Datum publicatie | 14-08-2025 |
Zaaknummer | 200.353.254/01 en 200.353.254/02 |
Procedure | Hoger beroep |
Zittingsplaats | Amsterdam |
Rechtsgebieden | Civiel recht; Personen- en familierecht |
Trefwoorden | Kinderen; Familieprocesrecht; Ontvankelijkheid |
Wetsverwijzingen |
Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid beroepschrift vanwege niet tijdig indienen via Veilig Mailen. Geen sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding.Volledige uitspraak
Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummers: 200.353.254/01 en 200.353.254/02
zaaknummer rechtbank: C/15/357197 / FA RK 24-4890
beschikking van de meervoudige kamer van 12 augustus 2025 in de zaak van
[de moeder] ,
wonende te [plaats A] , gemeente [gemeente] ,
verzoekster in hoger beroep en in het incident,
hierna: de moeder,
advocaat: mr. H. Devkinandan te Zoetermeer,
en
[de vader] ,
ingeschreven staande te [plaats B] ,
verweerder in hoger beroep en in het incident,
hierna: de vader,
advocaat: mr. D. Rezaie te Amsterdam.
Het hof heeft daarnaast als belanghebbende aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ), geboren [in] 2020.
1De zaak in het kort
De zaak gaat over de ontvankelijkheid van het beroepschrift van de moeder.
De rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de rechtbank) heeft op 7 januari 2025 een beschikking gewezen (hierna: de bestreden beschikking). In deze beschikking is bepaald dat het contact tussen de vader en [minderjarige] , de zoon van partijen, onder regie van de hulpverlening wordt hersteld, waarna de omgangsregeling in beginsel onder begeleiding en onder regie van de hulpverlening wordt vormgegeven. De beslissing is voor wat betreft de definitieve omgangsregeling pro forma aangehouden tot 7 juli 2025. De moeder is het daarmee niet eens en vindt dat het recht op omgang met [minderjarige] de man moet worden ontzegd. De moeder heeft daarom ook een schorsing van de werking van de bestreden beschikking verzocht. De moeder vindt dat haar beroepschrift tijdig is ingediend. De vader vindt van niet.
Het hof is van oordeel dat de moeder het beroepschrift buiten de beroepstermijn heeft ingediend en legt hierna uit waarom het tot dit oordeel komt.
2De procedure in hoger beroep
De moeder heeft op 6 april 2025 per gewone (onbeveiligde) mail een beroepschrift tegen de hiervoor genoemde bestreden beschikking aan de griffie van het hof gezonden. De moeder heeft op 8 april 2025 het beroepschrift via Veilig Mailen naar (de griffie van) het hof gezonden. De papieren versie van het beroepschrift is (door de griffie van) het hof op 24 april 2025 ontvangen.
Het hof heeft daarnaast de volgende stukken ontvangen:
- een bericht van de zijde van de vader van 23 april 2025;
- een e-mail van de zijde van de moeder van 1 mei 2025 met bijlagen;
- een bericht van de zijde van de moeder van 23 juni 2025 met bijlagen.
De zitting, waarbij slechts de ontvankelijkheid van het hoger beroep aan de orde was, heeft op 3 juli 2025 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de advocaat van de vader.
De vader is niet verschenen.
3De ontvankelijkheid in het hoger beroep.
Juridisch kader
Ingevolge artikel 358 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) is de termijn van beroep tegen een beschikking als de beschikking die de rechtbank op 7 januari 2025 heeft uitgesproken, drie maanden, te rekenen vanaf de dag van de uitspraak van de beschikking.
In het procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven zoals dat gold in de periode van 1 januari 2025 tot en met 30 juni 2025 (hierna: procesreglement) is in 1.1.9 het volgende opgenomen:
“Belanghebbenden dienen stukken bij het hof waar de zaak in behandeling komt of in behandeling is als volgt in.
“1. de belanghebbende die niet-digitaal procedeert:
- - door toezending per post aan de griffie van dat hof ;
- door afgifte aan de Centrale Balie van dat hof;
- - door indiening ter zitting als bedoeld in paragraaf 1.4, als het gaat om stukken ter toelichting van het mondeling verweer op de mondelinge behandeling en met inachtneming van artikel 1.4.5, als de stukken worden ingediend met het oog op een andere zitting;
- door toezending via Veilig Mailen, op de voorwaarde dat het stuk direct per post aan de griffie van het hof wordt nagezonden of wordt afgegeven aan de Centrale Balie van het hof, onder de uitdrukkelijke vermelding dat het reeds eerder via Veilig Mailen ingediende stukken betreft.
Voor toezending via Veilig Mailen gelden daarnaast de in Bijlage V vermelde regels.
Verzendingen via Veilig Mailen die vóór 24.00 uur van de laatste dag van een lopende termijn zijn ontvangen, gelden als binnen de termijn ingediend, tenzij een termijn op een ander tijdstip op die dag eindigt.
(…)”
Verloop van de procedure voorafgaand aan de zitting
Het beroepschrift van de moeder is op zondag 6 april 2025 om 16:27 uur ingediend via een gewone e-mail. Deze e-mail is gericht aan de (griffie van) het team familie- en jeugdrecht van dit hof. Op 7 april 2025 om 08:53 is een leesbevestiging naar het e-mailadres van de advocaat van de moeder gestuurd. De griffie van het hof heeft de advocaat van de moeder op 8 april 2025 om 07:31 een e-mail gestuurd waarin is aangegeven dat het beroepschrift dat door haar is ingediend niet via Veilig Mailen is verzonden en om die reden niet in behandeling wordt genomen. De advocaat van de moeder heeft daarop het beroepschrift per Zivver (een van de aanbieders van Veilig Mailen) naar (de griffie van) het hof gestuurd op 8 april 2025 om 10:49 uur. Het beroepschrift is op 24 april 2025 per post door het hof ontvangen.
Standpunten
De moeder stelt zich op het standpunt dat haar beroepschrift op tijd is ingediend. Het beroepschrift is namelijk binnen de wettelijke termijn per e-mail verzonden naar het hof, en voldoet daarom aan de vereisten van artikel 358 lid 2 Rv. Bovendien is haar telefonisch door een medewerker van de griffie meegedeeld dat 6 april 2025 zal worden aangehouden als de datum waarop het beroepschrift is ingediend. Er dient terughoudend te worden omgegaan met een eventuele niet-ontvankelijkheid als sanctie, te meer omdat niet in een wettelijke sanctie is voorzien wanneer de appeltermijn wordt overschreden. Zij heeft verwezen naar twee uitspraken van de Hoge Raad (HR 25 januari 2002, NJ 2002/119 en HR 14 januari 2005, NJ 2005/481). Volgens de advocaat van de moeder komt het voor dat Veilig Mailen via Zivver storingen geeft. Ook wijst zij erop dat het gerechtshof Den Haag beroepschriften of andere berichten die via gewone mail worden verstuurd, accepteert. Verder is bij de e-mail van 6 april 2025 het e-mailadres van de advocaat van de vader in de carbon copy (cc) opgenomen, aldus de moeder.
De vader stelt zich op het standpunt dat het hoger beroep niet tijdig op de juiste wijze is ingediend. Er is geen sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding. De belangen van de moeder en het minderjarige kind van partijen zullen bovendien niet worden geschaad bij een niet-ontvankelijkverklaring omdat de procedure voor een definitieve omgangsregeling tussen hem en | [minderjarige] nog altijd loopt bij de rechtbank. Hij wijst nog erop dat de moeder niet meewerkt aan de door de rechtbank bepaalde voorlopige regeling.
Beoordeling
Het hof stelt voorop dat de rechtsmiddelentermijnen van openbare orde zijn en door de rechter ambtshalve moeten worden toegepast. In het belang van een goede rechtspleging moet duidelijkheid bestaan over het tijdstip waarop een termijn voor het aanwenden van een rechtsmiddel aanvangt en eindigt, en aan een rechtsmiddelentermijn moet strikt de hand worden gehouden (vgl. Hoge Raad 21 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:413). Alleen wanneer sprake is van bijzondere omstandigheden kan een uitzondering worden gemaakt, zoals in het geval van zogenoemde apparaatsfouten.
Zoals vermeld, is de termijn om hoger beroep in te stellen tegen een beschikking 3 maanden, te rekenen vanaf de dag van de uitspraak daarvan. In deze procedure betekent dit dat de moeder uiterlijk op 7 april 2025 tijdig hoger beroep kon instellen, op één van de wijzen als vermeld in het procesreglement.
De advocaat van de moeder heeft het beroepschrift op 6 april 2025 echter per gewone e-mail naar het hof gezonden, en niet (tevens) op een van de wijzen als genoemd in het procesreglement. Pas op 8 april 2025 heeft verzending via Veilig Mailen (Zivver) plaatsgevonden. In beginsel is het verzoekschrift dan ook te laat ingediend. Het hof dient de vraag te beantwoorden of sprake is van een apparaatsfout – en daarmee van een verschoonbare termijnoverschrijding – doordat de advocaat van de moeder een leesbevestiging op 7 april 2025 heeft ontvangen dan wel doordat (de griffie van) het hof haar (mogelijk) heeft meegedeeld dat de datum van 6 april 2025 zou worden gehanteerd als datum van indiening van het beroepschrift. Het hof beantwoordt deze vraag ontkennend. Immers, een leesbevestiging is geen ontvangstbevestiging. Van een apparaatsfout is evenmin sprake als medewerkers van (de centrale balie of de griffie van) een gerecht degene die een rechtsmiddel aanwendt, niet attenderen op een door hem gemaakte fout of begaan verzuim. Weliswaar bepaalt artikel 278 lid 4 Rv, dat in hoger beroep via artikel 362 Rv van overeenkomstige toepassing is, onder meer inhoudende dat de griffier de dag van indiening op het verzoekschrift aantekent, maar de bedoeling van deze bepaling is te bewerkstelligen dat de dag van indiening van het verzoekschrift vaststaat en houdt niet de verplichting in dat de griffier de partijen waarschuwt indien het verzoekschrift onvolledig is of ontbreekt (vgl. Hoge Raad 30 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:997). In deze zaak geldt het beroepschrift niet als ingediend, omdat het niet tijdig op de juiste wijze is ingediend. Ook daarvan hoeft de griffie partijen niet te verwittigen.
De advocaat van de moeder heeft daarnaast ter zitting in hoger beroep aangegeven dat zij wist dat een beroepschrift via Veilig Mailen moet worden ingediend maar dat zij eerder problemen heeft ervaren met Veilig Mailen via Zivver en het daarom via de gewone mail heeft gedaan. Dat zich op de laatste dag van de beroepstermijn (7 april 2025) een verstoring van de toegang tot Veilig Mailen heeft voorgedaan, is echter gesteld noch gebleken.
De advocaat van de moeder heeft ook gesteld dat de vader (althans, zijn advocaat) direct op de hoogte was van de inhoud van het beroepschrift op 6 april 2025 omdat zij de advocaat van de vader in de carbon copy (cc) van de mail van 6 april 2025 heeft gezet. Nog daargelaten dat het hof niet heeft kunnen constateren dat het beroepschrift op 6 april 2025 gelijktijdig – in de carbon copy (cc) – naar de advocaat van de vader is gezonden, maakt die omstandigheid evenmin dat het beroepschrift tijdig op de juiste wijze is ingediend.
Naar het oordeel van het hof is ook geen sprake van andere bijzondere omstandigheden die maken dat een uitzondering kan worden gemaakt op de rechtsmiddelentermijn. Voor zover de moeder heeft aangevoerd dat terughoudend moet worden omgegaan met niet-ontvankelijkheid omdat in de wet niet is voorzien in een wettelijke sanctie, gaat het hof hieraan voorbij. Het hof begrijpt dat de moeder hiermee bedoelt dat de wet geen sanctie kent op het niet via Veilig Mailen indienen van een beroepschrift. Anders dan de moeder kennelijk meent, kan het Procesreglement niet los van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering worden gezien. Op grond van de wet moet (in dit geval) het beroepschrift binnen drie maanden, te rekenen vanaf de dag van de uitspraak worden ingesteld, anders volgt (de sanctie van) niet-ontvankelijkheid. Het procesreglement maakt daarop geen uitzondering, maar geeft slechts een nadere invulling van de wijze waarop het hoger beroep moet worden ingesteld. In het geval een beroepschrift digitaal wordt ingediend, moet dit via Veilig Mailen gebeuren. In deze zaak had het beroepschrift uiterlijk op 7 april 2025 moeten worden ingediend. De advocaat van de moeder heeft het beroepschrift echter pas op 8 april 2025 via Zivver ingediend, zodat geen sprake is van tijdige indiening. Het hof komt dan ook tot het oordeel dat de moeder niet-ontvankelijk moet worden verklaard aangezien zij niet binnen de beroepstermijn hoger beroep heeft ingesteld.
4De beslissing
Het hof:
in de zaken met zaaknummers 200.353.254/01 en 200.353.254/02:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M.C. Louwinger-Rijk, mr. M.C. Schenkeveld en mr. M. Groenleer, in tegenwoordigheid van mr. S.G. Risseeuw als griffier en is op 12 augustus 2025 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.
© Copyright 2009 - 2025 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733