Essentie (gemaakt door AI)
Executiegeschil in een internationale kinderontvoeringszaak. Rechtbank en hof hebben eerder de teruggeleiding van de minderjarigen naar Dubai (VAE) bevolen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot stopzetting van de tenuitvoerlegging af omdat eiseres haar stelling dat er zich na de beslissing van het hof feiten en omstandigheden hebben voorgedaan waardoor eiseres en de kinderen in een noodtoestand komen te verkeren onvoldoende heeft onderbouwd (ECLI:NL:HR:2019:2026). Forfaitaire proceskostenveroordeling.
Datum publicatie | 05-08-2025 |
Zaaknummer | C/08/335942 / KG ZA 25-173 |
Procedure | Eerste aanleg - enkelvoudig |
Zittingsplaats | Almelo |
Rechtsgebieden | Civiel recht; Personen- en familierecht |
Trefwoorden | IPR familierecht; Kinderontvoering; Familieprocesrecht; Proceskosten; Executiegeschil / verz. schorsing uitv. bij voorr. |
Wetsverwijzingen |
Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl
Kort geding. Executiegeschil m.b.t. Haagse kinderontvoeringszaak. Rechtbank en hof hebben eerder de teruggeleiding van de minderjarigen naar Dubai (VAE) bevolen. Eiseres beroept zich op de stelling dat er zich na de beslissing van het hof feiten en omstandigheden hebben voorgedaan waardoor eiseres en de kinderen in een noodtoestand komen te verkeren. De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot stopzetting van de tenuitvoerlegging af omdat eiseres daartoe onvoldoende (onderbouwd) heeft gesteld. Forfaitaire proceskostenveroordeling. Correctie van kennelijke vergissing bij telefonisch medegedeelde proceskostenberekening.Volledige uitspraak
locatie Almelo
team familie- en jeugdrecht
zaaknummer: C/08/335942 / KG ZA 25-173
vonnis in kort geding van 29 juli 2025
inzake
[de vrouw],
wonende te [woonplaats 1],
eiseres,
verder te noemen: de vrouw of de moeder,
advocaat: mr. J.A.M. Schoenmakers,
en
[de man],
blijkens de Registratie Niet Ingezetenen wonende in [woonplaats 2] (Verenigde Arabische Emiraten),
gedaagde,
verder te noemen: de man of de vader,
advocaat: mr. J.H. Weermeijer-Patist.
1Het procesverloop
De voorzieningenrechter heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- de dagvaarding van 23 juli 2025;
- de conclusie van antwoord met eis in reconventie, binnengekomen op 25 juli 2025;
- aanvullende stukken van mr. Schoenmakers, binnengekomen op 25 juli 2025;
- een e-mail met bijlagen van de bijzondere curator mevrouw [naam], binnengekomen op 27 juli 2025;
- aanvullende stukken van mr. Weermeijer-Patist, binnengekomen op 28 juli 2025;
- de conclusie van antwoord in reconventie, binnengekomen op 28 juli 2025;
- aanvullende stukken en een pleitnota van mr. Schoenmakers, binnengekomen op
28 juli 2025;
- aanvullende stukken van mr. Weermeijer-Patist, binnengekomen op 29 juli 2025.
De mondelinge behandeling heeft met gesloten deuren op 29 juli 2025 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vrouw, bijgestaan door mr. Schoenmakers;
- de man, bijgestaan door mr. Weermeijer-Patist;
- K. Hompert (via Teams) namens de raad voor de kinderbescherming, verder te noemen: de raad;
- de bijzondere curator mevrouw [naam] (via Teams).
2De feiten
Partijen zijn op 22 februari 2017 te Seychellen met elkaar gehuwd.
Partijen zijn de ouders van:
[kind 1] , geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum 1] 2022,
[kind 2] , geboren te [geboorteplaats 2] (Verenigde Arabische Emiraten) op
[geboortedatum 2] 2024, hierna te noemen: [kind 1] en [kind 2].
Partijen oefenen gezamenlijk het gezag uit over [kind 1] en [kind 2].
De ouders en de kinderen hebben de Nederlandse nationaliteit.
Op 26 januari 2025 heeft de vrouw met de kinderen de woning van partijen in [plaats] verlaten en is zij met de kinderen naar Nederland vertrokken.
De man heeft op 17 maart 2025 een verzoek tot teruggeleiding ingediend bij de rechtbank Den Haag. In dat kader is bij beschikking van die rechtbank van 10 april 2025
drs. [naam] benoemd tot bijzondere curator over de minderjarige [kind 1].
Bij beschikking van de rechtbank Den Haag van 20 mei 2025 is de terugkeer van [kind 1] en [kind 2] naar [plaats] gelast uiterlijk op 6 juni 2025, waarbij de moeder [kind 1] en [kind 2] dient terug te brengen naar [plaats] met bevel, indien de moeder nalaat de kinderen terug te brengen naar [plaats], dat de moeder de kinderen met de benodigde geldige reisdocumenten aan de vader zal afgeven uiterlijk op 6 juni 2025, opdat de vader de kinderen zelf mee terug kan nemen naar [plaats].
De vrouw is tegen daartegen in hoger beroep gegaan. Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking van 7 juli 2025 heeft het gerechtshof Den Haag de bestreden beschikking van de rechtbank Den Haag bekrachtigd, met dien verstande dat het hof:
- de terugkeer gelast van de kinderen [kind 1] en [kind 2] naar [plaats] (Verenigde Arabische Emiraten) uiterlijk op 21 juli 2025, waarbij de moeder de kinderen dient terug te brengen naar [plaats], en beveelt, voor het geval de moeder nalaat de kinderen terug te brengen naar [plaats], dat de moeder de kinderen met de benodigde geldige reisdocumenten aan de vader zal afgeven uiterlijk op 21 juli 2025, opdat de vader de kinderen zelf mee terug kan nemen naar [plaats];
een en ander met compensatie van kosten en onder ontslag van de bijzondere curator van haar taak met ingang van de datum van teruggeleiding van de kinderen.
De vrouw heeft niet aan de uitspraken voldaan. Zij verblijft nog altijd met de kinderen in Nederland. De man is intussen naar Nederland gekomen om de kinderen zelf op te halen. De vrouw heeft de kinderen niet aan de man overgedragen.
3De vorderingen
Aangezien de man zijn reconventionele vorderingen ter zitting heeft ingetrokken (en de vrouw dit heeft geaccepteerd c.q. niet heeft laten weten dat zij desondanks een proceskostenveroordeling verlangt) zijn in dit kort geding enkel nog de vorderingen van de vrouw aan de orde.
De vrouw vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en op de minuut:
- te bepalen dat de tenuitvoerlegging van de beschikking van het gerechtshof Den Haag van
7 juli 2025 met zaaknummer 200.355.253/01 en de beschikking van de rechtbank Den Haag van 20 mei 2025 met zaaknummer C/09/681975 wordt geschorst;
- althans gedaagde te verbieden executiemaatregelen jegens eiseres en [kind 1] en [kind 2] te treffen krachtens de beschikking van het gerechtshof Den Haag van 7 juli 2025 met zaaknummer 200.355.253/01 en/of die van de rechtbank Den Haag van 20 mei 2025 met zaaknummer C/09/681975 althans de tenuitvoerlegging hiervan te schorsen,
- althans gedaagde te verbieden executiemaatregelen jegens eiseres en de
minderjarigen voornoemd te treffen krachtens de beschikking van het gerechtshof Den Haag van 7 juli 2025 met zaaknummer 200.355.253/01 en van de beschikking van de rechtbank Den Haag van 20 mei 2025 met zaaknummer C/09/681975, een en ander nadat door gedaagde aan de door de voorzieningenrechter te stellen voorwaarden is voldaan;
- een en ander op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 te voldoen aan eiseres voor
iedere dag dat gedaagde in strijd met dit vonnis (verdere) executiemaatregelen zal
treffen en gedaagde te veroordelen in de kosten van dit geding.
De man voert verweer. Zijn verweer strekt tot afwijzing van de vordering en tot veroordeling van de vrouw in zijn werkelijke proceskosten.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4De standpunten
standpunt van de vrouw
De vrouw legt aan haar vorderingen het volgende ten grondslag.
De vrouw stelt dat de tenuitvoerlegging van de beschikking van het hof onrechtmatig is. Er is sprake van nieuwe en eerder onbekende feiten en informatie waardoor tenuitvoerlegging van de beschikking leidt tot een noodtoestand en aldus een voorlopige voorziening noodzakelijk en gerechtvaardigd is. Indien het hof en eerder de rechtbank bekend was geweest met de onbekende en nieuwe feiten en omstandigheden en deze had kunnen betrekken bij het oordeel, was het tot een ander oordeel gekomen. De nieuwe feiten en omstandigheden zien op het volgende:
- de man heeft zowel in eerste aanleg als hoger beroep zeer concrete toezeggingen gedaan en garanties aan de vrouw afgegeven. Onder meer op grond hiervan hebben de rechtbank en het hof de terugkeer van de minderjarige kinderen naar [plaats] gelast;
- de man komt zijn toezeggingen en garanties niet na en blijft daartoe ondanks meerdere
verzoeken in gebreke;
- deze garanties hadden onder meer betrekking op wonen/woningruil, visum, onderhoud
(zie beschikking rechtbank);
- deze garanties en toezeggingen van en door de man zijn ook opgenomen in de beschikking
van het hof, onder meer dat de man de vrouw en de kinderen een woning en financiële ondersteuning zal bieden;
- de vrouw kan dan ook niet op een verantwoorde en veilige wijze met de kinderen terugkeren naar [plaats];
- van een veilige soft landing en safe return is en kan geen sprake zijn in [plaats] door toedoen
van de man;
- hierdoor kan de tenuitvoerlegging van de beschikking van het hof niet plaatsvinden, ook niet gelet het bepaalde in het bestaande teruggeleidingsprotocol.
standpunt van de man
De man verwijst naar zijn stellingen zoals in eerste instantie bij de rechtbank en in hoger beroep bij het gerechtshof aangevoerd. Volgens de man is het beoordelingskader zeer strikt en zijn de kansen van de vrouw beperkt, want zij heeft niet aan de uitspraak voldaan en is met de kinderen ondergedoken. De vrouw heeft zich op geen enkele wijze oplossingsbereid getoond of de kinderen in de macht van de man gebracht, terwijl zijn recht op contact met voeten wordt getreden. De paspoorten van de kinderen zijn evenmin afgegeven, waardoor het gevaar voor weder-ontvoering (de vrouw heeft een Montenegrijnse achtergrond) groot is. De sterke arm is verzocht om afgifte van de kinderen mogelijk te maken, echter het openbaar ministerie onderneemt, (in strijd met de wettelijke bepalingen daaromtrent en ten onrechte verwijzend naar het Samenwerkingsprotocol gedwongen tenuitvoerlegging teruggeleidingsbeschikkingen in internationale kinderontvoeringszaken) geen verdere stappen zolang de onderhavige procedure loopt. Er is met andere woorden groot belang bij een spoedige, liefst mondelinge beslissing die uitvoerbaar bij voorraad zal moeten zijn. Bij twijfel over de mogelijkheid van de tenuitvoerlegging bij terugkeer had een voorlopige voogdijmaatregel kunnen worden uitgesproken. Het hof heeft daar evenwel geen reden toe gezien. De man verwijst naar het beperkte toetsingskader in een executiegeschil. Nieuwe feiten en omstandigheden zijn niet aangevoerd, laat staan onderbouwd, en de man komt zijn eerder gedane garanties en toezeggingen wel degelijk na. Voor zover nodig herhaalt de man ze bij deze. Als de vrouw ervoor kiest geen gebruik te maken van de toezeggingen en garanties van de man, kan dat niet aan de man worden tegengeworpen.
visie van de bijzondere curator en de raad
De bijzondere curator heeft naar voren gebracht dat het voor [kind 1] ontzettend verdrietig is dat hij zijn vader alleen vanachter een scherm heeft gezien. Als [kind 1] met beide ouders wil opgroeien dan dient er snel iets te gebeuren. De ouders dienen, hoe dit kort geding ook afloopt, samen te werken om een goed contact met de kinderen te hebben. Dat is de grootste zorg van de bijzondere curator. Het is niet gelukt om de ouders samen te laten te komen en het belang van [kind 1] voorop te stellen. Het baart de bijzondere curator zorgen hoe het nu verder gaat. [kind 1] is een gevoelig jongetje en hij is gevoelig voor wat er is gebeurd tussen de ouders. [kind 1] vindt het spannend om te videobellen. De bijzondere curator is bereid om mee te denken in het maken van afspraken tussen de ouders over de kinderen.
Volgens de raadsvertegenwoordiger kan de vrees van de man dat de vrouw met de kinderen naar een derde land verdwijnt worden ondervangen door de paspoorten van de vrouw en de kinderen af te geven bij de wijkagent. Daar is al contact over opgenomen met de wijkagent en de vrouw lijkt daartoe bereid te zijn. Daarnaast staan de kinderen preventief gesignaleerd. De raadsvertegenwoordiger heeft benadrukt dat het belangrijk is dat de kinderen hun vader leren kennen. Beide ouders dienen zich hiervoor in te zetten en zeker de ouder die de kinderen heeft meegenomen. De afgelopen periode is niet gebruikt om de kinderen voor te bereiden op een terugkeer naar [plaats]. De moeder heeft altijd toegezegd mee terug te zullen gaan naar [plaats]. Als er nu beslist gaat worden dat de executie niet geschorst wordt en de moeder besluit om in Nederland achter te blijven, dan staat de moeder voor een aantal taken, zoals het maken van een overdrachtsboekje. Er moet zo spoedig mogelijk een beslissing worden genomen. Deze kwestie duurt al veel te lang en de spanning heeft zijn weerslag op de kinderen.
5De beoordeling
Zoals hiervoor in 3.1. reeds vastgesteld liggen enkel de vorderingen van de vrouw nog ter beoordeling aan de voorzieningenrechter voor.
Het spoedeisend belang daarbij vloeit voort uit de aard van het geschil.
Omdat de vrouw en de kinderen in Nederland verblijven en de man in de Verenigde Arabische Emiraten woont, heeft deze zaak een internationaal karakter. Omdat de vrouw de tenuitvoerlegging van de beschikking van het hof wenst te voorkomen heeft de voorzieningenrechter rechtsmacht omdat de tenuitvoerlegging in Nederland had moeten plaatsvinden. Met betrekkking tot de vraag welk recht op het onderhavige geschil moet worden toegepast overweegt de voorzieningenrechter dat Nederlands recht als lex fori op het executiegeschil ten overstaan van de Nederlandse rechter van toepassing is.
De vrouw vordert - kort samengevat - stopzetting van de executie van de beschikkingen van het hof en de rechtbank. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, met dien verstande dat het de uiterste datum van terugkeer (van 6 juni 2025) opnieuw heeft vastgesteld (op 21 juli 2025). Een bekrachtiging is niet voor tenuitvoerlegging vatbaar. De voorzieningenrechter begrijpt de vorderingen van de vrouw aldus dat zij wenst dat de executie van de beschikking van de rechtbank met inbegrip van de aanpassing van het hof wordt geschorst.
Volgens vaste jurisprudentie kan de voorzieningenrechter de tenuitvoerlegging slechts schorsen, als hij van oordeel is dat de executant (in dit geval: de man) mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde (hier: de vrouw) die door de executie zullen worden geschaad geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat zal het geval kunnen zijn indien de te executeren beschikking klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indiende de tenuitvoerlegging op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard.
Indien de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad in de ten uitvoer te leggen beschikking is gemotiveerd, dan moet de eiser, afgezien van het geval dat deze beslissing berust op een kennelijke misslag, aan zijn vordering feiten en omstandigheden ten grondslag leggen die bij het nemen van de beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de betrokken uitspraak hebben voorgedaan en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken (ECLI:NL:HR:2019:2026).
Dat de beschikking van de rechtbank of het hof een feitelijke of juridische misslag bevat is gesteld noch gebleken, zodat die grond geen nadere bespreking behoeft.
De vrouw grondt haar vorderingen enkel op de stelling dat er zich na de beschikking van het hof nieuwe feiten en omstandigheden hebben voorgedaan waardoor de vrouw en de kinderen in een noodtoestand komen te verkeren. Die nova komen er in de kern op neer dat het volgens de vrouw nu duidelijk is dat de man zijn garanties en toezeggingen op het punt van visum, wonen en levensonderhoud niet zal nakomen. Daarnaast stelt zij dat zij (naar de voorzieningenrechter begrijpt: ook als de man zijn toezeggingen wel nakomt) intussen heeft besloten om niet terug te keren naar [plaats]. Zij stelt dat, als de rechtbank en vervolgens het hof een en ander ten tijde van hun beslissingen hadden geweten, de beslissing zeer waarschijnlijk anders zou zijn uitgevallen.
In haar beschikking van 20 mei 2025 heeft de rechtbank op pagina 8-9 (een randnummering ontbreekt) onder meer het volgende overwogen:
De rechtbank benadrukt hierbij dat, nu de moeder degene is die zich beroept op een uitzondering waardoor zij niet met de kinderen zou hoeven terugkeren naar [plaats], het op haar weg ligt om de onmogelijkheid van een terugkeer aan te tonen – en daarmee het ontstaan van een ondraaglijke toestand – of op zijn minst aannemelijk te maken. Nu de beslissing in deze procedure een ordemaatregel is, moet de rechtbank beoordelen of de moeder op korte termijn terug kan keren naar [plaats]. Zolang partijen nog met elkaar gehuwd zijn, is in ieder geval niet gebleken of aannemelijk gemaakt dat de moeder niet kan terugkeren naar [plaats] in haar hoedanigheid van echtgenote van de vader. Voor zover van belang, heeft de moeder naar het oordeel van de rechtbank bovendien onvoldoende met bescheiden aangetoond of aannemelijk gemaakt dat het na een eventuele echtscheiding voor haar onmogelijk zal zijn om een zelfstandige verblijfstitel te verkrijgen.
Daarnaast overweegt de rechtbank dat de moeder (al dan niet samen met de vader) in [plaats] een woning in eigendom heeft en dat partijen daarnaast in [plaats] een (grotere) huurwoning hebben. De vader heeft aangeboden dat de moeder en de kinderen in de grotere huurwoning kunnen verblijven en dat de vader in de kleinere woning zal verblijven. Verder heeft de vader op de zitting toegezegd dat hij een visum voor de moeder zal aanvragen én dat hij de moeder zal blijven onderhouden. Ervan uitgaand dat de vader zich aan deze toezeggingen (woningruil, visum en onderhoud) houdt, kan de rechtbank niet vaststellen dat de moeder niet kan terugkeren naar [plaats]. Daarom kan de rechtbank niet concluderen dat de kinderen bij terugkeer naar [plaats] in een ondragelijke toestand zullen komen en/of dat een terugkeer naar [plaats] niet in hun belang zou zijn. Verder oordeelt de rechtbank ook dat uit de stellingen en stukken van de moeder niet is gebleken dat de vader niet (ook) goed voor de kinderen kan zorgen.
Het hof heeft in zijn beschikking van 7 juli 2025 hierover overwogen:
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op juiste gronden heeft geoordeeld dat het beroep van de moeder op de weigeringsgrond van artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag niet opgaat. Het hof neemt deze gronden over en maakt deze, na een eigen afweging, tot de zijne. Ook in hoger beroep zijn er naar het oordeel van het hof onvoldoende aanwijzingen dat sprake is van een ernstig risico dat de kinderen bij terugkeer naar [plaats] in een ondraaglijke toestand worden gebracht. Het hof overweegt ten eerste dat niet is gebleken dat de moeder niet samen met de kinderen zou kunnen terugkeren naar [plaats]. De vader heeft door middel van een legal opinion van een advocaat uit [plaats], gemotiveerd gesteld dat de moeder verschillende mogelijkheden heeft om een visum te verkrijgen. Bovendien heeft de vader zowel schriftelijk als mondeling gegarandeerd dat hij kan zorgen voor een visum voor de moeder en de kinderen. Of de moeder al dan niet mee terugkeert naar [plaats]. met als mogelijk gevolg dat de kinderen worden gescheiden van de moeder, is een keuze van de moeder. De door de moeder gestelde emotionele, praktische en financiële bezwaren zijn in dit geval onvoldoende voor een geslaagd beroep op de weigeringsgrond van artikel 13 lid 2 sub b van het Verdrag. Zelfs al zou vast komen te staan dat binnen de relatie van partijen sprake was van fysiek en mentaal geweld richting de moeder, dan nog heeft de moeder niet of onvoldoende gesteld of onderbouwd dat dit geweld van dien aard is dat de kinderen hij terugkeer worden blootgesteld aan lichamelijk of geestelijk gevaar, dan wel op andere wijze in een ondraaglijke toestand worden gebracht. Verder heeft de moeder tot de geboorte van [kind 1] gewerkt en gesteld noch gebleken is dat zij daartoe niet meer in staat is. De vader heeft bovendien gegarandeerd dat hij de moeder en de kinderen een woning en financiële ondersteuning zal bieden. Het hof gaat ervan uit dat de vader bij terugkeer van de moeder en de kinderen naar [plaats] zijn garanties met betrekking tot de visa, woning en financiën zal nakomen. Er zijn ook geen aanwijzingen dat de vader in [plaats] geen veilige opvoedomgeving kan bieden of over onvoldoende opvoedvaardigheden beschikt. De stelling van de moeder dat zij een reëel risico loopt bij terugkeer naar [plaats] door de politie opgepakt te kunnen worden, is niet gebleken en is bovendien door de vader betwist.
Uit het voorgaande blijkt dat de toezeggingen van de man op het punt van visum, wonen en levensonderhoud zowel in de procedure bij de rechtbank als bij het hof aan de orde zijn geweest en zijn meegewogen. Het punt is in zoverre dus niet nieuw. Het novum bestaat er volgens de vrouw in dat de man zijn toezeggingen niet na zal komen. Die bewering heeft zij echter niet onderbouwd. De toezeggingen betreffen de situatie bij en (vooral) na teruggeleiding van de kinderen en zijn dus in de toekomst gelegen. De vrouw heeft onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld waaruit volgt dat de man niet in de nakoming ervan kan worden vertrouwd. De man heeft ter zitting bovendien overtuigend betoogd dat hij van plan en ook in staat is om de toezeggingen na te komen. De voorzieningenrechter gaat reeds daarom aan het door de vrouw gestelde voorbij; de discussie over de vraag of de overwegingen van de rechtbank en het hof ten aanzien van de toezeggingen dragend dan wel ten overvloede zijn bedoeld kan in het midden blijven.
Ook het gegeven dat de vrouw inmiddels besloten heeft om zelf niet naar [plaats] terug te keren levert geen nieuw feit op in de door haar voorgestane zin. Uit de overwegingen van de rechtbank en het hof blijkt duidelijk dat rekening is gehouden met de mogelijkheid dat de vrouw niet zal terugkeren naar [plaats], en ook de dicta van de beide beschikkingen houden die mogelijkheid expliciet in. Daarin wordt de vrouw immers bevolen om, als zij nalaat om de kinderen naar [plaats] terug te brengen, de kinderen aan de man over te dragen zodat hij ze zelf mee terug kan nemen naar [plaats]. De slotsom is dat er geen gegronde redenen zijn aangevoerd om op de executie in te breken.
Hoewel de betogen van de bijzondere curator en de raad de voorzieningenrechter uit het hart gegrepen zijn, volgt ook daaruit niet dat van tenuitvoerlegging moet worden afgezien. Dat het belang van de kinderen zich niet tegen een terugkeer naar [plaats] verzet, is meegewogen door de rechtbank en het hof en van het tegendeel is ook in de onderhavige procedure niet gebleken.
Uit het voorgaande volgt dat de vorderingen van de vrouw moeten worden afgewezen.
proceskosten
De man heeft gevraagd om de vrouw te veroordelen in de proceskosten. Anders dan in familiezaken te doen gebruikelijk ziet de voorzieningenrechter in dit geval geen aanleiding om de proceskosten te compenseren, nu de vrouw, zoals hiervoor is overwogen, heeft nagelaten om haar kernverwijt te onderbouwen. Voor de door de man gevorderde integrale proceskostenveroordeling bestaat echter evenmin aanleiding. De (hoge) lat van misbruik van procesrecht wordt hier naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet gehaald. De proceskosten zullen daarom op de gebruikelijke (forfaitaire) manier worden begroot.
De voorzieningenrechter veroordeelt de vrouw in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van de man begroot op € 1.438,00, waarvan € 331,00 aan griffierecht en € 1.107,00 aan salaris conform het liquidatietarief, te vermeerderen met rente en nakosten. Het genoemde totaalbedrag wijkt (enigszins) af van hetgeen op 29 juli 2025 telefonisch aan partijen is meegedeeld, aangezien daarin abusievelijk explootkosten waren meegenomen, terwijl de man uiteraard geen dagvaardingskosten heeft gemaakt. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om deze kennelijke en voor beide partijen kenbare vergissing hierbij te herstellen. De nakosten worden begroot op € 178,00. In geval van betekening wordt een extra bedrag aan salaris van € 92,00 en de explootkosten van de betekening toegekend.
6De beslissing
De voorzieningenrechter:
wijst de vorderingen van de vrouw af;
veroordeelt de vrouw in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van de man begroot op € 1.438,00 waarvan € 1.107,00 aan salaris en € 331,00 aan griffierecht, te voldoen binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
veroordeelt de vrouw in de nakosten, begroot op € 178,00, met bepaling dat dit bedrag wordt verhoogd met € 92,00 aan salaris en de explootkosten van de betekening in geval de vrouw niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit vonnis heeft voldaan en betekening heeft plaatsgevonden;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Koene, voorzieningenrechter, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. A.C.M. Heerdink als griffier, in het openbaar uitgesproken op 29 juli 2025 en op schrift gesteld op 5 augustus 2025. |
||
© Copyright 2009 - 2025 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733