Essentie (redactie)
Vrouw heeft behoeftigheid onvoldoende onderbouwd. Uit overgelegde afschriften blijkt dat er geregeld bedragen worden overgeboekt in verband met crypto, terwijl geen inzage is gegeven in cryptovaluta. Verder niet gebleken dat vrouw om medische redenen niet kan werken. Uit feit dat vrouw in 2023 chronische bloedarmoede en ziekte van Lyme had blijkt niet dat vrouw op dit moment gezondheidsklachten heeft en beperkt is in arbeidscapaciteit. Zij had rapport arbeidsdeskundige over arbeidsvermogen in geding moeten brengen.
Datum publicatie | 05-08-2025 |
Zaaknummer | C/02/411146 FA RK 23-3018 |
Procedure | Rekestprocedure |
Zittingsplaats | Breda |
Rechtsgebieden | Civiel recht; Personen- en familierecht |
Trefwoorden | Alimentatie; Behoeftig/behoefte |
Wetsverwijzingen |
Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl
Eindbeschikking echtscheiding betreffende de partneralimentatieVolledige uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
Zaaknummer: C/02/411146 FA RK 23-3018
datum uitspraak: 13 mei 2025
nadere beschikking betreffende echtscheiding
in de zaak van
[de man] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. A.W.M. Mans,
en
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. M.J.E.M. Edelmann.
1. Het verdere procesverloop
Dit blijkt uit de volgende stukken:
- de beschikking van 21 februari 2025 en alle daarin genoemde stukken;
- de brief van mr. Edelmann van 3 april 2025 met producties 1 tot en met 4 en
productie 9;
- de brief van mr. Mans van 6 april 2025 met bijlagen;
- de e-mail van mr. Edelmann van 14 april 2025 met bijlage;
- de op de mondelinge behandeling door mr. Mans overgelegde pleitaantekeningen.
Conform het verzoek van de man worden de bij voormelde brief van mr. Edelmann van 3 april 2025 als producties 5 en 6 overgelegde stukken door de rechtbank buiten beschouwing gelaten, omdat deze stukken zijn opgesteld in de Tsjechische taal en niet – zoals is voorgeschreven in artikel 1.17 van het Procesreglement Alimentatie – zijn voorzien van een beëdigde vertaling in de Nederlandse taal.
De zaak is behandeld op de mondelinge behandeling van 15 april 2025. Bij die gelegenheid zijn verschenen de man, bijgestaan door mr. Mans, en mr. Edelmann. De vrouw was niet aanwezig.
2. De nadere beoordeling
Bij voornoemde beschikking is de behandeling van het verzoek van de vrouw tot vaststelling van partneralimentatie en het verzoek van de man om de vrouw te veroordelen in de kosten van deze procedure aangehouden tot de mondelinge behandeling van
15 april 2025.
Partneralimentatie
De vrouw verzoekt vast te stellen dat de man een partneralimentatie van € 2.755,= per maand aan haar moet voldoen.
De man betwist dat de vrouw behoefte heeft aan een onderhoudsbijdrage van hem. Daarnaast ontkent hij de financiële draagkracht te hebben tot betaling van de door de vrouw verzochte bijdrage.
Bij het bepalen van de behoefte aan een onderhoudsbijdrage en de financiële draagkracht om die te voldoen hanteert de rechtbank de uitgangspunten, zoals deze zijn neergelegd in de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie.
Huwelijksgerelateerde behoefte
Partijen zijn het erover eens dat de behoefte van de vrouw kan worden vastgesteld aan de hand van de zogenoemde hofnorm. De hofnorm is een vuistregel die inhoudt dat de behoefte wordt bepaald op 60% van het netto besteedbaar gezinsinkomen (NBGI) ten tijde van de samenleving van partijen. In de stellingen van partijen ligt besloten dat partijen van mening zijn dat voor de bepaling van dat gezinsinkomen moet worden uitgegaan van de inkomens van partijen in 2023.
Beide partijen gaan, conform de beschikking voorlopige voorzieningen van
17 november 2023, uit van een netto besteedbaar inkomen (NBI) van de vrouw in 2023 van € 1.135,= per maand.
Tussen partijen is de hoogte van het inkomen van de man in 2023 in geschil. De vrouw stelt zich op het standpunt dat rekening moet worden gehouden met een bruto jaarinkomen van € 120.000,=, zijnde het op de loonstroken van de man over 2022 en 2023 onder ‘Year wage [afkorting] ’ vermelde inkomen. Volgens de man moet worden uitgegaan van het op zijn loonstroken betreffende de maanden januari tot en met september 2023 genoemde basissalaris van € 6.318,26 bruto per maand plus 8% vakantietoeslag.
De rechtbank is van oordeel dat het bedrag genoemd onder ‘Year wage [afkorting] ’ geen betrouwbaar aanknopingspunt is bij de bepaling van het NBGI van partijen. Uit de overgelegde loonstroken volgt dat de man een auto van de zaak heeft en hiervoor fiscale bijtelling betaalt. De rechtbank neemt aan dat in het onder ‘Year wage [afkorting] ’ vermelde loon onder andere de fiscale bijtelling van de zakelijke auto van de man begrepen is, terwijl deze fiscale bijtelling volgens de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie buiten beschouwing moet worden gelaten bij de becijfering van het NBI. Daarnaast is het onder ‘Year wage [afkorting] ’ genoemde loon mogelijk mede bepaald door het in augustus 2022 aan de man uitgekeerde bedrag van € 42.053,68 ter zake aandelenopties. Gesteld noch gebleken is dat de man jaarlijks zijn optierechten te gelde kan maken en dat het inkomen hieruit mede bepalend was voor de welstand van partijen tijdens hun huwelijk. De rechtbank gaat daarom voorbij aan het standpunt van de vrouw dat in het kader van de vaststelling van haar huwelijksgerelateerde behoefte moet worden uitgegaan van een inkomen van de man van
€ 120.000,= bruto per jaar. De rechtbank acht het aangewezen om de man te volgen in zijn standpunt dat zijn inkomen ten tijde van de samenleving van partijen in 2023 bestond uit een basissalaris van € 6.318,26 bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantiegeld. Volgens de niet door de vrouw weersproken berekening van de man kwam het NBI van de man daarmee in 2023 uit op € 4.392,= per maand.
Op grond van bovenstaande uitgangspunten becijfert de rechtbank het NBGI van partijen ten tijde van de samenleving in 2023 op € 5.527,= per maand. De huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw bedroeg dan in 2023 € 3.316,= (60% van
€ 5.527,=) netto per maand. Rekening houdend met de wettelijke indexeringen bedraagt die behoefte nu (afgerond) € 3.750,= netto per maand.
Behoeftigheid
Vervolgens komt de rechtbank toe aan de beoordeling van de behoeftigheid van de vrouw. Van behoeftigheid is sprake als de vrouw onvoldoende eigen inkomsten heeft om volledig in haar huwelijksgerelateerde behoefte te kunnen voorzien en zij zich deze inkomsten in redelijkheid niet kan verwerven.
Primair stelt de man zich op het standpunt dat er aan de zijde van de vrouw geen sprake is van behoeftigheid. De man gaat ervan uit dat de vrouw inkomsten genereert uit [bedrijf] , zijnde een game. De vrouw heeft nog steeds op haar LinkedIn-pagina staan dat zij co-founder van [bedrijf] is. Ook op de website van [bedrijf] staat nog altijd vermeld dat de vrouw co-founder en lead sound designer is. De man betwist dat [bedrijf] niet meer bestaat. Er komen nog geregeld nieuwe versies van de game uit en er is geen bewijs van uitschrijving van [bedrijf] uit het handelsregister overgelegd. De in dit verband door de vrouw ingebrachte verklaringen van [naam] zijn volkomen subjectief en hebben geen waarde, nu [naam] volgens de man de huidige partner van de vrouw is. Indien de vrouw daadwerkelijk geen co-founder meer is van [bedrijf] , heeft zij moedwillig haar verdiencapaciteit prijsgegeven en moeten de gevolgen hiervan voor haar eigen rekening en risico komen. Bovendien moet de vrouw in staat worden geacht met een eigen inkomen in haar eigen levensonderhoud te voorzien. Zij is universitair opgeleid en heeft twee opleidingen afgerond. Zij heeft na de scheiding van partijen al haar muziekapparatuur meegenomen en zij kan muziekles geven, produceren, componeren en optredens verzorgen. De man betwist dat de vrouw arbeidsongeschikt is. Het feit dat de vrouw in 2023 bloedarmoede heeft gehad en is gediagnosticeerd met Lyme, zegt niets over haar huidige gesteldheid en mogelijkheden om werkzaamheden uit te voeren. De vrouw heeft ten slotte geen volledige openheid van zaken gegeven. Zij heeft weliswaar afschriften van vier verschillende bankrekeningen in het geding gebracht, maar de door de man aan de vrouw betaalde voorschotten van in totaal € 35.000,= zijn niet herleidbaar in de saldi en de boekingen. Daarnaast blijkt uit de bankafschriften dat de vrouw veelvuldig crypto aanschaft, maar zij heeft geen overzicht van haar cryptovaluta verstrekt.
Subsidiair, indien de rechtbank tot het oordeel komt dat de vrouw wel behoeftig is, verzoekt de man aansluiting te zoeken bij de in het kader van de voorlopige voorzieningen door de rechtbank vastgestelde aanvullende behoefte van de vrouw van € 829,= bruto per maand.
De vrouw stelt dat zij nog steeds geen inkomsten heeft. [bedrijf] is een project van [ltd] . [ltd] is in augustus 2023 ontbonden. Het project [bedrijf] ligt stil en genereert geen inkomsten. Vanwege terugkerende symptomen van de ziekte van Lyme is de vrouw ook beperkt in haar arbeidscapaciteit. Tijdens opflakkeringen van de symptomen kan zij helemaal niets, ook geen piano spelen. De vrouw heeft met de afschriften van haar bankrekeningen proberen aan te tonen dat zij leeft van alleen de door de man in het kader van de voorlopige voorzieningen verschuldigde partneralimentatie. Zij weet niet hoe zij op een andere manier kan aantonen dat zij veder geen inkomsten heeft. De man heeft haar een voorschot van € 20.000,= betaald nadat zij in januari 2023 uit de echtelijke woning was vertrokken en later nog een voorschot van € 15.000,= in februari 2024. Deze voorschotten heeft de vrouw inmiddels volledig gebruikt om rond te kunnen komen. De voorschotten zijn niet terug te vinden in de overgelegde bankafschriften, omdat de afschriften betrekking hebben op een latere periode. Hoewel de vrouw geen eigen inkomen heeft, mag er wat haar betreft bij de becijfering van haar aanvullende behoefte worden uitgegaan van een verdiencapaciteit van € 13.853,= bruto per jaar. Dit is het inkomen dat zij voor het uiteengaan van partijen verdiende toen zij fulltime werkte bij een bedrijf in [plaats] en het inkomen waarmee in het kader van de voorlopige voorzieningen procedure ook rekening is gehouden.
De rechtbank stelt voorop dat de stelplicht en de bewijslast ten aanzien van de behoeftigheid op de vrouw rust, nu zij heeft verzocht om een bedrag aan partneralimentatie vast te stellen. De rechtbank is in dat kader van oordeel dat, in het licht van de gemotiveerde betwisting van de man, de vrouw haar stelling dat zij behoeftig is onvoldoende heeft onderbouwd. Zeker nu de man al in de voorlopige voorzieningen procedure verweer heeft gevoerd op het punt van de behoeftigheid van de vrouw, had het op de weg van de vrouw gelegen om haar gebrek aan inkomsten en verdiencapaciteit te onderbouwen. De vrouw heeft afschriften van verschillende bankrekeningen ingebracht, maar deze afschriften geven geen volledig beeld van haar financiële situatie. Deze afschriften zien immers slechts op een beperkte periode en onduidelijk is of de vrouw verder nog andere bankrekeningen heeft. Zoals door de man is aangevoerd blijkt uit de overgelegde afschriften in ieder geval dat er geregeld bedragen worden overgeboekt in verband met crypto, terwijl de vrouw geen inzage heeft gegeven in haar cryptovaluta. Van de vrouw had tenminste verlangd mogen worden dat zij gegevens van de fiscus zou verstrekken, nu zij tot begin 2023 wel in Nederland heeft verbleven en in Nederland belastingplichtig is geweest. De vrouw heeft verder geen stukken overgelegd, waaruit volgt dat zij vanwege medische redenen niet kan werken. In de voorlopige voorzieningen procedure is slechts een Engels stuk ingediend, waarin staat vermeld dat op 11 september 2023 uit bloedonderzoek naar voren is gekomen dat de vrouw chronische bloedarmoede en de ziekte van Lyme heeft. Daarmee is echter niet aangetoond dat de vrouw op dit moment gezondheidsklachten heeft en beperkt is in haar arbeidscapaciteit. De vrouw had in dit verband een rapport van een arbeidsdeskundige met betrekking tot haar arbeidsvermogen in het geding moeten brengen. Bij deze stand kan de rechtbank niet vaststellen in hoeverre er aan de zijde van de vrouw sprake is van behoeftigheid. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw tot vaststelling van partneralimentatie daarom afwijzen.
Limitering alimentatieduur
In de vorige beschikking van 21 februari 2025 is bij het procesverloop de brief van
mr. Mans van 11 januari 2025 genoemd. In die brief is namens de man een zelfstandig verzoek tot limitering van de alimentatieduur ingediend. Uit het petitum van mr. Mans volgt dat het limiteringsverzoek alleen is gedaan voor het geval het Tsjechisch recht van toepassing is op het verzoek tot vaststelling van een partnerbijdrage. Nu in de beschikking van 21 februari 2025 is geoordeeld dat het Nederlands recht van toepassing is op het verzoek tot vaststelling van een partnerbijdrage, zal het limiteringsverzoek van de man worden afgewezen.
Proceskosten
De man verzoekt de vrouw te veroordelen in de proceskosten die hij heeft gemaakt na de op 3 december 2024 gehouden mondelinge behandeling. Daartoe voert hij aan dat het aan de vrouw te wijten is dat haar verzoek tot vaststelling van partneralimentatie niet al op de zitting van 3 december 2024 inhoudelijk is behandeld en daarna is afgedaan. Omdat partijen op de zitting van 3 december 2024 tot de conclusie waren gekomen dat het alimentatieverzoek wordt beheerst door het Tsjechische recht, heeft de rechtbank partijen de gelegenheid gegeven zich nader uit te laten over het verzoek tot vaststelling van partneralimentatie volgens het Tsjechische recht. De vrouw is vervolgens teruggekomen op het tijdens de zitting ingenomen standpunt en heeft zich primair op het standpunt gesteld dat het Nederlandse recht van toepassing is op het alimentatieverzoek. Daarnaast heeft de advocaat van de vrouw op de zitting van 3 december 2024 verklaard dat de vrouw de akte van berusting zou tekenen, maar na de beschikking van 24 december 2024 weigerde de vrouw deze akte te tekenen. De vrouw lijkt er alles aan te doen om ervoor de zorgen dat de procedure zoveel mogelijk wordt gerekt en de man de hoofdprijs aan partneralimentatie moet betalen. De vrouw heeft bovendien de periode na de zitting van 3 december 2024 gebruikt om aanvullende stukken in het geding te brengen. Het heeft de advocaat van de man extra tijd, en de man dus extra geld, gekost om deze aanvullende stukken te bestuderen en het verweer hierop voor te bereiden.
In familiezaken geldt als hoofdregel dat de proceskosten worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten draagt. Anders dan de man ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding om van deze hoofdregel af te wijken en de vrouw te veroordelen in de na de mondelinge behandeling van 3 december 2024 door de man gemaakte proceskosten. De man stelt in feite dat de vrouw de procedure na de zitting van 3 december 2024 bewust heeft getraineerd, maar dit staat voor de rechtbank niet vast. Beide advocaten hebben op de zitting van 15 april 2025 aangegeven dat zij op de zitting van 3 december 2024 zijn overvallen door de vraag van de rechtbank naar het toepasselijk recht op het alimentatieverzoek. Het had op de weg van beide advocaten gelegen om op een eerder moment na te denken over het recht waardoor het alimentatieverzoek wordt beheerst, zeker nu de vrouw in Tsjechië woont. Het verdient weliswaar niet de schoonheidsprijs dat de advocaten tijdens een schorsing van de zitting op 3 december 2024 gezamenlijk het standpunt hebben ingenomen dat het Tsjechische recht van toepassing is op het alimentatieverzoek en dat de vrouw na die zitting op dit standpunt is teruggekomen, maar de rechtbank acht niet aannemelijk dat de vrouw op deze wijze de procedure bewust heeft willen frustreren of vertragen. Dat de vrouw niet is overgegaan tot het tekenen van de akte van berusting kan haar evenmin worden verweten, aangezien de in het kader van de voorlopige voorzieningen vastgestelde partnerbijdrage zou eindigen op het moment van inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand en de vrouw haar aandeel in de overwaarde van de voormalig echtelijke woning van partijen nog niet heeft ontvangen doordat de man de overdracht van die woning nog niet heeft geregeld. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het verzoek van de man tot proceskostenveroordeling afwijzen en de proceskosten compenseren.
3. 3. De beslissing
De rechtbank
compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Kempen, en, in tegenwoordigheid van mr. De Wit, griffier, in het openbaar uitgesproken op 13 mei 2025.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
-
door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
-
door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
© Copyright 2009 - 2025 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733