Gerechtshof 's-Hertogenbosch 15-05-2025, ECLI:NL:GHSHE:2025:1358

Essentie (gemaakt door AI)

Moeder en vader zijn in hoger beroep over gezag en zorgregeling voor hun kind. Het hof bekrachtigt gezamenlijk gezag en stelt een nieuwe zorgregeling vast, met opbouwregeling. Regie moet niet bij het kind worden neergelegd, ook al heeft de GI de regietaak in het verleden verzaakt. Het is aan de ouders om uitvoering te geven aan de regeling en het kind hierin mee te nemen. Overdracht van het kind vindt plaats op een neutrale locatie. Verzoek van vader om dwangsom afgewezen.


Datum publicatie14-08-2025
Zaaknummer200.348.165_01
ProcedureHoger beroep
Zittingsplaats's-Hertogenbosch
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenKinderen; Zorgregeling / omgang / informatie;
Jeugdbescherming / Jeugdwet
WetsverwijzingenBurgerlijk Wetboek Boek 1 253c

Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl

Gezamenlijk gezag. Artikel 1:253c lid 1 BW. Verdeling zorg- en opvoedingstaken. Opbouwregeling vastgesteld. Regie niet aan minderjarige geven.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht

Uitspraak: 15 mei 2025

Zaaknummer: 200.348.165/01

Zaaknummer eerste aanleg: C/01/368487 / FA RK 21-968

in de zaak in hoger beroep van:

[de moeder] ,

wonende te [woonplaats] ,

verzoekster in principaal hoger beroep,

verweerster in incidenteel hoger beroep,

hierna te noemen: de moeder,

advocaat: mr. W.H.A. de Koning,

tegen

[de vader] ,

wonende te [woonplaats] , België,

verweerder in principaal hoger beroep,

verzoeker in incidenteel hoger beroep,

hierna te noemen: de vader,

advocaat: mr. M.T. Psara.

Deze zaak gaat over het ouderlijk gezag en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken met betrekking tot [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen: [minderjarige] .

Het hof merkt als belanghebbende aan:

Stichting Jeugdbescherming Brabant,

statutair gevestigd te [vestigingsplaats] , vestiging [vestiging] ,

hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).

In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:

de Raad voor de Kinderbescherming,

hierna te noemen: de raad.

1Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 14 oktober 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2Het geding in hoger beroep

2.1.

Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 5 november 2024, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende de verzoeken van de vader over gezamenlijk ouderlijk gezag en het vaststellen van een omgangsregeling/zorgregeling af te wijzen dan wel een bijzondere curator voor [minderjarige] te benoemen.

2.2.

Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 13 maart 2025, heeft de vader verzocht de grieven van de moeder af te wijzen. Tevens heeft de vader incidenteel hoger beroep ingesteld en verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover daarin een (opbouwende) contactregeling is bepaald en verzocht:

I. dat de volgende (opbouw)regeling zal gelden:

  • vanaf 8 maart 2025 gaat [minderjarige] een keer in de twee weken op zaterdag van 10.00 uur tot 19.00 uur naar de vader (zonder overnachting);

  • vanaf 19 april 2025 gaat [minderjarige] een keer in de twee weken van zaterdag 10.00 uur tot zondag 19.00 uur naar de vader (met overnachting);

  • vanaf 3 mei 2025 gaat [minderjarige] een keer in de twee weken vanaf vrijdag na school tot zondag 19.00 uur naar de vader;

  • waarbij het halen en brengen van [minderjarige] bij helfte tussen partijen wordt verdeeld.

II. dat de volgende vakantieregeling alsmede een verdeling van de feestdagen en bijzondere dagen zal gelden:

  • gedurende de helft van de algemene feestdagen;

  • gedurende de helft van de gebruikelijke schoolvakanties, waarbij het gedeelte van de vader aansluit op of aan het reguliere omgangsweekend;

  • gedurende de helft van de zomervakantie, met bepaling dat de minderjarige in de even jaren gedurende de eerste helft, en in de oneven jaren gedurende de tweede helft bij de vader zal zijn;

  • op bijzondere gelegenheden zoals de verjaardagen van de minderjarige (in de even jaren), de verjaardag van de vader en Vaderdag;

  • waarbij het halen en brengen van [minderjarige] bij helfte tussen partijen wordt verdeeld;

III. te bepalen dat de moeder een dwangsom verschuldigd is ter hoogte van € 250,00 voor iedere keer dat de moeder de vastgestelde zorg- en contactregeling, dan wel de haal/brengregeling tussen [minderjarige] en de vader niet nakomt, met een maximum van € 10.000,00, althans een bedrag en een maximum dat het hof juist acht.

2.3.

Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 5 januari 2025, heeft de GI zich gerefereerd aan het oordeel van het hof voor zover het gaat om het gezag. Met betrekking tot de contactregeling stelt de GI een regeling voor zoals door de GI toegelicht tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep, waarbij [minderjarige] en de vader ten minste één contactmoment per twee weken hebben en de GI de regie heeft over een uitbreiding van deze regeling in duur, frequentie, plaats en vorm.

2.4.

Bij verweerschrift in incidenteel hoger beroep met producties, ingekomen ter griffie op 26 maart 2025, heeft de moeder verzocht de grieven van de vader in het incidenteel hoger beroep te verwerpen.

2.5.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 3 april 2025. Bij die gelegenheid zijn gehoord:

  • de moeder, bijgestaan door mr. De Koning;

  • de vader, bijgestaan door mr. Psara;

  • de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] ;

  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .

2.6.

Het hof heeft [minderjarige] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft hiervan gebruik gemaakt en de voorzitter heeft op 1 april 2025, buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden, met hem gesproken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.

2.7.

Het hof heeft verder kennisgenomen van de inhoud van:

  • het V6-formulier van mr. De Koning van 19 december 2024, met bijlagen 5 en 6;

  • het V6-formulier van mr. De Koning van 21 maart 2025, met bijlagen 3-17.

3De feiten

3.1.

De moeder en de vader hebben een affectieve relatie gehad. Zij zijn de ouders van de minderjarige [minderjarige] . De vader heeft [minderjarige] erkend. Tot aan de bestreden beschikking van 14 oktober 2024 oefende de moeder van rechtswege alleen het gezag over [minderjarige] uit.

3.2.

[minderjarige] woont bij de moeder. De ouders zijn na de beëindiging van hun relatie geen vaste contactregeling voor [minderjarige] en de vader overeengekomen.

3.3.

[minderjarige] is bij beschikking van 30 juni 2023 onder toezicht gesteld van de GI. De ondertoezichtstelling van [minderjarige] is laatstelijk verlengd tot 30 december 2025.

4De omvang van het geschil

4.1.

Bij de bestreden beschikking van 14 oktober 2024 heeft de rechtbank – uitvoerbaar bij voorraad – bepaald dat de vader vanaf de datum van die beschikking gezamenlijk met de moeder belast is met het gezag over [minderjarige] . Daarnaast heeft de rechtbank de navolgende verdeling van de zorg- en opvoedingstaken ten aanzien van [minderjarige] vastgesteld:

  • op vrijdag 25 oktober 2024 gaat [minderjarige] van 14.30 uur, dan wel na school tot 17.30 uur naar de vader;

  • op vrijdag 8 november 2024 gaat [minderjarige] van 14.30 uur, dan wel na school tot 19.30 uur naar de vader;

  • vanaf vrijdag 22 november 2024 gaat [minderjarige] een keer in de twee weken op zaterdag van 10.00 uur tot 19.00 uur naar de vader;

  • vanaf vrijdag 20 december 2024 gaat [minderjarige] een keer in de twee weken op zaterdag van 10.00 uur tot 19.00 uur en op zondag van 10.00 uur tot 19.00 uur (zonder overnachting) naar de vader;

  • vanaf vrijdag 17 januari 2025 gaat [minderjarige] een keer in de twee weken van zaterdag 10.00 tot zondag 19.00 uur naar de vader;

  • vanaf vrijdag 28 maart 2025 gaat [minderjarige] een keer in de twee weken vanaf vrijdag na school tot zondag 19.00 uur naar de vader.

Het meer of anders verzochte, waaronder het verzoek van de vader om ook een zorgregeling voor de vakanties, feestdagen en bijzondere dagen vast te leggen, is afgewezen.

4.2.

De GI heeft op 20 november 2024 bij de rechtbank een verzoek ingediend, kort gezegd, om, zonder voorafgaand horen van de belanghebbenden, op grond van artikel 1:265g lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) de zorgregeling te wijzigen.

4.3.

Bij beschikking van 20 november 2024 heeft de rechtbank – uitvoerbaar bij voorraad – de in de beschikking van 14 oktober 2024 bepaalde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken als volgt gewijzigd:

  • de rechtbank schorst de op 14 oktober 2024 vastgestelde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen [minderjarige] en de vader voor de duur van vier weken, waarbij de GI de regie heeft over de tussentijdse hervatting en de nadere invulling van de contactregeling;

  • de beslissing is voor het overige aangehouden en er is een mondelinge behandeling bepaald op 3 december 2024.

4.4.

Bij mondelinge uitspraak van 3 december 2024, op schrift gesteld op 17 december 2024, heeft de rechtbank de beschikking van 20 november 2024 herroepen en het meer of anders verzochte afgewezen.

4.5.

De moeder kan zich met de beslissing van 14 oktober 2024 niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. De moeder heeft bij het hoger beroepschrift ook een schorsingsverzoek ingediend, geregistreerd onder zaaknummer 200.348.165/02. Bij beschikking van het hof van 16 januari 2025 is dit schorsingsverzoek van de moeder afgewezen.

5De beoordeling

Gezag

5.1.

De moeder voert - samengevat - het volgende aan. De rechtbank heeft ten onrechte het verzoek van de vader om hem (mede) met het ouderlijk gezag te belasten toegewezen. Partijen zijn niet in staat om gezamenlijk beslissingen te nemen over [minderjarige] dan wel afspraken hierover te maken. Er zijn in het raadsonderzoek destijds belemmeringen geconstateerd die de uitvoering van het gezamenlijk gezag bemoeilijken.

5.2.

De vader voert – samengevat – aan dat uit het raadsrapport van 24 mei 2023 volgt dat er geen zwaarwegende argumenten zijn die maken dat de ouders niet gezamenlijk belast kunnen zijn met het ouderlijk gezag. Er is weliswaar sprake van gebrekkige communicatie, maar uit vaste rechtspraak volgt dat dit geen reden is om geen gezamenlijk gezag toe te kennen. De moeizame communicatie tussen partijen is door de rechtbank ook meegewogen in de beslissing.

5.3.

De GI neemt geen standpunt in over het ouderlijk gezag. De GI geeft desgevraagd aan dat de communicatie tussen de ouders moeizaam is en dat de moeder het lastig vindt om contact te zoeken met de vader over gezagsbeslissingen. De GI ziet niet dat de vader gezagsbeslissingen blokkeert.

5.4.

De raad adviseert de beslissing van de rechtbank op dit punt te bekrachtigen en het gezamenlijk gezag dus in stand te laten. Er zijn geen contra-indicaties die er toe zouden moeten leiden dat de ouders niet gezamenlijk belast kunnen zijn met het gezag over [minderjarige] . Er is weliswaar sprake van een moeizame communicatie tussen de ouders, maar dit betekent niet dat gezamenlijk gezag onmogelijk is. Indien de moeder alleen het gezag over [minderjarige] heeft, bestaat het risico dat de vader naar de achtergrond verdwijnt. Dit is niet in het belang van [minderjarige] .

5.5.

Het hof overweegt het volgende.

5.5.1.

Ingevolge artikel 1:253c lid 1 BW kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechter verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten. Indien de andere ouder niet met het verzoek instemt, wordt het verzoek ingevolge artikel 1:253c lid 2 BW slechts afgewezen indien:

  1. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of

  2. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.

5.5.2.

Het hof is evenals de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van een situatie als hiervoor bedoeld in artikel 1:253c lid 2 BW. Het hof onderschrijft de overwegingen van de rechtbank die tot de bestreden beslissing hebben geleid en neemt die, na eigen onderzoek en afweging, over en maakt die tot de zijne. Het hof benadrukt dat het uitgangspunt van de wetgever is dat het gezag over een minderjarige bij beide ouders berust. De communicatie tussen de ouders verloopt weliswaar moeizaam, maar dit betekent niet dat de ouders niet in staat zijn om op een behoorlijke manier invulling te geven aan het gezamenlijk gezag. Niet gesteld en niet gebleken is dat het gezamenlijk gezag sinds de bestreden beschikking tot moeilijkheden heeft geleid dan wel dat de vader gezagsbeslissingen blokkeert.

Verdeling zorg- en opvoedingstaken

5.6.

De moeder voert - samengevat - het volgende aan. De moeder is niet tegen contact tussen [minderjarige] en de vader, maar de rechtbank heeft met de vastgestelde (opbouwende) contactregeling geen rekening gehouden met de belastbaarheid van [minderjarige] . De recente contactmomenten tussen [minderjarige] en de vader zijn niet goed verlopen. [minderjarige] laat veel weerstand zien en de vader brengt [minderjarige] tijdens de contactmomenten eerder terug. Er moet eerst een goede basis zijn, bijvoorbeeld één contactmoment per twee weken, en van daaruit kan dan onder regie van de GI worden uitgebreid. Als dit goed verloopt kan er worden toegewerkt naar een overnachting van [minderjarige] bij de vader. Ook moet er hulpverlening worden ingezet. Een emotieregulatie-training voor de vader is nog niet van de grond gekomen. Bij de moeder kan worden ingezet op het omgaan met de weerstand bij [minderjarige] .

Over het halen en brengen van [minderjarige] voert de moeder aan dat het voor haar niet mogelijk is om hier samen met de vader zorg voor te dragen. De vader is naar België verhuisd, waardoor de reisafstand is toegenomen. De moeder heeft een neurologische stoornis en door haar medische situatie kan zij alleen korte afstanden rijden (maximaal dertig minuten) en moet zij na een autorit rusten.

5.7.

De vader voert – samengevat – aan dat het contact tussen hem en [minderjarige] niet is opgebouwd volgens de door de rechtbank vastgestelde regeling. De GI heeft niet de regie genomen en er is nagelaten door te pakken. De opbouwregeling is inmiddels ingehaald door de tijd. De contactmomenten die wel hebben plaatsgevonden zijn volgens de vader grotendeels goed verlopen, al geeft de moeder aan dat [minderjarige] het anders heeft beleefd. De vader krijgt niet de kans om betrokken te zijn in het leven van [minderjarige] . De moeder houdt vol dat [minderjarige] geen contact wil met de vader en dat de door de rechtbank vastgestelde opbouwregeling niet in het belang van [minderjarige] is. De weerstand bij [minderjarige] hangt volgens de vader samen met het gebrek aan emotionele toestemming aan [minderjarige] vanuit de moeder. Hiervoor is nog steeds geen hulpverlening ingezet door de GI. [minderjarige] heeft daarnaast veel behoefte aan duidelijkheid en wil tevoren van de vader precies weten wat ze gaan doen bij hem. Dat vindt de vader lastig, want als de invulling [minderjarige] niet bevalt wil hij niet meer naar de vader toe. Wanneer [minderjarige] bij de vader is, onderhoudt de moeder continu telefonisch (app)contact met [minderjarige] . [minderjarige] geeft vervolgens bij de vader aan dat hij terug naar de moeder wil en de vader brengt hem dan (eerder) naar huis. Partijen zijn gebaat bij duidelijke afspraken rondom (het opbouwen van) de contactregeling en dit moet niet aan de GI worden overgelaten. Dat geldt ook voor het halen en brengen van [minderjarige] . De vader betwist dat de moeder om medische redenen niet het halen of brengen van [minderjarige] op zich kan nemen. Nu gebleken is dat de moeder, ondanks de eerdere uitspraak van de rechtbank, niet meewerkt aan de vastgestelde regeling, verzoekt de vader een dwangsom op te leggen voor het niet nakomen van wat beslist is in het kader van het contact tussen vader en [minderjarige] .

5.8.

De GI voert – samengevat – het volgende aan. Er is geen uitvoering gegeven aan de (opbouwende) contactregeling zoals opgenomen in de bestreden beschikking. Erkend wordt dat de GI in deze zaak het nodige heeft laten liggen. Er is sinds kort een nieuwe jeugdbeschermer betrokken. De GI wil alsnog de regie pakken met betrekking tot de contactregeling en onderzoeken wat de mogelijkheden zijn. Het voorstel van de GI is om te starten met een contactmoment op zaterdag van 10.00 uur tot 19.00 uur en vanaf daar te werken naar een uitbreiding van het contact, met uiteindelijk een overnachting van [minderjarige] bij de vader. Een concrete door de rechter vast te stellen opbouwregeling biedt duidelijkheid aan de ouders, maar er moet wel rekening worden gehouden met de weerstand bij [minderjarige] . De GI acht het van groot belang dat de vader en [minderjarige] een band opbouwen die toekomstbestendig is. De ouders moeten zich aan de gemaakte afspraken houden. Er kan hulpverlening worden ingezet bij de vader, zodat hij handvatten krijgt om aan te sluiten bij (de behoeften van) [minderjarige] . [minderjarige] heeft autisme en SI-problematiek en heeft een sterke behoefte aan duidelijkheid en structuur. Er kan ook hulpverlening worden ingezet bij de moeder, zodat zij kan leren omgaan met de weerstand bij [minderjarige] . Ook zijn er twijfels over de emotionele toestemming bij de moeder.

5.9.

De raad adviseert de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken zoals opgenomen in de bestreden beschikking te bekrachtigen. De data kloppen niet meer, maar de daarin opgenomen opbouwregeling is nog steeds passend. Het is betreurenswaardig dat hieraan geen uitvoering is gegeven. De regie moet niet bij de GI liggen. Er is geen reden waarom het contact tussen [minderjarige] en de vader niet snel kan worden opgebouwd. Uit het onderzoek van de raad is destijds gebleken dat beide ouders [minderjarige] een stabiele en veilige basis voor contact kunnen bieden. Dat er geen opbouw van het contact is, brengt juist onveiligheid met zich mee voor [minderjarige] en het is een verkeerd signaal richting hem. [minderjarige] moet ontschuldigd worden. De volwassenen zijn aan zet. Het is belangrijk dat de ouders zich aan de gemaakte afspraken houden. De moeder heeft de taak om [minderjarige] mede te delen dat hij naar de vader gaat op de afgesproken momenten, ook al heeft hij daar naar eigen zeggen geen zin in. De vader brengt [minderjarige] niet eerder terug dan de afgesproken tijd, ook al wil [minderjarige] eerder naar huis. [minderjarige] moet worden voorbereid op wat er komen gaat en heeft behoefte aan duidelijkheid. Door de GI moet hulpverlening worden ingezet voor zowel de vader als de moeder. Met betrekking tot het halen en brengen geeft de raad aan dat beide ouders hiervoor verantwoordelijk zijn.

5.10.

Het hof overweegt als volgt.

5.10.1.

In artikel 1:253a lid 1 BW is bepaald dat geschillen over de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter kunnen worden voorgelegd. Daartoe behoort ook een geschil over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.

5.10.2.

In de bestreden beschikking is een opbouwregeling opgenomen, die er uiteindelijk toe had moeten leiden dat [minderjarige] in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken een keer in de twee weken vanaf vrijdag na school tot zondag 19.00 uur bij de vader zou verblijven. Er is aan deze opbouwregeling geen uitvoering gegeven omdat er – naar het hof begrijpt – sprake was van weerstand bij [minderjarige] , ruis over de uitvoering van de regeling en de GI uiteindelijk andersluidende afspraken heeft gemaakt met de ouders. In de overgelegde stukken en hetgeen is besproken op de mondelinge behandeling ziet het hof geen reden waarom de (uiteindelijke) regeling die door de rechtbank is vastgesteld in de bestreden beschikking niet in stand kan blijven en hier niet opnieuw naar kan worden toegewerkt. De raad benadrukt dat uit onderzoek destijds is gebleken dat beide ouders [minderjarige] een stabiele en veilige basis voor contact kunnen bieden. [minderjarige] heeft behoefte aan duidelijkheid en structuur. Het hof zal daarom hierna, met nieuwe data, een duidelijke en concrete opbouwende contactregeling opnemen. De regie van de opbouw wordt niet aan de GI overlaten, omdat in het verleden de GI hierin verzaakt heeft.

5.10.3.

Het hof is van oordeel dat er geen reden is waarom het contact tussen [minderjarige] en de vader niet voortvarend kan worden opgebouwd. De (uiteindelijke) zorgregeling waarbij [minderjarige] een keer in de twee weken vanaf vrijdag na school tot zondag 19.00 uur bij de vader verblijft, stelt [minderjarige] en de vader in staat om een band op te bouwen. Alles overwegende komt het hof daarom tot de volgende (opbouw van de) verdeling van de zorg- en opvoedingstaken:

  • [minderjarige] verblijft op zaterdag 31 mei 2025 en op zondag 1 juni 2025 van 10.00 uur tot 19.00 uur (dus zonder overnachting) bij de vader;

  • [minderjarige] verblijft op zaterdag 14 juni 2025 en op zondag 15 juni 2025 van 10.00 uur tot 19.00 uur (dus zonder overnachting) bij de vader;

  • [minderjarige] verblijft van zaterdag 28 juni 2025 10.00 uur tot zondag 29 juni 2025 19.00 uur (dus met overnachting) bij de vader;

  • [minderjarige] verblijft van zaterdag 12 juli 2025 10.00 uur tot zondag 13 juli 2025 19.00 uur (dus met overnachting) bij de vader;

  • met ingang van vrijdag 25 juli 2025 gaat [minderjarige] een keer in de twee weken van vrijdag na school dan wel 14.30 uur tot zondag 19.00 uur naar de vader.

5.10.4.

Zoals het hof hiervoor heeft overwogen, is het belangrijk dat de ouders zich houden aan voornoemde regeling en [minderjarige] hierop voorbereiden. De uitvoering van de regeling moet niet afhangen van de stemming van [minderjarige] . Het is aan de ouders om uitvoering te geven aan de regeling en [minderjarige] hierin mee te nemen. Dit vraagt het nodige van de beide ouders en het hof verwacht van de GI dat in het kader van de lopende ondertoezichtstelling hiervoor voortvarend de benodigde hulpverlening wordt ingezet. Bij de moeder moet er hulpverlening komen om met de weerstand bij [minderjarige] om te gaan en om [minderjarige] , voor zover dat al niet gebeurt, de emotionele toestemming te kunnen geven om naar de vader te gaan. Aan de kant van de vader moet er hulpverlening worden ingezet om de vader handvatten te bieden bij het omgaan met (de speciale behoeftes van) [minderjarige] en kan er gekeken worden naar hulpverlening op het gebied van emotieregulatie.

5.10.5.

Het hof is evenals de rechtbank van oordeel dat het op dit moment nog te vroeg is om een aparte regeling vast te leggen voor de vakanties, feestdagen en bijzondere dagen. De huidige situatie is daarvoor nog te pril. Tijdens de vakanties, feestdagen en bijzondere dagen zal voornoemde reguliere zorgregeling doorlopen.

5.10.6.

Voor wat betreft het halen en brengen van [minderjarige] overweegt het hof als volgt. Het halen en brengen van [minderjarige] in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken is een gedeelde verantwoordelijkheid van de ouders. Omdat het halen en brengen destijds voor problemen zorgde tussen partijen en zij er niet samen uitkwamen, heeft de GI op een gegeven moment bepaald dat de overdracht van [minderjarige] op een locatie halverwege de woonplaatsen van de ouders zou moeten plaatsvinden. Het hof benadrukt dat voorop staat dat [minderjarige] op een rustige manier van de ene naar de andere ouder kan gaan en dat er sprake is van een prettige overdracht. Het is een belangrijk signaal naar [minderjarige] toe dat de beide ouders een aandeel hebben in het halen en brengen. Om de moeder tegemoet te komen bij de problemen die zij ondervindt bij het vervoer, zal het hof bepalen dat de overdracht van [minderjarige] plaatsvindt bij de carpoolplaats [carpoolplaats] aan de [autosnelweg] afrit [afrit] ( [weg] te [plaats] ). De moeder brengt [minderjarige] daar op het afgesproken tijdstip, waar de vader op hem wacht. De vader brengt [minderjarige] op het afgesproken tijdstip hier weer terug, waar de moeder hem opwacht.

5.10.7.

De vader heeft in incidenteel hoger beroep verzocht te bepalen dat de moeder een dwangsom verschuldigd is voor iedere keer dat de moeder de zorgregeling dan wel de regeling voor het halen en brengen van [minderjarige] niet nakomt. Het hof zal dit verzoek afwijzen. Het is eerder niet gelukt om uitvoering te geven aan de (opbouwende) zorgregeling omdat er sprake was van ruis en mede door toedoen en onduidelijkheid vanuit de GI. Nu er definitieve duidelijkheid is over de zorgregeling en de moeder tegemoet is gekomen bij de problemen die zij ondervindt bij het vervoer, gaat het hof ervan uit dat beide ouders hun volledige medewerking verlenen aan de door het hof vast te stellen zorgregeling. Het opleggen van een dwangsom acht het hof daarom niet op zijn plaats.

5.10.8.

Het hof spreekt de hoop uit dat deze beslissing duidelijkheid met zich brengt, hetgeen in het belang is van [minderjarige] . Er is sprake van een lopende ondertoezichtstelling en het benoemen van een bijzondere curator, zoals door de moeder verzocht, acht het hof niet noodzakelijk in het belang van [minderjarige] , te meer omdat [minderjarige] , zoals eerder is overwogen, duidelijkheid en rust wordt gegund. Als [minderjarige] weer met een nieuwe persoon (in de vorm van een bijzondere curator) in gesprek dient te gaan, komt die rust er niet.

Conclusie

5.11.

Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen voor wat betreft de beslissing over het gezag. Het hof zal de beschikking voor zover deze ziet op de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vernietigen en een andersluidende (opbouwende) zorgregeling bepalen, zoals hiervoor is overwogen.

5.12.

Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, omdat partijen een relatie hebben gehad en deze procedure hun zoon betreft.

6De beslissing

Het hof:

vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 14 oktober 2024 voor zover daarbij een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken ten aanzien van [minderjarige] is vastgesteld;

en in zoverre opnieuw rechtdoende:

stelt een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken ten aanzien van [minderjarige] vast en wel als volgt:

  • [minderjarige] verblijft op zaterdag 31 mei 2025 en op zondag 1 juni 2025 van 10.00 uur tot 19.00 uur (dus zonder overnachting) bij de vader;

  • [minderjarige] verblijft op zaterdag 14 juni 2025 en op zondag 15 juni 2025 van 10.00 uur tot 19.00 uur (dus zonder overnachting) bij de vader;

  • [minderjarige] verblijft van zaterdag 28 juni 2025 10.00 uur tot zondag 29 juni 2025 19.00 uur (dus met overnachting) bij de vader;

  • [minderjarige] verblijft van zaterdag 12 juli 2025 10.00 uur tot zondag 13 juli 2025 19.00 uur (dus met overnachting) bij de vader;

  • met ingang van vrijdag 25 juli 2025 gaat [minderjarige] een keer in de twee weken van vrijdag na school dan wel 14.30 uur tot zondag 19.00 uur naar de vader.

bepaalt dat beide ouders een deel van het halen en brengen voor hun rekening nemen en dat de overdracht van [minderjarige] plaatsvindt bij de carpoolplaats [carpoolplaats] aan de [autosnelweg] afrit [afrit] ( [weg] te [plaats] . De moeder brengt [minderjarige] daar op het afgesproken tijdstip, waar de vader op hem wacht. De vader brengt [minderjarige] op het afgesproken tijdstip hier weer terug, waar de moeder hem opwacht;

verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor het overige;

compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;

wijst af het meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mrs. G.M. Goes, A.M. Bossink en M.J.C. van Leeuwen en is op 15 mei 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.



© Copyright 2009 - 2025 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733