Datum publicatie | 25-07-2025 |
Zaaknummer | C/16/555523 / FL RK 23-351 |
Procedure | Beschikking |
Zittingsplaats | Lelystad |
Rechtsgebieden | Civiel recht; Personen- en familierecht |
Trefwoorden | Familieprocesrecht; Meerderjarigenbescherming; Bewind |
Wetsverwijzingen |
Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl
De ontvankelijkheid van een verzoek tot echtscheiding ingediend door een bewindvoerder/mentorVolledige uitspraak
Familierecht
locatie Lelystad
zaaknummer: C/16/555523 / FL RK 23-351
Echtscheiding
Beschikking van 24 december 2024
in de zaak van:
[de bewindvoerder] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de bewindvoerder,
in de hoedanigheid van mentor en bewindvoerder van:
[de man] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. A.H.H. Nauta.
tegen
[de vrouw] ,
voorheen blijkens de huwelijksakte: [de vrouw],
wonende te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. C.A.M.J.M. Joosten.
1De procedure
Bij beschikking van 2 augustus 2024 heeft de rechtbank de beslissing op de verzoeken over de echtscheiding en het geldbedrag aangehouden en partijen in de gelegenheid gesteld om hun standpunten kenbaar te maken ten aanzien van de bevoegdheid van de bewindvoerder/mentor om namens de man een verzoek tot echtscheiding in te dienen.
De rechtbank heeft daarna de volgende stukken ontvangen:
-
een F9-formulier van de vrouw, binnengekomen op 19 augustus 2024;
-
een brief van de man (met bijlagen), binnengekomen op 26 augustus 2024.
Er heeft geen verdere mondelinge behandeling plaatsgevonden.
2Waar de procedure over gaat
Partijen zijn op [trouwdatum] 2020 met elkaar getrouwd in [trouwplaats] , Republiek Servië.
De man heeft de Nederlandse nationaliteit. De vrouw heeft de Servische nationaliteit.
Sinds 22 juli 2021 is de man onder bewind gesteld op grond van zijn lichamelijke en/of geestelijke toestand en is er een mentorschap ingesteld. Met ingang van 8 december 2022 heeft de kantonrechter de huidige bewindvoerder benoemd.
De man verzoekt de rechtbank na gedeeltelijke intrekking:
-
de echtscheiding tussen partijen uit te spreken;
-
te bepalen dat de vrouw een bedrag van € 105.000,- aan de man dient te voldoen, zijnde het totaalbedrag van de gelden, die tot het vermogen van de man behoren en waarover de vrouw vanaf 12 juni 2020 onrechtmatig heeft beschikt/heeft doen beschikken.
De vrouw vindt dat de man niet ontvankelijk is in zijn verzoeken, dan wel dat de verzoeken moeten worden afgewezen.
3De beoordeling
De bevoegdheid van de rechtbank en het recht dat van toepassing is
De rechtbank is bevoegd te beslissen op de verzoeken van partijen en het Nederlands recht is op die verzoeken van toepassing. Partijen woonden immers zowel voor als na het huwelijk in Nederland en er is bij het huwelijk geen rechtskeuze gedaan.
De echtscheiding
Tijdens de zitting op 16 mei 2024 heeft de bewindvoerder verklaard dat hij als bewindvoerder/mentor de beslissing heeft genomen om namens de man een verzoek tot echtscheiding in te laten dienen. De vrouw heeft de rechtbank na de zitting bericht dat zij van oordeel is dat de bewindvoerder/mentor niet bevoegd is om namens de man een verzoek tot echtscheiding in te stellen. Ook de rechtbank dient ambtshalve te beoordelen of de bewindvoerder/mentor bevoegd is om dit verzoek in te dienen. De rechtbank heeft partijen eerst in de gelegenheid gesteld om zich nader over deze kwestie uit te laten.
Uit de jurisprudentie die door de vrouw, en eerder ook door de rechtbank, naar voren is gebracht blijkt dat een curator/mentor/bewindvoerder geen verzoek tot echtscheiding kan doen zonder dat degene om wie het gaat in staat was zijn of haar wil omtrent het echtscheidingsverzoek te bepalen en de betekenis daarvan te begrijpen. De beslissing om een echtscheidingsverzoek in te dienen heeft een hoogst persoonlijk karakter en daarom komt deze bevoegdheid niet toe aan een curator/mentor/bewindvoerder of aan een advocaat. 1 De rechtbank overweegt daarover in deze zaak als volgt.
De advocaat van de man heeft stukken overgelegd waaruit blijkt dat de vorige bewindvoerder van de man, de heer [A] , meermaals met de man heeft gesproken over zijn huwelijk met de vrouw. In een e-mail van de voormalig bewindvoerder van
16 augustus 2024, verklaart hij dat de man bij herhaling aan hem heeft aangegeven dat hij niet uit vrije wil is getrouwd met de vrouw en dat de bewindvoerder daarom in overleg met de man een echtscheidingsprocedure in gang heeft gezet. [A] heeft namens de man de advocaat van de man opdracht gegeven om een verzoek tot echtscheiding bij de rechtbank in te dienen. Dit kan ook worden afgeleid uit de overgelegde correspondentie tussen [A] en de advocaat van de man in december 2022. Daarna heeft de huidige bewindvoerder de taak van [A] overgenomen en de echtscheidingsprocedure met de advocaat van de man doorgezet. Het verzoek tot echtscheiding is in april 2023 bij de rechtbank ingediend. Ook uit de beschikking van de kantonrechter van 21 juli 2021 blijkt dat de man tijdens de zitting destijds heeft verklaard dat hij niet achter het huwelijk staat.
De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de verklaring van de eerste bewindvoerder van de man. De rechtbank acht het onaannemelijk dat de bewindvoerder hierover in strijd met de waarheid heeft verklaard. Zijn verklaring wordt ook ondersteund door de overgelegde e-mails en door de beschikking van de kantonrechter van 21 juli 2021. De rechtbank vindt het voldoende aannemelijk dat de man zelf wilde scheiden van de vrouw en omdat hij dit ook herhaaldelijk heeft aangegeven, in staat was zijn wil daaromtrent te bepalen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de bewindvoerder bevoegd is tot indiening van het verzoek tot echtscheiding en verklaart hem ontvankelijk in dat verzoek.
De vrouw verweert zich ook op inhoudelijke gronden tegen het verzoek tot echtscheiding. Volgens de vrouw is het huwelijk gesloten uit liefde en vastberadenheid en is het niet de wens van de man zelf om te scheiden. De rechtbank stelt voorop dat op grond van artikel 1:151 van het Burgerlijk Wetboek (BW) de echtscheiding op verzoek van één van de echtgenoten wordt uitgesproken, indien het huwelijk duurzaam ontwricht is. Indien een echtgenoot gemotiveerd stelt en daarbij volhardt dat hij niet meer met zijn echtgenoot kan samenleven, zal dit voor de rechter vrijwel altijd een beslissende aanwijzing zijn dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. 2
Zoals hiervoor overwogen is de rechtbank van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat de man op het moment dat hij nog in staat was om zijn wil hieromtrent te bepalen wilde scheiden van de vrouw en dat het onderhavige verzoek hieruit voortvloeit. Er is ook al geruime tijd geen enkele vorm van samenleving of contact tussen partijen, terwijl het er alle schijn van heeft dat - zoals uit de hierna volgende overwegingen nog zal blijken - de vrouw misbruik van dit huwelijk maakt om zich ten koste van de man te verrijken. De rechtbank is daarom van oordeel dat er sprake is van duurzame ontwrichting van het huwelijk tussen partijen. De rechtbank zal de echtscheiding tussen partijen uitspreken omdat aan de wettelijke vereisten is voldaan. 3
Het geldbedrag
De man verzoekt te bepalen dat de vrouw een bedrag van € 105.000,- aan de man dient te voldoen, zijnde het totaalbedrag van de gelden, die tot het vermogen van de man behoren en waarover de vrouw vanaf 12 juni 2020 onrechtmatig heeft beschikt/heeft doen beschikken. Dit bedrag is onder andere opgebouwd uit bedragen die zijn overgeboekt van de betaalrekening van de man naar de bankrekening van de schoonzoon van de vrouw dan wel zijn onderneming van in totaal € 52.800,- en uit pinopnames die van de rekening van de man zijn gedaan van in totaal € 30.900,-. Voor het overige is door de man niet toegelicht waaruit het bedrag van € 105.000,- is opgebouwd.
Partijen hebben geen huwelijkse voorwaarden laten opstellen en zijn na
[trouwdatum] 2018 getrouwd. Dat betekent dat door hun huwelijk een beperkte gemeenschap van goederen is ontstaan. Niet gesteld of gebleken is echter dat er sprake is van vermogensbestanddelen dan wel schulden die in de beperkte gemeenschap vallen. Er behoeft daarom geen verdeling van een beperkte gemeenschap plaats te vinden.
Nu de man het hierboven sub 3.8 bedoelde verzoek in deze echtscheidingsprocedure doet, begrijpt de rechtbank dat de man een verzoek doet tot vergoeding van de genoemde bedragen zoals bedoeld in artikel 1:87 BW. Volgens artikel 1:87 BW lid 1 ontstaat er een vergoedingsrecht ten laste van de ene echtgenoot ten gunste van de andere echtgenoot wanneer er vermogensverschuiving tussen de privévermogens van de echtgenoten plaatsvindt. De rechtbank moet dus beoordelen of er sprake is geweest van een vermogensverschuiving zoals bedoeld in dit artikel. De rechtbank gaat hierbij uit van de bewijsregels die voortvloeien uit artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Dit betekent dat de man gemotiveerd dient te stellen, en zo nodig moet bewijzen dat er sprake is van een vermogensverschuiving ten laste van hem en ten gunste van de vrouw. Indien de vrouw hiertegen een zogenaamd bevrijdend verweer opwerpt, rust de stel- en bewijsplicht hiervan op haar.
Ten aanzien van de pinopnames heeft de vrouw in het verweerschrift betwist dat deze door haar zijn gedaan. Tijdens de zitting heeft de vrouw echter desgevraagd expliciet aangegeven dat zij de in het verzoekschrift genoemde pinopnames wel heeft gedaan. De rechtbank stelt daarom vast dat de vrouw geld heeft onttrokken aan het vermogen van de man, in ieder geval ter hoogte van de in het verzoekschrift weergegeven pinopnames.
De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat zij dit gepinde geld niet voor zichzelf heeft uitgegeven, maar dat zij dat heeft gebruikt om de woning van de man te renoveren. Door de man is betwist dat de woning is gerenoveerd. De stel- en bewijsplicht van deze woningrenovatie rust daarom op de vrouw. Van belang is voorts dat de bewindvoerder heeft gesteld dat de woning van de man in zeer vervallen staat verkeert.
De rechtbank overweegt dat de vrouw haar stelling over de renovatie van de woning op geen enkele wijze heeft onderbouwd en aannemelijk heeft gemaakt. Zij heeft zelf gezegd dat zij dit ook niet kan omdat er geen bonnetjes, facturen of andere bewijzen van de renovatie zijn. Gelet op de gemotiveerde betwisting door de man, vind de rechtbank de verklaring van de vrouw dan ook onaannemelijk. Het had op zijn minst op haar weg gelegen om aan te geven waaruit deze renovatiewerkzaamheden hebben bestaan en deze te onderbouwen door bijvoorbeeld foto’s daarvan te laten zien. Een en ander leidt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de man recht heeft op een vergoeding door de vrouw voor een bedrag van € 30.900,-. Dit bedrag is namelijk zonder toestemming van de man door de vrouw van het privévermogen van de man verschoven naar het privévermogen van de vrouw.
Ten aanzien van de overboekingen die zijn gedaan van de bankrekening van de man naar de bankrekening van de schoonzoon van de vrouw dan wel naar de bankrekening van het bedrijf van de schoonzoon van de vrouw voor een bedrag van in totaal € 52.800,- overweegt de rechtbank als volgt. Het gedeelte van het verzoek van de man dat zich richt op voornoemde bankoverschrijvingen valt niet onder de reikwijdte van artikel 1:87 lid 1 BW, omdat er geen sprake is geweest van een vermogensverschuiving van de man naar de vrouw, maar van de man naar de schoonzoon van de vrouw. Mogelijkerwijs is er sprake van onrechtmatig handelen of ongerechtvaardigde verrijking, maar - nog afgezien van de vraag of een vordering op deze gronden niet tegen de schoonzoon van de vrouw moet worden ingesteld - heeft de man te weinig gesteld om zijn vordering op deze gronden te kunnen toewijzen.
Voor het overige gedeelte van het bedrag van € 105.000,- kan de rechtbank niet vaststellen waar dit voor is gebruikt of aan wie dit ten goede is gekomen. De rechtbank zal de vordering ook voor dit overige daarom afwijzen.
Uitvoerbaar bij voorraad
De rechtbank zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van partijen hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de rechtbank geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt. De uitvoerbaarheid bij voorraad geldt niet voor de echtscheiding. De echtscheiding kan namelijk op grond van de wet niet uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
De proceskosten
De rechtbank zal beslissen dat ieder de eigen proceskosten betaalt, omdat zij geen reden ziet om één van partijen in de proceskosten te veroordelen.
4De beslissing
De rechtbank:
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, getrouwd op [trouwdatum] 2020 in [trouwplaats] , Republiek Servië;
veroordeelt de vrouw tot betaling van een bedrag van € 30.900,- aan de man;
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad, behalve voor zover het de echtscheiding betreft;
bepaalt dat partijen hun eigen proceskosten betalen;
wijst de verzoeken van partijen voor het overige af.
Dit is de beslissing van de rechtbank, genomen door mr. P.R. Tjallema, rechter, in samenwerking met mr. L. de Kroon, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 december 2024.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden. |
||
Artikel 1:151 BW
© Copyright 2009 - 2025 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733