Gerechtshof 's-Hertogenbosch 10-06-2025, ECLI:NL:GHSHE:2025:1595

Essentie (redactie)

Verdeling nalatenschap. Geen onherroepelijk verdeling van onroerende zaken als bedoeld in art. 3:182 BW tot stand gekomen. Partijen hebben weliswaar uitgangspunten voor verdeling in kaart gebracht en op onderdelen overeenstemming bereikt, maar van een alle onderhavige geschilpunten omvattende en perfecte overeenkomst tot verdeling in zin van art. 3:182 BW is geen sprake.


Datum publicatie14-08-2025
Zaaknummer200.341.951_01
ProcedureHoger beroep
Zittingsplaats's-Hertogenbosch
RechtsgebiedenCiviel recht; Verbintenissenrecht
TrefwoordenErfrecht; Verdeling
WetsverwijzingenBurgerlijk Wetboek Boek 3 182

Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl

Verdeling nalatenschap. De deelgenoten hadden eerder wel de uitgangspunten bepaald voor een verdeling, maar er is tussen hen geen verdeling ex artikel 3:182 BW tot stand gekomen.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht

zaaknummer 200.341.951/01

arrest van 10 juni 2025

in de zaak van

[appellant] ,

wonende te [woonplaats] ,

appellant,

hierna aan te duiden als [appellant] ,

advocaat: mr. R. Wouters te Middelburg,

tegen

1 [geïntimeerde 1] ,
wonende te [woonplaats] ,

2. [geïntimeerde 2] ,
wonende te [woonplaats] ,

3. [geïntimeerde 3] ,
wonende te [woonplaats] ,

geïntimeerden,

hierna gezamenlijk aan te duiden als [geïntimeerden 1 t/m 3] ,

en afzonderlijk als [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] ,

advocaat: mr. S. Saija te Middelburg,

4 [geïntimeerde 4] ,

wonende te [woonplaats] ,

5. [geïntimeerde 5] ,
wonende te [woonplaats] ,

geïntimeerden,

niet verschenen.

als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 11 juni 2024 in het hoger beroep van het door de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, onder zaaknummer C/02/403987/ HA ZA 22-638 gewezen vonnis van 21 februari 2024.

5Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • het tussenarrest van 11 juni 2024 waarbij het hof een mondelinge behandeling na aanbrengen heeft gelast;

  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling na aanbrengen van 3 juli 2024;

  • de memorie van grieven;

  • de memorie van antwoord, met producties 1 tot en met 3.

Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

6De beoordeling

de kern van het geschil

6.1.

Deze zaak gaat in de kern over de afwikkeling van een deel van de nalatenschap van [erflater] , die in mei 2017 is overleden. Partijen zijn daarover sinds medio 2017 met elkaar in overleg. Een van de vragen die voorligt is of zij in oktober 2017 al tot een onherroepelijke verdeling van een aantal onroerende zaken zijn gekomen, zoals [appellant] stelt en de [geïntimeerden 1 t/m 3] betwisten. [appellant] wenst primair verdeling overeenkomstig de afspraken zoals die volgens hem zijn gemaakt. [geïntimeerden 1 t/m 3] staan op hoofdlijnen een andere (wijze van) verdeling voor.

Het hof komt net als de rechtbank tot het oordeel dat er in oktober 2017 geen definitieve en alomvattende afspraken over de verdeling van de onroerende zaken zijn gemaakt. Voorts concludeert het hof dat de door de rechtbank vastgestelde wijze van verdeling in stand kan blijven. Deze oordelen worden hierna verder toegelicht.

de feiten

6.2.

In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.

6.2.1.

Op 13 mei 2017 is te [plaats] overleden [erflater] , de vader van partijen (hierna te noemen: [erflater] ). De moeder van partijen is vooroverleden.

6.2.2.

[erflater] heeft bij testament van 12 maart 2010 en bij aanvullend testament van 27 juli 2015 over zijn nalatenschap beschikt. [erflater] heeft zijn kinderen als enige erfgenamen achtergelaten. Alle erfgenamen hebben de nalatenschap zuiver aanvaard.

6.2.3.

[erflater] heeft zijn schoonzoon, [persoon A] (hierna te noemen: [persoon A] ), tot executeur benoemd waarbij hem de bevoegdheid is toegekend een of meer andere executeurs aan zich toe te voegen of in de plaats te stellen. [persoon A] heeft de benoeming aanvaard en hij heeft [de notaris] te [plaats] , als executeur aan zich toegevoegd.

6.2.4.

Bij beschikking van 30 december 2020 heeft de kantonrechter op hun verzoek ontslag verleend aan [persoon A] en [de notaris] . Bij beschikking van 29 januari 2021 is [persoon B] , h.o.d.n. +IK Estate Planning, Executeur en Fiscaal advies (hierna te noemen: de executeur) tot opvolgend executeur benoemd.

6.2.5.

In zijn testament van 12 maart 2010 heeft [erflater] aan [appellant] gelegateerd het recht van koop van de gebouwen, exclusief de omliggende grond en de laatst gebouwde loods aan de [adres 1] te [plaats] . De erfgenamen verschillen van mening over de omvang van het legaat. In de procedure bij de rechtbank bekend onder zaak-/rolnummer C/02/378632 / HA ZA 20-663 hebben de erfgenamen en de executeur over de omvang en afwikkeling van het legaat afspraken gemaakt. Deze zijn vastgelegd in het proces-verbaal van de zitting van 3 november 2021.. Overeengekomen is dat het gelegateerde bestaat uit de percelen E [sectienummer] en E [sectienummer] , zoals aangeduid op de aan het proces-verbaal gehechte kadastrale kaart en dat [appellant] voor het gelegateerde € 330.000,00 aan de nalatenschap betaalt, te verrekenen met het aan hem toekomende netto erfdeel. Bij de vaststelling van dit bedrag is rekening gehouden met het hierna te noemen recht van gebruik en bewoning van [geïntimeerde 2] , dat op de percelen E [sectienummer] en E [sectienummer] rust. Bij notariële akte van 30 december 2021 is het legaat aan [appellant] afgegeven.

6.2.6.

In zijn aanvullende testament heeft [erflater] aan [geïntimeerde 2] gelegateerd het recht van gebruik en bewoning van het woonhuis, erf en tuin en de bijbehorende landbouwschuur (bouwjaar 1965), gelegen aan de [adres 1] te [plaats] en het perceel grasland/wei gelegen aan/nabij de [adres 1] te [plaats] . Het recht van gebruik en bewoning eindigt tien jaar na het overlijden van [erflater] . Bij notariële akte van 2 december 2019 is het legaat aan [geïntimeerde 2] afgegeven.

6.2.7.

Tot de nalatenschap behoren de volgende onroerende zaken:

A. de percelen landbouwgrond, gelegen aan:

1. de [straatnaam] te [plaats] , kadastraal bekend gemeente Valkenisse, [sectieletter] , nr. [sectienummer] , meteen oppervlakte van 1,75.10 ha;

2. de [straatnaam] te [plaats] , kadastraal bekend gemeente Valkenisse, [sectieletter] , nr. [sectienummer] , met een oppervlakte van 4.43.00 ha;

3. de [straatnaam] te [plaats] . kadastraal bekend gemeente Valkenisse, [sectieletter] , nr. [sectienummer] , met een oppervlakte van 1.86.30 ha;

4. de [straatnaam] te [plaats] , kadastraal bekend gemeente Valkenisse, [sectieletter] , nr. [sectienummer] , met een oppervlakte van 2.81.70 ha;

5. de [straatnaam] te [plaats] , kadastraal bekend gemeente Valkenisse. [sectieletter] , nr. [sectienummer] , met een oppervlakte van 5.92.60 ha;

6. de [straatnaam] te [plaats] , kadastraal bekend gemeente Valkenisse, [sectieletter] , nr. [sectienummer] , met oppervlakte van 3.41.20 ha;

B. de woning met toebehoren, staande en gelegen aan de [adres 2] , kadastraal bekend gemeente Valkenisse, [sectieletter] , [sectienummer] ;

C. de loods aan de [straatnaam] , kadastraal bekend gemeente Valkenisse, [sectieletter] nr. [sectienummer] ;

D. overige gronden:

1. de [straatnaam] , kadastraal bekend gemeente Valkenisse. [sectieletter] , nr. [sectienummer] met een oppervlakte van 00.89.00 ha;

2. de grond achter de boerderij, kadastraal bekend gemeente Valkenisse, [sectieletter] . nr. [sectienummer] met een oppervlakte van 00.89.05 ha.

6.2.8.

De bovengenoemde onroerende zaken zijn in opdracht van partijen getaxeerd.

6.2.9.

[persoon A] heeft in opdracht van partijen aan ZLTO-Vastgoed (hierna te noemen: ZLTO) op 19 juni 2017 opdracht gegeven voornoemde onroerende zaken te taxeren. In het rapport van 22 september 2017 heeft de taxateur de woning aan de [adres 2] te [plaats] getaxeerd op een bedrag van € 179.550,00, de loods (perceel [sectieletter] [sectienummer] ) op een bedrag van € 10.000,00 en de landbouwgronden op een bedrag van € 1.393.323,00. De gronden bij de huiskavel en de [straatnaam] zijn gewaardeerd op € 10,00/m2 (in totaal een bedrag van € 158.050,00).

6.2.10.

[persoon A] heeft in opdracht van partijen aan [xxx] taxateurs, adviseurs, rentmeesters B.V. (hierna te noemen: [xxx] ) op 7 februari 2018 opdracht gegeven de gronden bij de huiskavel en de [straatnaam] vrij van huur, pacht en gebruik te taxeren. [xxx] heeft de waarde van gronden in zijn rapport van 28 februari 2018 vastgesteld op een bedrag van € 35,00/m2.

6.2.11.

Bij notariële akte van verdeling van 3 mei 2024 zijn de onroerende zaken verdeeld overeenkomstig het vonnis waarvan beroep. In de notariële akte staat op pagina 15 onder meer het volgende vermeld:

OVERIGE BEPALINGEN

Ter zake van deze verdeling gelden voorts nog de volgende bepalingen:

(…)

3. De deelgenoten doen afstand van de (eventuele) bevoegdheid wegens het niet nakomen van hun verplichtingen ontbinding te vorderen van de verdeling, alsmede van iedere bevoegdheid vernietiging van de verdeling te vorderen. Iedere deelgenoot aanvaardt de verdeling te zijnen bate of schade.

(…)”

de vorderingen van partijen en de beslissingen van de rechtbank

6.3.1.

In de onderhavige procedure hebben [geïntimeerden 1 t/m 3] in eerste aanleg in conventie – samengevat – gevorderd dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:

I. gelast dat de nalatenschap van [erflater] als volgt wordt verdeeld:

i. i) de percelen landbouwgrond [sectieletter] [sectienummer] , [sectieletter] [sectienummer] (gedeeltelijk, ter grootte van 3.81.00 ha) en [sectieletter] [sectienummer] toe te bedelen aan [geïntimeerde 1] tegen verrekening/betaling aan de nalatenschap van een

bedrag van € 783.483,00;

ii) de percelen landbouwgrond [sectieletter] [sectienummer] (gedeeltelijk, ter grootte van 0.62.00 ha), [sectieletter] [sectienummer] en [sectieletter] [sectienummer] toe te bedelen aan [appellant] tegen verrekening/betaling aan de nalatenschap van een bedrag van € 371.000,00;

iii) het perceel landbouwgrond [sectieletter] [sectienummer] toe te bedelen aan [geïntimeerde 4] tegen verrekening/ betaling aan de nalatenschap van een bedrag van € 238.840,00;

iv) na loting bij de door de rechtbank aan te wijzen notaris tussen [appellant] , [geïntimeerde 2] , [geïntimeerde 1] en

[geïntimeerde 3] de woning aan de [adres 2] te [plaats] toe te bedelen aan de door loting aangewezen erfgenaam tegen verrekening/betaling aan de nalatenschap van een bedrag van

€ 179.500,00;

v) [appellant] en [geïntimeerde 1] ieder in de gelegenheid te stellen bij de door de rechtbank aan te wijzen notaris een bod uit te brengen op de loods gelegen op het perceel [sectieletter] [sectienummer] en de loods toe te

bedelen aan de hoogste bieder tegen verrekening/betaling aan de nalatenschap van het winnende bod;

vi) het perceel grond achter de boerderij, perceel [sectieletter] [sectienummer] , en de [straatnaam] , perceel [sectieletter] [sectienummer] , toe te bedelen aan [geïntimeerde 1] tegen verrekening/betaling aan de nalatenschap van een bedrag van € 890.250,00;

II. [appellant] , [geïntimeerde 4] en [geïntimeerde 5] veroordeelt tot het verlenen van medewerking aan de verdeling op de in de dagvaarding omschreven wijze en op straffe van een dwangsom;

III. voor het geval [appellant] en/of [geïntimeerde 4] en/of [geïntimeerde 5] niet bereid (is) zijn uiterlijk op de door de rechtbank bepaalde datum medewerking te verlenen aan de door de rechtbank gelaste verdeling:

primair: een onzijdig persoon respectievelijk personen benoemt die hen bij de verdeling zal/zullen vertegenwoordigen;

subsidiair: voor het geval de rechtbank geen onzijdig persoon benoemt, bepaalt dat de uitspraak in de plaats treedt van een tot toedeling respectievelijk levering van het betreffende registergoed bestemde akte of een deel daarvan en de in artikel 3:301 lid 1 sub b BW genoemde termijn te bepalen op vijf werkdagen;

IV. [appellant] , [geïntimeerde 4] en [geïntimeerde 5] veroordeelt in de kosten van de procedure.

6.3.2.

Op hetgeen [geïntimeerden 1 t/m 3] aan deze vorderingen ten grondslag hebben gelegd en de daartegen door [appellant] gevoerde verweren zal het hof, voor zover in hoger beroep van belang, hierna ingaan.

6.3.3.

[appellant] heeft in eerste aanleg in reconventie gevorderd dat de rechtbank bij vonnis:

primair

gelast dat de nalatenschap van [erflater] wordt verdeeld conform hierna te noemen punten A tot en met I, zonder uitzondering en zodoende integraal:

A. het perceel grond [sectieletter] [sectienummer] toedeelt aan [geïntimeerde 1] tegen verrekening/betaling aan de nalatenschap van een bedrag van €113.815,00;

B. het perceel grond [sectieletter] [sectienummer] toedeelt aan [geïntimeerde 1] tegen verrekening/betaling aan de nalatenschap van een bedrag van € 310.100,00;

C. het perceel grond [sectieletter] [sectienummer] toedeelt aan [geïntimeerde 1] tegen verrekening/betaling aan de nalatenschap van een bedrag van € 402.968,00;

D. het perceel grond [sectieletter] [sectienummer] toedeelt aan [appellant] tegen verrekening/betaling aan de nalatenschap van een bedrag van € 130.410,00;

E. het perceel grond [sectieletter] [sectienummer] toedeelt aan [appellant] tegen verrekening/betaling aan de nalatenschap van een bedrag van € 197.190,00;

F. de percelen grond [sectieletter] [sectienummer] en [sectieletter] [sectienummer] toedeelt aan [appellant] tegen verrekening/ betaling aan de nalatenschap van een bedrag van € 395.125,00;

G. de loods met ondergrond, perceel [sectieletter] [sectienummer] , toedeelt aan [appellant] tegen verrekening/betaling aan de nalatenschap van een bedrag van € 10.000,00;

H. het perceel grond [sectieletter] [sectienummer] toedeelt aan [geïntimeerde 4] tegen verrekening/betaling aan de nalatenschap van een bedrag van € 238.840,00;

I. na loting bij de door de rechtbank aan te wijzen notaris tussen [appellant] , [geïntimeerde 2] , [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 3] de woning aan de [adres 2] te [plaats] toedeelt aan de door loting aangewezen erfgenaam tegen verrekening/betaling aan de nalatenschap van een bedrag van

€ 179.500,00;

waarbij [geïntimeerden 1 t/m 3] worden veroordeeld tot het verlenen van medewerking aan voornoemde verdeling en daartoe binnen één maand na het onherroepelijk worden

van de uitspraak in deze zaak, de benodigde medewerking zullen verlenen aan de notaris

die de verdeling zal laten passeren;

alles met veroordeling van [geïntimeerden 1 t/m 3] in de kosten van deze procedure;

subsidiair:

voor zover de percelen grond [sectieletter] [sectienummer] en [sectieletter] [sectienummer] niet aan [appellant] worden toebedeeld tegen verrekening/betaling aan de nalatenschap van een bedrag van € 395.125,00 en de primaire vordering dus niet wordt toegewezen wordt subsidiair verzocht:

een taxateur benoemt die alle onroerende zaken die deel uitmaken van de nalatenschap, met uitzondering van de woning aan de [adres 2] te [plaats] , taxeert en partijen vervolgens in de gelegenheid stelt zich uit te laten omtrent de verdeling van genoemde onroerende zaken althans de verdeling (hierna) vast stelt op de wijze als uw rechtbank in goede justitie juist acht, waarbij aan [appellant] in ieder geval worden toebedeeld:

• het perceel grond [sectieletter] [sectienummer] ;

• het perceel grond [sectieletter] [sectienummer] ;

• de percelen grond [sectieletter] [sectienummer] en [sectieletter] [sectienummer] ;

• de loods met ondergrond, perceel [sectieletter] [sectienummer] ;

alles met veroordeling van [geïntimeerden 1 t/m 3] hoofdelijk, dat wil zeggen dat betaling door de een de ander zal bevrijden, in de kosten van deze procedure.

6.3.4.

Op hetgeen [appellant] aan deze vorderingen ten grondslag heeft gelegd en de daartegen door [geïntimeerden 1 t/m 3] gevoerde verweren zal het hof, voor zover in hoger beroep van belang, hierna ingaan.

6.3.5.

In het eindvonnis van 21 februari 2024 heeft de rechtbank geoordeeld dat het tussen partijen en [persoon A] op 26 oktober 2017 besprokene niet kan worden aangemerkt als een overeengekomen verdeling waar ieder van partijen over en weer aan is gebonden. De rechtbank heeft vervolgens per bestanddeel beoordeeld op welke wijze de verdeling dient plaats te vinden.

Dat heeft geleid tot de in de beslissing weergegeven gelaste wijze van verdeling van de tot de nalatenschap van [erflater] behorende onroerende zaken, die er samengevat als volgt uitziet:

i. aan [geïntimeerde 1] zijn toegedeeld perceel [sectieletter] [sectienummer] , het westelijke deel van perceel [sectieletter] [sectienummer] , perceel [sectieletter] [sectienummer] en de [straatnaam] (perceel [sectieletter] [sectienummer] );

ii. aan [appellant] zijn toegedeeld perceel [sectieletter] [sectienummer] , de grond achter de boerderij (de huiskavel; perceel [sectieletter] [sectienummer] ), perceel [sectieletter] [sectienummer] , perceel [sectieletter] [sectienummer] en het oostelijke deel van perceel [sectieletter] [sectienummer] ;

iii. aan [geïntimeerde 4] is toegedeeld perceel [sectieletter] [sectienummer] ;

iv. aan [geïntimeerde 3] is toegedeeld de woning aan de [adres 2] te [plaats] .

Voor de waardering heeft de rechtbank ten aanzien van de landbouwgronden (rov. 6.2.7 onder A), de woning aan de [adres 2] te [plaats] (rov. 6.2.7 onder B) en de loods ( [sectieletter] [sectienummer] , rov. 6.2.7 onder C) aangesloten bij de waardering in het ZLTO-rapport (rov. 6.2.8). De waarde van de overige gronden ( [sectieletter] [sectienummer] en [sectieletter] [sectienummer] , rov. 6.2.7 onder D) is gebaseerd op de taxatie door [xxx] (rov. 6.2.9).

Op basis daarvan heeft de rechtbank vastgesteld welke deelgenoten zijn overbedeeld danwel onderbedeeld en zijn [appellant] en [geïntimeerde 1] veroordeeld tot betaling van bedragen aan de andere deelgenoten wegens overbedeling. Daarbij heeft de rechtbank rekening gehouden met het bedrag dat [appellant] nog moet inbrengen in de nalatenschap vanwege het door hem verkregen legaat.

Tot slot heeft de rechtbank partijen veroordeeld tot het verlenen van medewerking aan de verdeling binnen twee maanden na betekening van het vonnis, het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de proceskosten tussen partijen gecompenseerd, in die zin dat ieder de eigen kosten draagt.

het geschil in hoger beroep

6.4.1.

[appellant] heeft in hoger beroep zes grieven aangevoerd. Hij heeft aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het besprokene op 26 oktober 2017 niet kan worden aangemerkt als een overeengekomen verdeling (grief I) en conform de toen gemaakte afspraken en de gedragingen van partijen nadien beide percelen [sectieletter] [sectienummer] en [sectieletter] [sectienummer] aan [appellant] had moeten toedelen (grief II). Voorts heeft hij aangevoerd dat het perceel [sectieletter] [sectienummer] is belast met een recht van gebruik, zodat de waarde lager ligt dan het daarnaast gelegen perceel [sectieletter] [sectienummer] (grief III). Hij vindt het onbegrijpelijk, onredelijk en innerlijk tegenstrijdig dat de rechtbank de overige landbouwgronden wel heeft verdeeld op de wijze en tegen de waardebepaling die op 26 oktober 2017 is afgesproken (grief IV). Hij vindt de beslissing om de woning aan de [adres 2] niet te verloten, zoals alle partijen voorstonden, maar toe te delen aan [geïntimeerde 3] onnavolgbaar (grief V). De door de rechtbank gelaste wijze van verdeling kan niet in stand blijven (grief VI). [appellant] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog niet-ontvankelijk verklaren van [geïntimeerden 1 t/m 3] in hun vorderingen, althans deze als ongegrond te ontzeggen, en het alsnog toewijzen van zijn vorderingen.

6.4.2.

[geïntimeerden 1 t/m 3] hebben zich primair op het standpunt gesteld dat [appellant] geen belang heeft bij het door hem ingestelde hoger beroep, omdat de met de notariële akte tot stand gekomen verdeling onaantastbaar is. [geïntimeerden 1 t/m 3] hebben subsidiair de grieven gemotiveerd bestreden en hebben geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis waarvan beroep, zo nodig onder aanvulling en/of verbetering van gronden en tot afwijzing van de vorderingen van [appellant] , met veroordeling van [appellant] in de kosten van dit geding.

de ontvankelijkheid van het hoger beroep

6.5.1.

[geïntimeerden 1 t/m 3] hebben ter onderbouwing van hun stelling dat [appellant] met het rechtsmiddel het doel dat hem voor ogen staat (een andere verdeling) niet kan bereiken verwezen naar de in de notariële akte van verdeling opgenomen passage waarin (onherroepelijk) afstand van bevoegdheid is gedaan (rov. 6.2.11). Daardoor zijn de bevoegdheden van de deelgenoten om ontbinding en/of vernietiging van de verdeling in te roepen vervallen, zo stellen zij.

6.5.2.

Het hof oordeelt als volgt.

De passage in de notariële akte van 3 mei 2014 ziet op de situatie waarin een van partijen ontbinding van de verdeling wil vorderen wegens niet-nakoming van hun verplichtingen enerzijds, en op het geval dat een deelgenoot vernietiging van de verdeling wil vorderen anderzijds. Die situaties doen zich niet voor. Wanneer in hoger beroep de door de rechtbank vastgestelde wijze van verdeling wijzigt, is de oorspronkelijke verdeling niet langer bindend. Anders dan [geïntimeerden 1 t/m 3] veronderstellen kan een beslissing in hoger beroep alsnog wijziging brengen in de rechtsverhouding tussen partijen, die door het vonnis en de uitvoering daarvan is ontstaan, en kan vernietiging in hoger beroep leiden tot ongedaanmaking van hetgeen ter uitvoering van het vonnis is verricht (vlg. onder meer HR 19 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3678). Als door een onherroepelijk geworden uitspraak van de rechter in hoger beroep een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis waarbij een partij is veroordeeld om iets te doen, wordt vernietigd, dan komt de rechtsgrond te ontvallen aan hetgeen ter uitvoering van dat vonnis is verricht. De partij die aan die veroordeling heeft voldaan, heeft krachtens artikel 6:203 lid 3 BW jegens de ontvanger recht op ongedaanmaking daarvan. In dat geval moet de wijziging van de verdeling door de notaris worden vastgelegd in een nieuwe (aanvullende) akte van verdeling en levering. Ontbinding wegens niet-nakoming, danwel vernietiging op de voet van de algemene voor vernietiging van rechtshandelingen geldende gronden of ex de artikelen 3:195 tot en met 3:200 BW, is niet aan de orde.

6.5.3.

Voor het geval dat [geïntimeerden 1 t/m 3] hebben bedoeld een beroep te doen op berusting in het vonnis door [appellant] in de zin van art. 334 Rv, overweegt het hof als volgt.

Artikel 334 Rv bepaalt dat de partij die in een vonnis heeft berust, niet-ontvankelijk is als er toch hoger beroep wordt ingesteld. Van berusting is sprake als een partij ondubbelzinnig aan de wederpartij doet blijken van de wil om zich bij een rechterlijke uitspraak neer te leggen en aldus afstand te doen van het recht om daartegen een rechtsmiddel in te stellen. Van berusting kan slechts sprake zijn als de in het ongelijk gestelde partij na de uitspraak jegens de wederpartij heeft verklaard dat zij zich bij de uitspraak neerlegt of jegens de wederpartij een houding heeft aangenomen waaruit dit in het licht van de omstandigheden van het geval ondubbelzinnig blijkt (vgl. HR 19 februari 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZC2854, HR 30 juni 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV3373, en HR 10 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1138). Indien de wederpartij van de in het ongelijk gestelde partij uit diens uitingen heeft afgeleid en in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs heeft mogen afleiden dat deze op ondubbelzinnige wijze haar wil om in het vonnis te berusten tot uitdrukking heeft gebracht, kan jegens die wederpartij op het ontbreken van die wil geen beroep worden gedaan (artikel 3:59 BW in verbinding met artikel 3:35 BW, vgl. HR 10 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:412). Berusting mag niet te snel worden aangenomen, gelet op de ingrijpende rechtsgevolgen daarvan.

6.5.4.

[appellant] heeft voldaan aan het uitvoerbaar bij voorraad verklaarde vonnis van de rechtbank, waarin hij is veroordeeld tot medewerking aan de vastgestelde wijze van verdeling, binnen twee maanden na betekening van het vonnis. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, kan niet worden aangenomen dat [appellant] enkel door uitvoering te geven aan het vonnis, daarin heeft berust. Van de vereiste ondubbelzinnigheid is geen sprake, zodat het beroep op berusting wordt gepasseerd.

6.5.5.

Het voorgaande leidt tot de slotsom dat [appellant] in zijn hoger beroep kan worden ontvangen.

is er op 26 oktober 2017 een verdeling tot stand gekomen?

6.6.1.

[appellant] heeft aangevoerd dat op 26 oktober 2017 wel afspraken zijn gemaakt over de verdeling, waarbij per bestanddeel is afgesproken wie het zou krijgen en voor welke bestanddelen nog een loting nodig zou zijn. Ook is afgesproken dat de prijs waartegen de toedeling zou plaatsvinden de taxatie door ZLTO is en voor wat betreft de huiskavel en de [straatnaam] nog een nadere taxatie zou plaatsvinden. Partijen hebben daarbij ook uitvoering gegeven aan de verdeling zoals die op 26 oktober 2017 is afgesproken door de gronden conform de verdeling in gebruik te nemen, aldus [appellant] .

[geïntimeerden 1 t/m 3] voeren aan dat partijen in het overleg dat op 26 oktober 2017 heeft plaats gevonden slechts hun wensen over de verdeling kenbaar hebben gemaakt en dat tijdens dat overleg geen verdeling als bedoeld in artikel 3:182 BW tot stand is gekomen. Voor verdeling is instemming en medewerking van alle deelgenoten nodig, en die ontbraken.

6.6.2.

Het hof oordeelt als volgt.

Geen enkele deelgenoot kan worden genoodzaakt in een onverdeelde gemeenschap te blijven (artikel 3:178 lid 1 BW) . De verlangde verdeling van een gemeenschappelijk goed kan worden bewerkstelligd met medewerking van de andere deelgenoten (artikel 3:182 BW) of via de rechter (artikel 3:185 BW) . Ingevolge artikel 3:182 BW geschiedt een verdeling door de deelgenoten bij rechtshandeling waartoe alle deelgenoten meewerken en krachtens welke een of meer van hen een of meer goederen der gemeenschap met uitsluiting van de overige deelgenoten verkrijgen. In de enkele omstandigheid dat partijen de tot de nalatenschap behorende goederen met wederzijdse instemming feitelijk zouden hebben verdeeld (zou dit het geval zijn geweest) ligt nog niet besloten dat zij een verdeling als bedoeld in artikel 3:182 BW zijn overeengekomen. Deze feitelijke verdeling met wederzijdse instemming impliceert immers niet zonder meer dat partijen het ook eens zijn geworden over de financiële consequenties die de verdeling van de goederen voor ieder van hen heeft (het ontstaan van vorderingen uit over- en onderbedeling). Het vorenstaande neemt niet weg dat, indien aanvankelijk uitsluitend een feitelijke verdeling met wederzijdse instemming heeft plaatsgevonden, en protest in verband met de financiële consequenties daarvan uitblijft, partijen onder omstandigheden op de voet van artikel 3:35 BW over en weer erop mogen vertrouwen dat de wederpartij ook rechtens met de verdeling instemt (vgl. HR 8 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY4279, rov. 4.2.2 en 4.2.3).

6.6.3.

Met toepassing van die maatstaf stelt het hof vast dat geen verdeling als bedoeld in artikel 3:182 BW tot stand is gekomen. Partijen zijn samen met executeur [persoon A] in overleg gegaan over de verdeling van de nalatenschap. Daarbij is – onder andere tijdens het overleg op 26 oktober 2017 – kenbaar gemaakt wie van de deelgenoten welk bestanddeel zou willen verkrijgen. Over nog niet alle onroerende zaken bestond overeenstemming en duidelijkheid over aan wie van de deelgenoten het goed na verdeling zou toekomen: zo zou er nog geloot moeten worden over de [straatnaam] en de woning aan de [adres 2] . Al daaruit volgt dat de onroerende zaken nog niet allemaal (feitelijk) waren verdeeld. Dat (alleen) de landbouwgronden overeenkomstig de voorlopige afspraken in gebruik zijn genomen, is niet doorslaggevend. Daar komt bij dat partijen het nog niet eens waren over de financiële consequenties van de verdeling. Immers, afgesproken is dat nog een aanvullende taxatie zou plaatsvinden ten aanzien van de waarde van de grond achter de huiskavel
( [sectieletter] [sectienummer] ) en de [straatnaam] ( [sectieletter] [sectienummer] ). Tot slot bestond op dat moment ook nog niet de vereiste duidelijkheid over de omvang van de te verdelen nalatenschap. Er was immers sprake van twee legaten die nog afgegeven moesten worden en de omvang en de waarde daarvan moesten ook nog worden bepaald. Er is nadien ook een procedure gevoerd over de omvang van het aan [appellant] verstrekte legaat. De uitkomst daarvan is beslissend geweest voor de omvang van de te verdelen grond achter de huiskavel ( [sectieletter] [sectienummer] ), de vraag of perceel [sectieletter] [sectienummer] al dan niet moest worden verdeeld en de omvang van het bedrag dat [appellant] uit hoofde van het legaat aan de nalatenschap diende te voldoen.

6.6.4.

Uit het door [persoon A] opgestelde overzicht van de gebeurtenissen van na de bijeenkomst van 26 oktober 2017 blijkt ook dat tussen partijen discussie bleef bestaan en dat zij het niet op alle onderdelen eens konden worden. De correspondentie met de executeur die [persoon A] heeft opgevolgd bevestigt dit beeld. Het hof betrekt bij dit oordeel dat ook de eigen opstelling van [appellant] erop duidt dat hij zich niet gebonden heeft gevoeld aan de vermeende afspraken. Immers, hij stelt de vraag naar de waarde van de percelen [sectieletter] [sectienummer] en [sectieletter] [sectienummer] in afwijking van de afspraken over de hertaxatie door [xxx] opnieuw en onmiddellijk aan de orde door een daarvan afwijkend bod te doen, een bod dat hij later in het proces nog weer naar beneden heeft bijgesteld (zie de e-mail van 16 april 2018 van [appellant] aan [persoon C 2] en de e-mails van 29 maart 2022 en 11 mei 2022 aan de executeur).

6.6.5.

Uit het voorgaande volgt dat partijen op 26 oktober 2027 weliswaar uitgangspunten voor de verdeling in kaart hebben gebracht en dat op onderdelen overeenstemming bestond, zie rov. 6.7.3 hierna, maar van een alle onderhavige geschilpunten omvattende en perfecte overeenkomst tot verdeling in de zin van artikel 3:182 BW is geen sprake. Grief I slaagt niet.

de verdeling

6.7.1.

Op grond van het bepaalde in artikel 3:185 BW geldt dat voor zover deelgenoten over een verdeling niet tot overeenstemming komen, de rechter op verzoek van een van hen de wijze van verdeling gelast, dan wel dat de rechter de verdeling zelf vaststelt. Hij dient hierbij zowel rekening te houden met de belangen van de partijen als met het algemeen belang. De betrokken partijen kunnen naar voren brengen hoe deze verdeling naar zijn of haar zienswijze moet plaatsvinden. De rechter is volgens vaste rechtspraak echter niet gebonden aan hetgeen partijen ter zake over en weer hebben verzocht en behoeft ook niet expliciet in te gaan op hetgeen partijen aanvoeren. De rechter kan in diens afweging acht slaan op het gegeven dat partijen het over onderdelen van de verdeling eens zijn geworden.

6.7.2.

Verder geldt ten aanzien van de waardering van de onroerende zaken voor de verdeling het volgende. Als de rechter op de voet van artikel 3:185 BW de verdeling heeft vastgesteld, geldt de datum van de uitspraak als de datum van de verdeling. Als peilmoment voor de waardering van tot een gemeenschap behorende goederen geldt de datum van de verdeling, tenzij partijen een andere datum zijn overeengekomen, of als op grond van redelijkheid en billijkheid een andere datum moet worden aanvaard (vgl. HR 8 december 2023, ECLI:NL:HR:2023:1722).

6.7.3.

Het hof stelt met inachtneming van dit beoordelingskader bij de verdere beoordeling het volgende voorop. Uit de stukken en de stellingen van partijen kan worden opgemaakt dat zij eind 2017 over een aantal uitgangspunten overeenstemming hadden bereikt. Indachtig die uitgangspunten hebben zij hun interesse in bepaalde onroerende zaken weergegeven en procesafspraken gemaakt over de te nemen vervolgstappen.

Voor zover hier relevant hadden zij afgesproken dat de overige landbouwgronden ten behoeve van de verdeling zouden worden gewaardeerd conform de in het ZLTO-rapport opgenomen waarderingen en in beginsel zouden worden verdeeld op de wijze zoals is neergelegd in het verslag van de bespreking van 26 oktober 2017. Daar waren alle deelgenoten het mee eens. Deze gronden zijn daarna ook dienovereenkomstig die verdeling door de betreffende deelgenoten in gebruik genomen.

Ten aanzien van de gronden achter de huiskavel en de [straatnaam] is afgesproken dat die ten behoeve van de verdeling opnieuw getaxeerd zouden worden door [xxx] . [appellant] heeft zijn interesse in ‘de huiskavel inclusief gebouwen’ uitgesproken en er zou een loting plaatsvinden voor de [straatnaam] tussen [appellant] , [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] . Uit de stukken blijkt niet dat het later – na de afgifte van het legaat en de kadastrale splitsing – gemaakte onderscheid tussen de loods

( [sectieletter] [sectienummer] ), de gronden achter de huiskavel ( [sectieletter] [sectienummer] ) en de huiskavel ( [sectieletter] [sectienummer] en [sectieletter] [sectienummer] ) toen al expliciet is besproken. [geïntimeerde 1] heeft ook aangegeven dat hij ‘de percelen grond die overblijven’ wilde overnemen, maar uit het verslag van 26 oktober 2017 blijkt echter niet duidelijk waar dat precies op zag.

De [adres 2] te [plaats] zou eveneens na een loting worden verdeeld, en [geïntimeerde 3] , [geïntimeerde 2] , [geïntimeerde 1] en [appellant] hadden hun belangstelling hiervoor uitgesproken. De door de verkrijgende deelgenoot in te brengen waarde, zou de waarde conform het ZLTO-rapport zijn.

6.7.4.

In deze fase, waarin partijen nog met elkaar in overleg waren, stond het hen in beginsel vrij zich te bedenken en alsnog hun belangstelling voor een bepaald bestanddeel in te trekken dan wel kenbaar te maken. Dit alles binnen de kaders van de artikel 3:166 lid 3 BW in samenhang met artikel 6:2 BW: de rechtsbetrekkingen tussen partijen als deelgenoten in een nalatenschap worden immers beheerst door de redelijkheid en billijkheid.

de verdeling: de percelen [sectieletter] [sectienummer] en [sectieletter] [sectienummer]

6.8.1.

[appellant] heeft zich gericht tegen de toedeling van perceel [sectieletter] [sectienummer] aan [geïntimeerde 1] voor een bedrag van € 35,00/m2 en de voor de verdeling aangenomen waarde van perceel [sectieletter] [sectienummer] .

[geïntimeerden 1 t/m 3] weerspreken de stellingen van [appellant] .

6.8.2.

Uit het voorgaande blijkt al dat ten aanzien van deze percelen tijdens de bespreking op 26 oktober 2017 slechts interesse is gepeild, afspraken zijn gemaakt over de loting ten aanzien van de [straatnaam] en dat is afgesproken dat deze percelen (de gronden rondom de huiskavel) opnieuw zouden worden getaxeerd. Niet is komen vast te staan dat partijen toen hebben afgesproken dat beide percelen aan [appellant] , rechtstreeks dan wel na het terugtrekken van de andere gegadigden, aan hem zou worden toebedeeld. Dat lag nog open. Na de taxatie door [xxx] is discussie ontstaan en partijen zijn daar niet uitgekomen. Zowel [appellant] als [geïntimeerde 1] hebben gevorderd dat de percelen aan hen zouden worden toegedeeld.

6.8.3.

De rechtbank heeft de wederzijdse belangen afgewogen en is tot het oordeel gekomen dat geen van beiden een zwaarder wegend belang bij toedeling heeft dan de ander: het betreft in beide gevallen louter financiële belangen. Ook uit het testament blijkt niet van een reden om de grond aan de ene of de andere broer toe te delen, zodat de rechtbank aan ieder van hen een van de percelen heeft toegedeeld. Op grond van onder meer de ligging heeft de rechtbank er voor gekozen om perceel [sectieletter] [sectienummer] (dat direct grenst aan de boerderij, die op grond van het afgegeven legaat in eigendom van [appellant] is) toe te delen aan [appellant] , en het naastgelegen perceel [sectieletter] [sectienummer] aan [geïntimeerde 1] . Het hof onderschrijft deze beslissing en de door de rechtbank gegeven motivering daarvoor en voegt daar nog het volgende aan toe. Ook in hoger beroep licht [appellant] niet toe, waarom hij een groter belang dan [geïntimeerde 1] heeft bij toedeling van het perceel [sectieletter] [sectienummer] , anders dan een financieel belang. Hij stelt immers dat deze grond zijn naastgelegen boerderij waardevoller zou maken. Aan het argument van [appellant] dat hij alleen heeft ingestemd met toedeling aan [geïntimeerde 1] van veruit de meeste landbouwgrond (de overige landbouwpercelen) als hij de percelen [sectieletter] [sectienummer] en [sectieletter] [sectienummer] toebedeeld zou krijgen, komt geen doorslaggevende belang toe. De afstemming die tussen [appellant] en [geïntimeerde 1] heeft plaatsgevonden ziet blijkens het verslag van de bijeenkomst op 26 oktober 2017 op de overige landbouwgronden: [geïntimeerde 1] en [appellant] maakten beiden aanspraak op (delen van) veldkavel 2, waarop zij in overleg een verdeling hebben gemaakt. Ook als [appellant] na de loting tussen de deelgenoten die genoemd zijn in het verslag niet het perceel [sectieletter] [sectienummer] zou hebben verkregen, zou [geïntimeerde 1] méér landbouwgrond hebben gehad dan [appellant] . [appellant] geeft bovendien ook niet aan welke van die overige landbouwpercelen hij dan toebedeeld zou willen krijgen om dat evenwicht te herstellen: hij wenst alleen en uitsluitend dat aan hem ook nog het perceel [sectieletter] [sectienummer] wordt toebedeeld, en dan ook nog tegen de door hem genoemde waarde, terwijl deze beduidend lager is dan de door [xxx] getaxeerde waarde. Juist die houding is onredelijk.

6.8.4.

Grief II slaagt niet.

6.8.5.

De door de rechtbank gehanteerde waarde voor de percelen [sectieletter] [sectienummer] en [sectieletter] [sectienummer] is gebaseerd op het rapport van [xxx] , die de percelen vrij van huur, pacht en gebruik heeft getaxeerd. Anders dan [appellant] aanvoert, is die waarde niet zonder enige basis. Partijen hebben eind 2017 met elkaar afgesproken dat de gronden ten behoeve van de verdeling opnieuw getaxeerd zouden worden. Zij zijn daarmee een afwijkende peildatum overeengekomen, of althans moet op basis van die afspraken op grond van de redelijkheid en billijkheid een andere datum dan de datum van verdeling worden aanvaard (vgl. rov. 6.7.2). [appellant] heeft daartegen ook nimmer enig protest geuit. Pas na de taxatie en nadat [geïntimeerde 1] ook belangstelling toonde, heeft hij op basis van de uitkomsten van die taxatie een afwijkend bod gedaan, dat hij later in het proces nog weer naar beneden heeft bijgesteld. Dat alles echter dus steeds uitgaande van de taxaties uit 2017/2018. Om welke reden dan thans in afwijking van de afspraken opnieuw getaxeerd moet worden, is in het licht van het voorgaande onvoldoende met concrete feiten en omstandigheden onderbouwd. Het enkele feit dat de verdeling zoals die volgens [appellant] toen zou zijn afgesproken niet wordt gevolgd is daartoe niet voldoende.
Nog los daarvan geldt dat [appellant] ook niet heeft gesteld dat hij bereid en in staat zou zijn de na een nieuwe taxatie bepaalde waarde te betalen. In tegendeel: [appellant] houdt vast aan een waarde van € 25,00/m2. Ook in dat licht bezien, valt niet in te zien waarom opnieuw getaxeerd zou moeten worden.

6.8.6.

Dat het perceel [sectieletter] [sectienummer] is belast met een recht van gebruik is niet geschil. [appellant] heeft echter niet voldoende met concrete feiten en omstandigheden onderbouwd hoe en op welke grond dat zou dienen te leiden tot de door hem gestelde waarde van € 25,00/m2. Dat had gezien de inhoudelijke overwegingen van de rechtbank, in dit stadium van de procedure en gelet op het feit dat deze discussie al gedurende enige tijd tussen partijen speelt, wel op zijn weg gelegen. Een kale herhaling van zijn eerdere stellingen volstaat niet.

6.8.7.

Grief III slaagt ook niet.

de verdeling: de waardering van de overige landbouwgronden

6.9.1.

[appellant] voert aan dat onbegrijpelijk en onredelijk is dat de rechtbank eerst aangeeft dat de bespreking van 26 oktober 2017 niet leidend kan zijn, terwijl op dit onderdeel de verdeling nu juist wel wordt vastgesteld op basis van hetgeen tijdens die bijeenkomst is besproken. [appellant] blijft bij het standpunt dat als de percelen [sectieletter] [sectienummer] en [sectieletter] [sectienummer] niet aan hem worden toebedeeld, dan álle gronden opnieuw moeten worden getaxeerd. Ook hier betreft het warme grond. Als de bespreking van 26 oktober 2017 niet het uitgangspunt mag zijn, dan dient de verdeling tegen de huidige waarde plaats te vinden en dat kan enkel door middel van een nieuwe taxatie van alle gronden.

[geïntimeerden 1 t/m 3] stellen zich op het standpunt dat uit de gespreksverslagen van 22 juni 2017 en 26 oktober 2017 blijkt dat de deelgenoten hebben ingestemd met de verdeling van de landbouwgronden tegen de door ZLTO bepaalde waarde. De rechtbank heeft, rekening houdend met de belangen van alle deelgenoten, in redelijkheid daarbij kunnen aansluiten, aldus [geïntimeerden 1 t/m 3] .

6.9.2.

Het hof begrijpt uit de onderbouwing van de grief dat [appellant] zich uitsluitend richt tegen de waardering van de percelen, en niet tegen de verdeling daarvan. Niet alleen ontbreekt een daartegen geformuleerde concrete grief, ook geeft [appellant] niet aan hoe de percelen landbouwgrond in zijn visie dan verdeeld zouden moeten worden.

6.9.3.

Het hof overweegt als volgt.

Ook op dit onderdeel geldt dat partijen destijds hebben afgesproken de waarde van de percelen te laten bepalen door ZLTO. Dat die waarde ook bij de verdeling zou worden gehanteerd is nimmer onderwerp van discussie geweest, tot het moment waarop duidelijk werd dat [appellant] niet zou krijgen wat hij wenste, namelijk toedeling van de percelen [sectieletter] [sectienummer] en [sectieletter] [sectienummer] tegen de door ZLTO bepaalde waarde van € 10,00/m2 (zie de verwoording van zijn standpunt in de [sectieletter] -mail van de executeur van 11 mei 2022). Met de door hem aan zijn instemming met de verdeling van de overige landbouwgronden verbonden voorwaarde week [appellant] juist af van de tussen partijen gemaakte afspraak om de percelen [sectieletter] [sectienummer] en [sectieletter] [sectienummer] opnieuw te laten taxeren (zie hiervoor in rov. 6.6.3 en 6.6.4). Die opstelling oordeelt het hof niet redelijk. Daarin ligt geen aanleiding om terug te komen op de gemaakte afspraken over de verdeling van de overige landbouwgronden op basis van de waardering tegen de in het ZLRO-rapport gehanteerde peildatum. Met de rechtbank ziet het hof daarom geen aanleiding om af te wijken van de in oktober 2017 door partijen gemaakte afspraken over de verdeling hiervan tegen de door ZLTO bepaalde waarde. Dat het (intussen) ook warme grond zou betreffen, is op zichzelf geen omstandigheid die rechtvaardigt dat nu op die afspraken kan worden teruggekomen.

6.9.4.

De stelling dat het oordeel van de rechtbank innerlijk tegenstrijdig is omdat hetgeen in de bespreking op 26 oktober 2017 is afgesproken op dit punt wél wordt gevolgd, en op andere – hiervoor besproken punten – niet, is gebaseerd op een verkeerde lezing van het vonnis. [appellant] wordt niet gevolgd in zijn standpunten omdat de door hem gestelde afspraken niet zijn komen vast te staan. Daarin ligt het verschil met het onderhavige onderdeel.

6.9.5.

Grief IV treft geen doel.

de verdeling: de woning aan de [adres 2]

6.10.1.

[appellant] heeft aangevoerd dat ieder der partijen een loting wenste, en vorderde, en dat de rechtbank om niet te volgen redenen anders heeft beslist. Daarbij zijn de belangen onredelijk en onjuist afgewogen, aldus [appellant] .

[geïntimeerden 1 t/m 3] kunnen zich vinden in de beslissing om de woning zonder loting toe te delen aan [geïntimeerde 3] . Zij wijzen er nog op dat de woning intussen ingrijpend is verbouwd en is geleverd aan de zoon van [geïntimeerde 3] , zodat de loting ook niet meer kan plaats vinden.

6.10.2.

Onder verwijzing naar rov. 6.7.1 overweegt het hof dat het de rechtbank vrij stond om af te wijken van de door partijen voorgestelde wijze van verdeling door middel van een loting. De rechtbank heeft de belangen van partijen tijdens de mondelinge behandeling geïnventariseerd, heeft deze gewogen en heeft uitvoerig heeft gemotiveerd om welke reden tot de toedeling aan [geïntimeerde 3] is besloten. Dat oordeel is niet onredelijk of onbegrijpelijk. In hetgeen [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd ziet het hof geen aanleiding om daar anders over te oordelen. Dit temeer niet omdat [appellant] niet stelt en onderbouwt dat en om welke reden zijn belang bij toedeling dient te prevaleren, maar uitsluitend aanvoert om welke reden het belang van [geïntimeerde 3] niet zwaarder zou moeten wegen. Daarin ziet het hof geen aanleiding om tot een andere (wijze van) verdeling te komen.

6.10.3.

Grief V slaagt niet.

conclusie

6.11.1.

Grief VI heeft geen zelfstandige betekenis. Uit het voorgaande vloeit voort dat deze grief ook faalt. Het hoger beroep slaagt niet.

6.11.2.

Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

6.11.3.

Gelet op de familierelatie zullen de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd, zo dat ieder de eigen kosten draagt.

7De uitspraak

Het hof:

bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 21 februari 2024 waarvan beroep, voor zover dit aan het oordeel van het hof is onderworpen;

compenseert de proceskosten in hoger beroep, aldus dat elke partij de eigen kosten draagt.

Dit arrest is gewezen door mrs. J.J.M. van Lanen, S.M.J. Korthuis-Becks en C.M.J. Peters en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 10 juni 2025.

griffier rolraadsheer



© Copyright 2009 - 2025 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733