Rechtbank Rotterdam 29-07-2025, ECLI:NL:RBROT:2025:9292

Essentie (gemaakt door AI)

Kort geding. Erfrecht. Eiseres vordert medewerking aan verkoop van een appartement in Spanje om schulden van de nalatenschap te betalen. Toewijzing, onder oplegging van dwangsom. Een procedure zoals bedoeld in artikel 4:147 lid 2 BW heeft geen schorsende werking. Vordering tot medewerking verlenen aan afgifte legaat afgewezen op grond van onvoldoende spoedeisend belang. Tegenvorderingen afgewezen. Proceskosten gecompenseerd.


Datum publicatie01-08-2025
ZaaknummerC/10/701828 / KG ZA 25-622
ProcedureKort geding
ZittingsplaatsRotterdam
RechtsgebiedenCiviel recht
TrefwoordenErfrecht; Executeur nalatenschap; Legaat;
Familieprocesrecht
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl

Kort geding. Erfrecht. Vordering tot medewerking verlenen aan de verkoop van een appartement in Spanje. Toewijzing. Een procedure zoals bedoeld in artikel 4:147 lid 2 BW heeft geen schorsende werking. Eiseres mag het appartement verkopen om schulden van de nalatenschap te betalen. Belangenafweging. Vordering tot medewerking verlenen aan afgifte legaat afgewezen op grond van onvoldoende spoedeisend belang. Tegenvorderingen afgewezen. Proceskosten gecompenseerd.

Volledige uitspraak


vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven

zaaknummer / rolnummer: C/10/701828 / KG ZA 25-622

Vonnis in kort geding van 29 juli 2025

in de zaak van

[eiseres] , in haar hoedanigheid van executeur van de nalatenschap van de heer [erflater] ,

woonplaats: [plaats 1] ,

eiseres in conventie, verweerster in reconventie,

advocaat mr. A.C. de Bakker te Hendrik-Ido-Ambacht,

tegen

1 [gedaagde 1] ,

woonplaats: [plaats 2] ,

2. [gedaagde 2],

woonplaats: [plaats 3] ,

gedaagden in conventie, eiseressen in reconventie,

advocaat mr. M.A. Ossentjuk te Leiden.

Partijen worden hierna [eiseres] , [gedaagde 1] en [gedaagde 2] genoemd.

1De zaak in het kort

1.1.

[eiseres] is executeur in de nalatenschap van de vader van partijen, [erflater] , die op [overlijdensdatum] 2022 is overleden. [eiseres] wil het tot de nalatenschap behorende appartement in Spanje verkopen om schulden van de nalatenschap te kunnen betalen. [eiseres] heeft inmiddels een koper gevonden voor het appartement. Omdat Spaans recht vereist dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] meetekenen voor de verkoop en levering van het appartement en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] dat niet vrijwillig doen, vordert [eiseres] dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden veroordeeld om hun medewerking te verlenen aan de verkoop en levering van het appartement. Daarnaast vordert [eiseres] dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden veroordeeld om mee te werken aan het vestigen van het aan [eiseres] gelegateerde recht van gebruik en bewoning op een tot de nalatenschap behorende woning in Nederland. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn het niet eens met de vorderingen van [eiseres] . Daarnaast vorderen zij zelf als tegenvorderingen – kort gezegd en na intrekking van enkele tegenvorderingen – dat [eiseres] onder druk van een dwangsom (die zij in privé moet betalen) wordt geboden om haar inspanningen met betrekking tot de verkoop van het appartement in Spanje te staken en om de woning in Nederland te verlaten. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen van [eiseres] gedeeltelijk toe en de tegenvorderingen van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] af. Dit wordt hierna uitgelegd.

2. De procedure

2.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • de dagvaarding van 3 juli 2025, met bijlagen 1 tot en met 31;

  • de aanvullende bijlage 32 van [eiseres] ;

  • de conclusie van antwoord in conventie houdende eis in reconventie (tegenvordering), met bijlagen 1 tot en met 3;

  • de mondelinge behandeling op 15 juli 2025;

  • de pleitaantekeningen van mr. De Bakker.

2.2.

De voorzieningenrechter heeft, zoals zij tijdens de mondelinge behandeling al met partijen besprak, kort overleg gehad met de kantonrechter die de verzoekschriftprocedure met zaaknummer 11756646 VZ VERZ 25-4492 tussen partijen behandelt. De uitkomst van dat overleg is dat niet te verwachten valt dat de door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in de verzoekschriftprocedure verzochte voorlopige voorzieningen op korte termijn worden behandeld, omdat daarvoor eerst verhinderdata worden opgevraagd. Daarom wordt vandaag in deze zaak vonnis gewezen.

3De beoordeling

in conventie en in reconventie

Formele punten

3.1.

Het verweer dat [eiseres] niet-ontvankelijk is in haar vorderingen met betrekking tot het appartement in Spanje omdat de door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] gestarte verzoekschrift-procedure op grond van artikel 4:147 lid 2 BW schorsende werking heeft, wordt verworpen. Uit de wet volgt namelijk niet dat een dergelijk verzoek schorsende werking heeft.

3.2.

Het verweer dat [eiseres] in de verkeerde hoedanigheid medewerking tot afgifte van het legaat met betrekking tot de woning in Nederland vordert, blijft onbesproken. Zoals hierna blijkt, wordt die vordering van [eiseres] namelijk op inhoudelijke gronden afgewezen.

3.3.

Het verweer dat [eiseres] [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in de verkeerde hoedanigheid heeft gedagvaard, namelijk voor zichzelf en niet in hun hoedanigheid van erfgenamen van de nalatenschap van vader, slaagt ook niet. Nog los van de huidige deformaliseringstendens in de rechtspraak, voert [eiseres] terecht aan dat de toevoeging “in hun hoedanigheid van erfgenamen van de nalatenschap van vader” in dit geval in juridische zin geen verschil maakt en om die reden niet tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres] kan leiden.

3.4.

Het verweer dat [eiseres] haar vorderingen had moeten indienen in de door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] gestarte verzoekschriftprocedure bij de kantonrechter, wordt ook verworpen. Dit kort geding was namelijk al door [eiseres] aangekondigd vóórdat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] de verzoekschriftprocedure waren gestart. Bovendien heeft [eiseres] voldoende gesteld en onderbouwd dat en waarom zij een spoedeisend belang heeft bij een beslissing in dit kort geding.

Het appartement in Spanje mag worden verkocht en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] moeten daar hun medewerking aan verlenen

3.5.

Tussen partijen is niet in geschil dat er schulden zijn in de nalatenschap van vader, waaronder een aanslag erfbelasting die in de nabije toekomst door [eiseres] zal worden ontvangen en dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] papieren schenkingen, van een forse omvang, hebben opgeëist. [eiseres] stelt zich terecht op het standpunt dat zij als executeur van de nalatenschap de taak heeft om die schulden te betalen en om, als dat daarvoor nodig is, goederen van de nalatenschap te gelde te maken (artikel 4:147 lid 1 BW) . In principe mag [eiseres] het appartement in Spanje dus verkopen om schulden van de nalatenschap te kunnen betalen en moeten [gedaagde 1] en [gedaagde 2] daar hun medewerking aan verlenen.

3.6.

Daaraan doet niet af dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] inmiddels een verzoekschriftprocedure zoals bedoeld in artikel 4:147 lid 2 BW zijn gestart (zie hiervoor in 2.2.) waarin zij onder andere het ontslag van [eiseres] als executeur hebben verzocht. Daarvoor is in de eerste plaats relevant dat [eiseres] al sinds eind 2022 met [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in gesprek is over de verdeling/verkoop van het appartement in Spanje. Waar [gedaagde 1] en [gedaagde 2] aanvankelijk niet inhoudelijk reageerden op het verzoek van [eiseres] om aan te geven wat hun zienswijze is met betrekking tot het appartement, pingpongden [gedaagde 1] en [gedaagde 2] vervolgens als het ware tussen enerzijds toebedeling van het appartement aan henzelf (al dan niet samen met hun broer) en anderzijds verkoop van het appartement aan een derde. Een duidelijke én definitieve keuze tussen deze twee opties hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] sindsdien nooit gemaakt, óók niet nadat de voorzieningenrechter hen daar tijdens de mondelinge behandeling expliciet naar heeft gevraagd. Van [eiseres] kan niet gevergd worden dat zij deze onduidelijke situatie moet blijven gedogen. Daar komt bij dat [eiseres] [gedaagde 1] en [gedaagde 2] op 22 juni 2024 een redelijke termijn heeft gesteld tot 15 juli 2024 om een verzoekschriftprocedure zoals bedoeld in artikel 4:147 lid 2 BW te starten met betrekking tot de verdeling/verkoop van het appartement. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben die termijn ongebruikt laten verstrijken. Hoewel aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] kan worden toegegeven dat voorshands niet aannemelijk lijkt dat zij daarmee hun recht op het voeren van een dergelijke verzoekschriftprocedure hebben verspeeld, brengt de omstandigheid dat zij de door [eiseres] gestelde redelijke termijn ruimschoots hebben laten verstrijken (het verzoekschrift is pas medio juni 2025 ingediend en dus bijna een jaar na het verstrijken van de termijn) naar het oordeel van de voorzieningenrechter wel mee dat de verzoekschriftprocedure er niet aan in de weg staat dat het appartement in Spanje nu aan een derde wordt verkocht. Verder is relevant dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] tot nu toe nooit concrete bezwaren hebben geuit tegen verkoop van het appartement, anders dan dat zij het appartement mogelijk zelf toebedeeld willen krijgen, en tegen de verkoopprijs. Het betoog van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] dat er in Spanje nog een grote hoeveelheid, door hen nader aangeduide, formaliteiten moet worden vervuld voordat tot levering kan worden gekomen, heeft [eiseres] gemotiveerd betwist. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben daar niet meer op gereageerd, zodat het er voor wordt gehouden dat geen sprake is van formele beletselen die aan levering op korte termijn in de weg staan.

3.7.

Een belangenafweging tussen het belang van [eiseres] om het appartement in Spanje nu zo snel mogelijk te kunnen verkopen en het belang van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] om het oordeel van de kantonrechter in de verzoekschriftprocedure af te wachten, valt uit in het voordeel van [eiseres] . De voorzieningenrechter wijst hiervoor in de eerste plaats op wat hiervoor is overwogen. [eiseres] heeft simpelweg lang genoeg gewacht en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben te lang onduidelijkheid laten bestaan (en laten dit overigens nog steeds bestaan) over hun wensen met betrekking tot het appartement. Daarnaast is relevant dat [eiseres] op dit moment een koper voor het appartement heeft, die – zo hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet weersproken – een redelijke prijs voor het appartement wil betalen, en dat ook om die reden (spoedeisend) belang bestaat om het appartement nu zo snel mogelijk te kunnen verkopen. Niet aannemelijk is dat de koper een nog (veel) langere periode wil afwachten totdat het appartement eventueel aan hem of haar wordt verkocht, nog daargelaten dat dit ook nog tot extra lasten voor de nalatenschap kan leiden.

3.8.

Ten overvloede is nog van belang dat de voorzieningenrechter op dit moment, gelet op de inhoud van het verzoekschrift van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] , dat de voorzieningenrechter heeft gelezen, voorshands niet hoogst aannemelijk acht dat [eiseres] wordt ontslagen als executeur van de nalatenschap. Dat vormt daarom ook geen reden om de vordering ten aanzien van het appartement in Spanje af te wijzen.

3.9.

De conclusie luidt dat [eiseres] het appartement in Spanje aan een derde mag verkopen en dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] daar hun medewerking aan moeten verlenen. Daartoe worden [gedaagde 1] en [gedaagde 2] dan ook hoofdelijk veroordeeld, op de wijze zoals hierna in de beslissing staat vermeld. De eventuele onduidelijkheid in de daartoe strekkende vordering van [eiseres] wordt ondervangen door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] te veroordelen om hun medewerking te verlenen aan alles dat nodig is om tot verkoop en levering door [eiseres] van het appartement in Spanje aan een derde te komen, waaronder de handelingen die [eiseres] concreet in haar vordering heeft genoemd.

De gevorderde dwangsom met betrekking tot de medewerking aan de verkoop van het appartement wordt toegewezen

3.10.

Gelet op de onduidelijkheid die [gedaagde 1] en [gedaagde 2] lange tijd hebben laten ontstaan (en nog steeds laten bestaan) over hun wensen met betrekking tot het appartement en hun weigerachtige houding om daarin een duidelijke én definitieve keuze te maken, bestaat aanleiding om deze veroordeling met een dwangsom te versterken. Die dwangsom wordt gesteld op € 500,00 per dag met een maximum van € 75.000,00. De voorzieningenrechter spreekt echter de hoop uit dat het niet zo ver hoeft te komen en dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] vrijwillig aan de veroordeling zullen voldoen.

De overige (tegen)vorderingen worden afgewezen

3.11.

Uit het hiervoor gegeven oordeel dat [eiseres] het appartement in Spanje aan een derde mag verkopen, vloeit voort dat de tegenvordering van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] die ertoe strekt dat [eiseres] haar inspanningen met betrekking tot de verkoop van het appartement in Spanje staakt, wordt afgewezen.

3.12.

Dat geldt ook voor de tegenvorderingen onder 4. tot en met 6. Die tegenvorderingen komen er op neer dat [eiseres] wordt veroordeeld om de woning in Nederland onder druk van een dwangsom te ontruimen. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben echter onvoldoende gesteld om tot de conclusie te kunnen komen dat de nalatenschap schade lijdt door het verblijf van [eiseres] in de woning en dat om die reden op dit moment een spoedeisend belang bestaat bij ontruiming van de woning. Daarbij is relevant dat op dit moment niet onaannemelijk is dat [eiseres] na vestiging van het legaat met betrekking tot de woning met terugwerkende kracht – vanaf het overlijden van vader – het recht heeft (gehad) om in de woning te wonen en dat dan achteraf bezien geen sprake is geweest van onrechtmatig verblijf in de woning door [eiseres] . In die situatie zou het bijzonder complicerend zijn als de woning ondertussen aan een derde zou zijn verhuurd of verkocht, zoals [gedaagde 1] en [gedaagde 2] blijkbaar voorstaan.

3.13.

Tot slot wordt ook de vordering onder II., die inhoudt dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] onder druk van een dwangsom worden veroordeeld om mee te werken aan het vestigen van het aan [eiseres] gelegateerde recht van gebruik en bewoning op een tot de nalatenschap behorende woning in Nederland, afgewezen. Voor deze veroordeling bestaat in de huidige situatie onvoldoende spoedeisend belang. Daarbij is ook relevant dat een legaat pas kan worden gevestigd nadat alle schulden van de nalatenschap zijn voldaan en daarvan is op dit moment geen sprake.

Iedere partij moet de eigen proceskosten betalen

3.14.

Het uitgangspunt in zaken tussen familieleden is dat de proceskosten worden gecompenseerd. Dit betekent dat iedere partij de eigen proceskosten moet betalen. De voorzieningenrechter ziet in de omstandigheden van deze zaak geen aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken. De proceskosten in conventie en in reconventie worden daarom gecompenseerd.

Uitvoerbaarheid bij voorraad

3.15.

De veroordeling van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] om hun medewerking te verlenen aan de verkoop van het appartement in Spanje en de daaraan gekoppelde dwangsomveroordeling worden uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dat vloeit voort uit het materiële oordeel en het in dat kader vastgestelde spoedeisend belang gelet op de beoogde datum van levering.

4De beslissing

De voorzieningenrechter:

in conventie

4.1.

veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk om hun medewerking te verlenen aan alles dat nodig is om tot verkoop en levering door [eiseres] van het appartement in Spanje, zoals omschreven in bijlage 30 bij de dagvaarding, aan een derde te komen, waaronder door op eerste verzoek van [eiseres] een reserveringsovereenkomst, een koopovereenkomst en een leveringsakte te ondertekenen waarmee het appartement wordt geleverd aan een derde en door alle benodigde medewerking te verlenen aan de uitkering van de verkoopopbrengst (na aftrek van eventuele verkoopkosten en regulier te verrekenen kosten en belastingen) op een door [eiseres] beheerde ervenrekening;

4.2.

veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk om aan [eiseres] te betalen een dwangsom van € 500,00 per dag dat zij de veroordeling onder 4.1. niet nakomen, met dien verstande dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] maximaal € 75.000,00 aan dwangsommen kunnen verbeuren;

4.3.

verklaart dit vonnis tot zo ver uitvoerbaar bij voorraad;

4.4.

compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten betaalt;

4.5.

wijst al het andere af;

in reconventie

4.6.

wijst de vorderingen af;

4.7.

compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten betaalt.

Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken op 29 juli 2025.

3349 / 2009



© Copyright 2009 - 2025 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733