Gerechtshof Amsterdam 29-07-2025, ECLI:NL:GHAMS:2025:1954


Datum publicatie04-08-2025
Zaaknummer200.350.871/01 NOT
ProcedureHoger beroep
ZittingsplaatsAmsterdam
RechtsgebiedenCiviel recht
TrefwoordenTuchtrecht / aansprakelijkheid; Tuchtrecht/aansprakelijkheid notaris;
Erfrecht
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl

Klacht tegen een oud-notaris. Geldlening/hypotheekrecht verstrekt door B.V. van inmiddels overleden vader van klager. Wilsbekwaamheid vader Informatie-/waarschuwingsplicht. Vervaltermijn art. 99 lid 21 Wna. Enig redelijk belang klager (art. 99 lid 1 Wna)? Klacht niet-ontvankelijk.

Volledige uitspraak


beslissing

___________________________________________________________________ _ _

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht

zaaknummer : 200.350.871/01 NOT

nummer eerste aanleg : SHE/2024/22

beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 29 juli 2025

inzake

[appellant] ,

wonend te [plaats 1] ,

appellant,

tegen

[geïntimeerde] ,

oud-notaris te [plaats 2] ,

geïntimeerde,

gemachtigde: mr. V.J.N. van Oijen, advocaat te Amsterdam.

Partijen worden hierna klager en de oud-notaris genoemd.

1De zaak in het kort

De vader van klager heeft in 2016 met zijn echtgenote een besloten vennootschap opgericht. In 2017 heeft deze vennootschap een geldlening verstrekt aan een nicht van de echtgenote in verband met de aankoop van een woning. Op deze woning is een hypotheekrecht gevestigd ten behoeve van de besloten vennootschap. Alle benodigde notariële akten zijn door de oud-notaris in aanwezigheid van de vader van klager en diens echtgenote gepasseerd. Vader is in 2023 overleden. Klager is geen erfgenaam maar wel executeur in de nalatenschap van vader. In deze tuchtprocedure stelt klager dat de oud-notaris bij de totstandkoming van de overeenkomst van geldlening tussen de besloten vennootschap en de nicht en bij de vestiging van het hypotheekrecht niet voldoende zorg in acht heeft genomen ten opzichte van vader en de besloten vennootschap. Het hof beslist dat klager geen redelijk belang heeft bij zijn klacht en dat de klacht niet-ontvankelijk is.

2Het geding in hoger beroep

2.1.

Klager heeft op 7 februari 2025 een beroepschrift – met bijlage – bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort ’s-Hertogenbosch (hierna: de kamer) van 20 januari 2025 tussen partijen gegeven onder bovengenoemd nummer (ECLI:NL:TNORSHE:2025:2).

2.2.

De oud-notaris heeft op 31 maart 2025 een verweerschrift bij het hof ingediend.

2.3.

Het hof heeft van de kamer de stukken van de eerste aanleg ontvangen.

2.4.

De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 28 mei 2025. Klager en de oud-notaris, vergezeld van haar gemachtigde, zijn verschenen. Zowel klager als de gemachtigde van de oud-notaris hebben het woord gevoerd aan de hand van aan het hof overgelegde spreekaantekeningen.

3Feiten

Het hof verwijst naar de feiten die de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling daarvan geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van de volgende feiten uitgaat.

3.1.

Klager is een zoon uit het eerste huwelijk van zijn vader (geboren op [datum 1] ). Uit dat huwelijk zijn nog een zoon en een dochter geboren. Na de ontbinding van dat huwelijk is vader hertrouwd.

3.2.

Op 3 maart 2016 heeft vader ten overstaan van een andere notaris, die destijds aan het kantoor van de oud-notaris was verbonden, een levenstestament gemaakt. Daarin heeft vader zijn tweede echtgenote (hierna: de echtgenote) tot zijn algemeen gevolmachtigde benoemd voor het geval hij om wat voor reden dan ook, bijvoorbeeld als hij wilsonbekwaam zou worden, niet meer zelf zou kunnen handelen.

3.3.

Bij e-mail van 20 augustus 2016 heeft vader het kantoor van de oud-notaris – samengevat – bericht dat hij en de echtgenote van plan zijn om een nicht en tevens petekind van de echtgenote (hierna: de nicht) financieel te helpen bij de aankoop van een woning. Zij dachten aan een geldlening als voorschot op de nalatenschap van de echtgenote en wilden dit notarieel vastleggen. Vader heeft daarbij meegedeeld dat hij – op advies van zijn belastingadviseur – bezig is zijn vermogen onder te brengen in een besloten vennootschap die zich zou richten op de financiering.

3.4.

Nadat de nicht een woning had gekocht voor € 295.000,- (kosten koper) hebben vader en de echtgenote eind oktober 2016 een eerste gesprek gehad met de oud-notaris. Toen is onder meer besproken dat de nicht het voor de aankoop benodigde bedrag zou lenen van de nog op te richten besloten vennootschap, welke vennootschap een hypotheekrecht op de woning zou krijgen. Tevens is gesproken over de voorwaarden waaronder de geldlening zou worden verstrekt, waaronder een looptijd van dertig jaren.

3.5.

Op 21 december 2016 heeft de oud-notaris de akte gepasseerd waarbij vader en de echtgenote de besloten vennootschap Nhz B.V. hebben opgericht. In de akte van oprichting is bepaald dat vader en de echtgenote ieder als zelfstandig tot vertegenwoordiging bevoegd bestuurder kunnen optreden. Vader en de echtgenote zijn in persoon aanwezig geweest bij het passeren van die akte.

3.6.

Daarna is er verder contact geweest tussen vader en/of de belastingadviseur en de oud-notaris over de voorwaarden waaronder de geldlening zou worden verstrekt en de hoogte van het recht van hypotheek dat zou worden gevestigd ter verzekering van het verhaal van die geldlening. Uit de e-mailcorrespondentie tussen vader en de oud-notaris en de belastingadviseur blijkt dat vader daar verschillende vragen over heeft gesteld, dat hij het belangrijk vond dat de lening rechtvaardig zou zijn tegenover zijn kinderen – die van niets wisten – en dat hij bezorgd was over de situatie die zou ontstaan als de nicht eerder zou komen te overlijden dan hij zelf en de echtgenote of als de nicht bijvoorbeeld langdurig ziek zou worden of haar baan kwijt zou raken.

3.7.

In verband met deze vragen en zorgen heeft de oud-notaris op 3 februari 2017 een gesprek gehad met vader en de belastingadviseur.

3.8.

Bij e-mail van 13 februari 2017 heeft de belastingadviseur (een medewerkster van) de oud-notaris voorgesteld de eerder besproken hypothecaire inschrijving met € 100.000,- te verhogen om extra zekerheid te verkrijgen voor het geval de nicht haar verplichtingen uit de overeenkomst van geldlening niet zou nakomen.

3.9.

Vervolgens zijn de concepten van de akte van geldlening en de hypotheekakte (met de voorgestelde verhoogde hypothecaire inschrijving) bij e-mail van 15 februari 2017 aan vader en de belastingadviseur gestuurd.

3.10.

Vader heeft bij e-mail van 16 februari 2017 kritische vragen gesteld aan de oud-notaris omdat hij het idee had dat zij zich voor € 100.000,- verrekende. De oud-notaris heeft diezelfde dag per e-mail – samengevat – toegelicht waarom de hypothecaire inschrijving in het concept van de hypotheekakte op advies van de belastingadviseur met dat bedrag was verhoogd, waarna vader en de oud-notaris elkaar over en weer nog hebben gemaild. In de avond van 16 februari 2017 heeft vader de oud-notaris onder meer gemaild dat hij “het zicht er op helemaal kwijt” was, dat hij er zeker van moest zijn dat, hoe en wanneer de nicht de lening zou aflossen en dat het hem het beste leek als de oud-notaris samen met hem, de echtgenote en de nicht rond de tafel zou gaan zitten om tot “harde afspraken” te komen.

3.11.

Op 1 maart 2017 heeft de oud-notaris de volgende akten gepasseerd:

  • een akte van levering waarbij de gekochte woning aan de nicht is geleverd;

  • een akte van geldlening waarbij Nhz B.V. een bedrag van € 303.500,- aan de nicht heeft geleend, bestaande uit een aflossingsvrij deel van € 150.000,- en een deel van € 153.500,- dat moet worden afgelost op basis van annuïteiten. De geldlening is verstrekt voor een looptijd van dertig jaren – eindigend op 1 maart 2047 – tegen een rente van 1,5% per jaar;

  • een hypotheekakte, waarbij ten gunste van Nhz B.V. een recht van eerste hypotheek is gevestigd op de woning van de nicht tot meerdere zekerheid voor de terugbetaling van de verstrekte en/of te verstrekken geldleningen tot een bedrag van € 403.500,- en tot betaling van bedongen renten, boeten en kosten voor een bedrag van € 161.400,-, dus in totaal € 564.900,-.

Vader is in zijn hoedanigheid van zelfstandig tot vertegenwoordiging bevoegd bestuurder van Nhz B.V. in persoon aanwezig geweest bij het passeren van de akte van geldlening en de hypotheekakte.

3.12.

Op 15 maart 2018 heeft vader ten overstaan van de oud-notaris zijn testament gewijzigd. Samengevat heeft hij bij dat testament de echtgenote, zijn andere zoon, zijn dochter en de twee kinderen van klager tot zijn erfgenamen benoemd, met benoeming van de echtgenote tot executeur/afwikkelingsbewindvoerder (hierna: executeur). Voor het geval zij die functie niet (meer) zou kunnen of willen vervullen, heeft vader klager in haar plaats/als haar opvolger benoemd.

3.13.

De oud-notaris is op 31 december 2021 gedefungeerd als notaris.

3.14.

Vader is op [datum 2] overleden. De echtgenote heeft de functie van executeur niet aanvaard. Uit de verklaring van executele van 21 november 2023 blijkt dat klager die functie in haar plaats heeft aanvaard en dat hij in die hoedanigheid heeft verklaard dat hij kan aantonen dat de goederen van de nalatenschap van vader ruimschoots toereikend zijn om de schulden daarvan te voldoen.

3.15.

Klager is per 16 januari 2024 naast de echtgenote in functie getreden als zelfstandig tot vertegenwoordiging bevoegd bestuurder van Nhz B.V.

3.16.

De broer van klager, die een van de erfgenamen van de vader was, is op 21 juli 2024 overleden. Hij heeft klager bij testament benoemd als executeur/afwikkelingsbewindvoerder (hierna: executeur) van zijn nalatenschap. Klager heeft die functie aanvaard.

4De klacht

Klager stelt dat de oud-notaris bij de totstandkoming van de overeenkomst van geldlening tussen Nhz B.V. en de nicht en bij de vestiging van het hypotheekrecht niet voldoende zorg in acht heeft genomen ten opzichte van vader en Nhz B.V. In de kern verwijt klager de oud-notaris:

  1. dat zij gelet op de inhoud van de (warrige) mailberichten van vader – die destijds 83 jaar oud was – en de aanwezigheid van meerdere indicatoren uit het “Stappenplan beoordeling wilsbekwaamheid ten behoeve van notariële dienstverlening” aanleiding had moeten zien om voorafgaand aan het passeren van de beide akten onderzoek te laten uitvoeren naar de wilsbekwaamheid van vader;

  2. dat zij vader, die enkele malen met nadruk aandacht had gevraagd voor de positie van zijn kinderen/erfgenamen, niet voldoende heeft geïnformeerd over/gewaarschuwd voor de gevolgen die de geldlening – met een looptijd van 30 jaren – voor hen zou hebben als hij zou komen te overlijden, onder meer ten aanzien van de betaling van de verschuldigde erfbelasting en de (on)mogelijkheid tot liquidatie van Nhz B.V.

5Beoordeling

5.1.

De kamer heeft in de bestreden beslissing de klacht niet-ontvankelijk verklaard en is niet aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht toegekomen.

De klacht is door klager in zijn hoedanigheid van bestuurder van Nhz B.V. te laat ingediend

5.2.

De kamer heeft – onder verwijzing naar artikel 99 lid 21 van de Wet op het notarisambt (hierna: Wna) – geoordeeld dat klager de klacht in zijn hoedanigheid van bestuurder van Nhz B.V. te laat heeft ingediend. De kamer heeft hiertoe – kort gezegd – overwogen dat de vervaltermijn is aangevangen op 2 maart 2017, omdat vader (als bestuurder van Nhz B.V.) in persoon aanwezig is geweest bij het passeren van de akte van geldlening op 1 maart 2017. Op dat moment heeft vader (en daarmee Nhz B.V.) kennis kunnen nemen van de inhoud én de gevolgen van die akte en was vader (en daarmee Nhz B.V.) sindsdien dus bekend met het handelen van de oud-notaris. Omdat de klacht pas op 22 augustus 2024 door klager is ingediend heeft de kamer geoordeeld dat klager als bestuurder van Nhz B.V. niet-ontvankelijk is vanwege het verstrijken van de vervaltermijn, zowel voor wat betreft de driejaarstermijn als de nadere vervaltermijn van één jaar. Ter verdere toelichting heeft de kamer nog overwogen dat – mocht vader inderdaad niet in staat zijn geweest zijn wil te bepalen – de echtgenote als medebestuurder van Nhz B.V. en/of als algemeen gevolmachtigde van vader uit hoofde van diens levenstestament vanaf 2 maart 2017 drie jaren de tijd had om een klacht tegen de oud-notaris in te (laten) dienen, maar dat zij dit ook niet heeft gedaan.

5.3.

In zijn beroepschrift is klager niet in beroep gekomen tegen dit oordeel van de kamer. Ook het hof sluit zich aan bij de overwegingen en het oordeel van de kamer en maakt die tot de zijne. Het hof is dus, net als de kamer, van oordeel dat klager als bestuurder van Nhz B.V. niet-ontvankelijk is vanwege het verstrijken van de vervaltermijn.

Kan klager als zoon van zijn vader, in zijn hoedanigheid van executeur van diens nalatenschap en in zijn hoedanigheid van executeur van de nalatenschap van zijn broer als belanghebbende worden aangemerkt?

5.4.

In zijn beroepschrift heeft klager verder opnieuw gesteld dat hij in nog drie hoedanigheden als belanghebbende bij de klacht is aan te merken, namelijk (1) als zoon van zijn vader, (2) in zijn hoedanigheid van executeur van diens nalatenschap en (3) in zijn hoedanigheid van executeur van de nalatenschap van zijn broer. De kamer heeft geoordeeld dat klager in al deze hoedanigheden geen “enig redelijk belang” heeft bij het indienen van de klacht, als bedoeld in artikel 99 lid 1 Wna. De klacht gaat namelijk niet over het testament van vader maar over een geheel andere rechtshandeling (de akte van geldlening), waarbij vader slechts als bestuurder van Nhz B.V. betrokken was. De omstandigheid dat deze rechtshandeling later gevolgen heeft voor de omvang (en verantwoording) van de nalatenschap van vader is volgens de kamer onvoldoende om klager als zoon of als executeur/afwikkelingsbewindvoerder in de nalatenschappen van zijn vader en broer als klachtgerechtigde aan te merken met betrekking tot de betrokkenheid van de oud-notaris bij de geldleningsovereenkomst.

5.5.

Klager heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij wel als klachtgerechtigde kan worden aangemerkt bij een klacht over de afwikkeling van de akte van geldlening. Het gaat volgens klager niet om een overeenkomst van geldlening van een normale, dagelijkse omvang, maar om een geldlening die (1) betrekking heeft op een fors bedrag, (2) ook een substantieel deel van de nalatenschap uitmaakt, (3) duidelijk is aangegaan voor een duur tot ná het overlijden van de geldgever en (4) waarbij de geldgever bij herhaling aandacht heeft gevraagd aan de oud-notaris voor de situatie na zijn overlijden en de positie van zijn erfgenamen. Daarmee is de overeenkomst van geldlening ten nauwste verbonden met de nalatenschap van de geldgever (vader) en dus is klager als zoon van vader, als executeur van de nalatenschap van vader en die van zijn broer (die immers erfgenaam van vader was) belanghebbende bij de klacht. Klager merkt ook daadwerkelijk dat hij dit belang heeft, omdat hij als executeur is geconfronteerd met een lening die nog tot 2047 loopt en met de jaarlijkse verplichtingen die het in stand houden van de B.V. met zich brengt en omdat het erfdeel van zijn broer minder groot is dan het zou zijn geweest als de lening niet was aangegaan.

5.6.

Het hof is, net als de kamer, van oordeel dat klager in zijn andere drie hoedanigheden niet heeft te gelden als iemand “met enig redelijk belang” in de zin van artikel 99 lid 1 Wna. Klager was geen partij bij de op 1 maart 2017 door de oud-notaris gepasseerde akten. Ook kan klager niet worden aangemerkt als een persoon die een recht kan ontlenen aan deze akten. Als vader dat had gewild, dan was hij degene die – als partij bij de akte – tot 2 maart 2020 een tuchtklacht had kunnen indienen tegen de oud-notaris. De driejaarstermijn van artikel 99 lid 21 Wna is voor klager – als zoon van zijn vader – niet opnieuw gaan lopen op het moment dat vader – als potentiële klager – is overleden (zie ook hof Amsterdam 8 februari 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:323). Verder heeft de kamer terecht overwogen dat, conform vaste rechtspraak van dit hof, in het algemeen een (versterf)erfgenaam een redelijk belang heeft bij een tuchtklacht over de totstandkoming en/of inhoud van het testament van een erflater (zie hof Amsterdam 13 februari 2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:320), maar dat dit in beginsel niet geldt voor andere rechtshandelingen. Alleen het zijn van de zoon van vader dan wel van executeur in de nalatenschap van vader (waarin ook nog eens slechts de aandelen in Nhz B.V. vallen en niet de geldlening zelf) dan wel van executeur in de nalatenschap van de broer van klager geeft aan klager niet zonder meer een redelijk belang om te mogen klagen. Het hof onderschrijft ook de overweging van de kamer dat de omstandigheid dat een rechtshandeling die later gevolgen heeft voor de omvang van de nalatenschap daarvoor onvoldoende is. Het hof is dus, net als de kamer, van oordeel dat klager in zijn andere drie hoedanigheden niet-ontvankelijk is vanwege het ontbreken van enig redelijk belang in de zin van artikel 99 lid 1 Wna.

Conclusie

5.7.

Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat het hof, evenals de kamer, van oordeel is dat de klacht niet-ontvankelijk is. Het hof zal de beslissing van de kamer daarom bevestigen.

6Beslissing

Het hof:

- bevestigt de bestreden beslissing.

Deze beslissing is gegeven door mrs. J.H. Lieber, E. de Greeve en Th.W. van Grafhorst en in het openbaar uitgesproken op 29 juli 2025 door de rolraadsheer.



© Copyright 2009 - 2025 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733