveren. Verzoekster is tevens verschillende keren weggevlucht en heeft veel verschillende verblijfplaatsen gehad. In 2021 is verzoekster op zichzelf gaan wonen. Kort daarna is haar moeder tijdelijk bij haar ingetrokken, omdat het weer misliep tussen de man en de moeder. Op haar 25-jarige leeftijd, toen haar moeder en de man voor de derde keer met elkaar in het huwelijk traden, heeft verzoekster zich onder druk laten overhalen om de erkenning door de man en een naamswijziging van ‘ [geboortenaam] ’ naar ‘ [gewijzigde naam] ’ te bewerkstelligen. Verzoekster heeft ingestemd met de erkenning, omdat zij zich onder druk gezet voelde in een levensfase waarin zij instabiel en erg emotioneel was door een miskraam. Verzoekster durfde zich niet te verzetten, uit vrees voor de woede die dit bij de man en haar moeder zou oproepen. Direct na de erkenning kreeg verzoekster paniek en spijt. Verzoekster lijdt onder de huidige situatie en wil de erkenning door de man ongedaan maken. Verzoekster is zich ervan bewust dat de vernietiging van de erkenning volgens de wet niet mogelijk is. Zij was ten tijde van de erkenning meerderjarig en wist dat de erkenner niet haar biologische vader was. Desondanks verzoekt zij de rechtbank met klem om haar ontvankelijk te verklaren in haar verzoek op grond van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en artikel 1:205 BW en artikel 3:44 lid 4 BW.
De man en de moeder van verzoekster hebben ingestemd met het verzoek van verzoekster.
De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van het eerste lid van artikel 1:205 BW zou verzoekster niet ontvankelijk verklaard kunnen worden, omdat de erkenning heeft plaatsgevonden tijdens haar meerderjarigheid. Eveneens is geen ontvankelijk verklaring aan de orde op grond van artikel 1:205 lid 4 BW, omdat verzoekster er altijd al bekend mee was dat de man niet haar biologische vader is.
De vraag die aan de rechtbank nu voorligt, is of verzoekster toch ontvankelijk kan worden geacht in haar verzoek, nu de wet niet voorziet in de mogelijkheid van aantasting van een erkenning door een kind van een tijdens meerderjarigheid gedane erkenning. In Asser/de Boer, Kolkman & Salomons 1-I 2020/206 wordt opgemerkt dat dit opmerkelijk is, omdat de man die door bedreiging, dwaling, bedrog of misbruik van omstandigheden heeft erkend, wel een verzoek tot vernietiging kan doen. De rechtbank is van oordeel dat niet valt in te zien waarom voor de man wel deze mogelijkheid zou moeten gelden en niet voor het betrokken meerderjarig kind. Vooral nu de gevolgen voor dit meerderjarige kind aanzienlijk kunnen zijn, zoals verzoekster in dit geval ook heeft betoogd.
Verzoekster voert aan dat de erkenning en de achternaamswijziging een enorme impact op haar leven heeft gehad. Zij heeft ingestemd met de erkenning op een moment dat zij zeer kwetsbaar was. Zij geeft aan dat zij daarbij ook onder druk stond van de erkenner en haar moeder, die al meerdere keren met elkaar waren gehuwd en ook gescheiden. Verzoekster heeft geschetst hoe moeilijk haar jeugd was met erkenner en haar moeder en welke druk zij ervaarde. De dag na de erkenning is zij in paniek teruggegaan naar het gemeentehuis om de erkenning terug te draaien, wat niet mogelijk bleek. Zij kreeg last van paniekaanvallen en durfde een tijd lang niet naar buiten. In januari 2023 is zij ingestort. Pas na intensieve therapie is het haar gelukt om dat wat tijdens haar jeugd is gebeurd (deels) te verwerken.
De rechtbank is van oordeel dat in dit geval strikte toepassing van de uit artikel 1:205 lid 1 en lid 4 BW voortvloeiende vereisten een ongerechtvaardigde inmenging betekent in het door artikel 8 EVRM beschermde recht op eerbiediging van ‘family life’ en ‘private life’ van verzoekster. Het respect voor het familie- en gezinsleven eist in deze zaak dat het belang van de biologische en maatschappelijke werkelijkheid prevaleert boven het belang van de strikte hantering van het in artikel 1:205 lid 1 BW gestelde vereisten en van de in artikel 1:205 lid 4 BW gestelde termijn en de daarmee voorgestane rechtszekerheid. De rechtbank acht verzoekster dan ook ontvankelijk in haar verzoek. Daarbij weegt de rechtbank ook mee dat uit de Memorie van Toelichting blijkt dat de beperkingen gesteld aan de mogelijkheden tot het doen ontstaan van een afstammingsband in het algemeen opgevat worden als inmengingen in het «family life» die op grond van artikel 8, tweede lid, EVRM en dan ook gerechtvaardigd moeten kunnen worden. Van belang is dan vooral of de beperking nodig is in een democratische samenleving, dat wil zeggen of de beperking beantwoordt aan een dringende maatschappelijke behoefte en in het bijzonder evenredig is aan het legitieme doel dat met die beperking wordt nagestreefd.
Het stellen van termijnen voorkomt dat nog jaren nadat duidelijk is geworden dat een ander de biologische vader van het kind moet zijn, onzekerheid over het al dan niet ontkennen van het vaderschap en daarmee over de positie van degene die als vader geldt, blijft voortduren. In dit geval wordt verzoekster in haar belangen geschaad in plaats van beschermd indien wordt vastgehouden aan de voorwaarden van artikel 1:205 lid 4 BW. In de eerste plaats omdat verzoekster niet alleen heeft toegestemd met de erkenning op een zeer kwetsbaar moment in haar leven, maar ook de gevolgen van de erkenning zeer groot voor haar geweest zijn. Daarmee valt naar het oordeel van de rechtbank de huidige situatie ook onder bepaling 3:44 BW, omdat verzoekster onder zeer grote druk stond om op dat moment mee te werken aan de erkenning, terwijl zij op dat moment geen weerstand aan die druk kon bieden. Daarbij komt dat zowel de erkenner als de moeder van verzoekster instemmen met het verzoek van verzoekster, waaruit volgt dat ook de erkenner, die niet de biologische vader is, niet wenst dat de juridische band in stand blijft. Nu aannemelijk is dat de rechtszekerheid niet wordt geschaad en de belangen van verzoekster niet worden beschermd door de vereisten genoemd in art. 1:205 lid 4 BW, maar hierdoor juist worden geschaad, vormt in dit specifieke geval de voorwaarden zoals genoemd in art. 1:205 lid 4 BW een ongerechtvaardigde inmenging in de zin van art. 8 lid 2 EVRM en is er sprake van een situatie zoals opgenomen in art. 3:44 BW.
De rechtbank zal dan ook het verzoek van verzoekster tot vernietiging van de erkenning door de man toewijzen.
Nadat deze beschikking in kracht van gewijsde is gegaan, wordt de erkenning door de man geacht nimmer gevolg te hebben gehad. Door de vernietiging van de erkenning staat verzoekster enkel in familierechtelijke betrekking tot de moeder en zij zal dan ook van rechtswege ingevolge artikel 1:5 lid 1 BW de geslachtsnaam van de moeder dragen.
De aard van de zaak verzet zich tegen het bij voorraad uitvoerbaar verklaren van deze beschikking, zodat het daartoe strekkende verzoek wordt afgewezen.
Beslissing
De rechtbank:
vernietigt de erkenning van [verzoekster] , geboren op [geboortedatum 1] 1997 te [geboorteplaats 1] als ‘ [geboortenaam] ’, door de heer [de man] op 14 december 2022;
draagt de griffier – op grond van artikel 1:20e lid 1 BW – op niet eerder dan drie maanden na de dag van de uitspraak van deze beschikking – en indien daartegen geen hoger beroep is ingesteld – een afschrift van deze beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente ’s-Gravenhage.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.S.F de Nijs, rechter, bijgestaan door mr. R.P. Bas als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 4 juli 2025. |
© Copyright 2009 - 2025 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733