Rechtbank Den Haag 21-03-2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:12915


Datum publicatie23-07-2025
ZaaknummerC/09/661770 / FA RK 24-1275
ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsDen Haag
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenIPR familierecht; IPR pensioenverdeling bij scheiding;
Familievermogensrecht;
Pensioen
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl

Nevenvoorzieningen bij echtscheiding. Pensioen opgebouwd bij internationale organisatie.

Volledige uitspraak


Rechtbank DEN HAAG

Enkelvoudige Kamer

Rekestnummer: FA RK 24-1275 (echtscheiding), FA RK 24-4048 (verdeling)

Zaaknummer: C/09/661770 (echtscheiding), C/09/667534 (verdeling)

Datum beschikking: 20 maart 2025

Nevenvoorzieningen bij echtscheiding

Beschikking op het op 19 februari 2024 ingekomen verzoek van:

[de vrouw] ,

de vrouw,

wonende op een bij de rechtbank bekend adres,

advocaat: mr. S.J. Hasselaar-Veltkamp te ’s-Gravenhage.

Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de man] ,

de man,

wonende op een bij de rechtbank bekend adres,

advocaat: mr. P.R. Beishuizen te ’s-Gravenhage.

Procedure

Bij beschikking van 3 januari 2025 van deze rechtbank:

­ is de echtscheiding uitgesproken tussen partijen;

­ is de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] vastgesteld bij de man;

­ is een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld, waarbij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] de ene week bij de man verblijven en de andere week bij de vrouw;

­ is een verdeling van de vakanties en feestdagen vastgesteld, waarbij deze bij helfte worden gedeeld;

­ zijn partijen verwezen naar een traject Ouderschapsbemiddeling;

­ is bepaald dat de man aan de vrouw een bijdrage aan partneralimentatie zal voldoen van € 785,- netto per maand;

­ is de wijze van verdeling van de echtelijke woning vastgesteld conform het ‘spoorboekje’;

­ is ten aanzien van de verdere verdeling van de huwelijksgemeenschap de mogelijkheid geboden om nadere stukken in te dienen ten aanzien van:

­ van beide partijen: de op de peildatum aanwezige saldi op de op naam van één van partijen of van hen beiden gestelde bankrekening(en);

­ van de man: het door hem tijdens het huwelijk opgebouwde pensioen, voorzien van een toelichting en voorstel tot verevening c.q. verdeling;

waarna aan partijen een nadere termijn is geboden om op de over en weer ingediende stukken te reageren en is iedere verdere beslissing over de verdeling van de huwelijksgemeenschap aangehouden.

De rechtbank heeft vervolgens de volgende stukken ontvangen:

- het F9-bericht van de man van 23 januari 2025, met bijlagen;

- het F9-bericht van de vrouw van 30 januari 2025, met bijlagen;

- het F9-bericht van de man van 10 februari 2025, met bijlagen;

- het F9-bericht van 14 februari 2025 van de vrouw, met bijlagen.

Beoordeling

Stand van zaken

In de beschikking van 3 januari 2025 is aan partijen de mogelijkheid geboden om nadere stukken in te dienen met betrekking tot de saldi van de bankrekeningen en de verevening/verdeling van het pensioen van de man. De rechtbank heeft daarbij de beslissing over de verdeling van de huwelijksgemeenschap op deze onderdelen aangehouden. De rechtbank handhaaft alles wat in de vorige beschikking is overwogen en beslist, voor zover in deze beschikking niet anders wordt overwogen of beslist.

In de stukken die de rechtbank daarna heeft ontvangen, zijn zowel door de man als de vrouw de man – zo begrijpt de rechtbank – aanvullende verzoeken gedaan. Aan de rechtbank liggen daarom nu nog voor: een (gewijzigd) verzoek van de vrouw ten aanzien van het door de man opgebouwde pensioen, verzoeken van beide partijen tot verdeling van de saldi op de bankrekeningen en (aanvullende) verzoeken van de man ten aanzien van vergoedingsrechten c.q. regresvorderingen.

Bankrekeningen

Door partijen zijn de volgende bankrekeningen naar voren gebracht:

  1. een bankrekening bij ING op naam van de vrouw, eindigend op [rekeningnummer 1] , waarvan het saldo op de peildatum € 156,- bedroeg;

  2. een bankrekening bij ING op naam van de vrouw, eindigend op [rekeningnummer 2] , waarvan het saldo op de peildatum € 8,- bedroeg;

  3. een bankrekening bij ING op naam van de vrouw, eindigend op [rekeningnummer 3] , waarvan het saldo op de peildatum € 0,15 bedroeg;

  4. een bankrekening bij ING op naam van de vrouw, eindigend op [rekeningnummer 4] , waarvan het saldo op de peildatum € 669,- bedroeg;

  5. en bankrekening bij ABN AMRO op naam van de man, eindigend op [rekeningnummer 5] , waarvan het saldo op de peildatum € 55,- bedroeg;

  6. een bankrekening bij ABN AMRO op naam van beide partijen en eindigend op [rekeningnummer 6] , waarvan het saldo op de peildatum nihil was;

  7. een bankrekening bij ABN AMRO op naam van de man, eindigend op [rekeningnummer 7] , waarvan het saldo op de peildatum € 10.760,- bedroeg;

  8. een spaarrekening bij ABN AMRO op naam van beide partijen (Family Savings Account), eindigend op [rekeningnummer 8] , waarvan het saldo op de peildatum € 0,01 bedroeg.

Partijen hebben voor het overgrote deel overeenstemming over de verdeling van de saldi van de bankrekeningen. Uit de stukken leidt de rechtbank af dat beide partijen instemmen met de voortzetting van de bankrekeningen onder a. t/m d. door de vrouw, onder de voorwaarde van vergoeding van de helft van het op de peildatum aanwezige saldo aan de man. De bankrekening onder e. zal worden voorgezet door de man, onder vergoeding van de helft van het saldo aan de vrouw. De spaarrekening onder h. zal worden opgeheven. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.

Partijen zijn er niet in geslaagd om overeenstemming te bereiken over de verdeling van de saldi op de bankrekeningen onder f) en g), zodat de rechtbank hierover een beslissing zal nemen.

Ad f) Hoewel partijen het in beginsel eens zijn dat de bankrekening onder f. zal worden voorgezet door de man, omdat vanaf deze rekening de lasten voor de echtelijke woning worden voldaan, hebben zij geen overeenstemming over wat er op deze rekening is gebeurd en wat dat betekent voor het vervolg. Naar de rechtbank begrijpt, hangen de aanvullende verzoeken van de man over de verdeling van de kosten die zijn verbonden aan de echtelijke woning samen met wat op deze rekening is gebeurd. Deze kosten betreffen hypotheeklasten (rente en aflossing), gemeentelijke belastingen, woon- en opstalverzekering, levensverzekering en de kosten voor de bankrekening.

Indien en voor zover de man hiermee heeft willen stellen dat afgeweken moet worden van het uitgangspunt dat de huwelijksgemeenschap bij helfte moet worden verdeeld, kan de rechtbank dit niet volgen. Het feit dat de man kosten voor de woning voldoet, leidt niet tot een uitzonderlijke situatie, waarin van dit uitgangspunt moet worden afgeweken. Dat geldt temeer nu partijen op de zitting reeds afspraken hebben gemaakt over de verdeling van de eigenaarslasten van de woning. Zij zijn daarbij overeengekomen dat de man de volledige eigenaarslasten zal voldoen, zodat dit als een gebruiksvergoeding voor de vrouw in natura heeft te gelden.

De overeenstemming van partijen op dit punt leidt er ook toe dat ingeval de man met zijn verzoek om deze kosten mee te nemen bedoeld heeft dat hij een vergoedingsrecht of regresvordering op de vrouw heeft, zal worden afgewezen, omdat hiervoor al een voorziening is getroffen. De rechtbank zal daarom bepalen dat – conform het uitgangspunt – het saldo op de bankrekening wordt toegedeeld aan de man, onder vergoeding van de helft ervan aan de vrouw.

Ad g ) Het is partijen niet gelukt om tot overeenstemming te komen over de verdeling van het saldo op de bankrekening onder g. Door de man is gesteld dat het saldo van deze rekening buiten de verdeling moet blijven. Hij heeft hier maandelijks een bedrag van € 1.000,- op gestort om te sparen voor het (hoge) schoolgeld voor de privéschool van de kinderen. Dit moet voor hen worden behouden, temeer nu het risico bestaat dat de werkgever van de man als gevolg van de geopolitieke ontwikkelingen niet langer 75% van deze kosten zal blijven voldoen. Daarnaast heeft de man kosten voldaan voor de kinderen en de vrouw (onder andere de kosten van de au-pair, autoverzekering en piano- en zwemlessen), zodat geen reden bestaat om een eventueel surplus op deze rekening te delen met de vrouw, aldus de man.

De rechtbank ziet allereerst geen grond om de bankrekening buiten de verdeling te houden. Niet gebleken is dat het gaat om een bankrekening die op naam van (één van) de kinderen is gesteld of waarvan het saldo aan de kinderen toebehoort. Evenmin is sprake van privévermogen van de man. Het op de peildatum aanwezige saldo valt daarom in de huwelijksgemeenschap.

De rechtbank is daarnaast met de vrouw van oordeel dat evenmin aanleiding bestaat om af te wijken van het wettelijk uitgangspunt van verdeling van de huwelijksgemeenschap bij helfte, zoals opgenomen in artikel 1:100 BW. Daarvoor bestaat enkel in uitzonderingssituaties op grond van de redelijkheid en billijkheid aanleiding. Daarvan is in dit geval niet gebleken. Een groot deel van de schoolkosten wordt namelijk voldaan door de werkgever van de man en bovendien heeft de rechtbank in het kader van de alimentatie al een beslissing genomen over de verdeling van de schoolkosten tussen partijen. Dat geldt ook voor de stellingen van de man omtrent het samenwonen van de vrouw met haar huidige partner.

Gelet op het voorgaande zal de rechtbank bepalen dat de bankrekening door de man zal worden voorgezet, onder vergoeding van de helft van dit saldo aan de vrouw.

Pensioen

Rechtsmacht en toepasselijk recht

Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding, heeft hij tevens rechtsmacht ten aanzien van het verzochte met betrekking tot het huwelijksvermogensregime van partijen. Het door partijen opgebouwde pensioen valt onder het recht dat van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van partijen, zo volgt uit artikel 10:51 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Ten aanzien van de vermogensrechtelijke afwikkeling is in de beschikking van 3 januari 2025 al vastgesteld dat hierop het Nederlands recht van toepassing is, zodat dit ook geldt voor de door partijen opgebouwde pensioenen.

Procedure

Ten aanzien van het door de vrouw opgebouwde pensioen is in de beschikking van 3 januari 2025 reeds vastgesteld dat dit valt onder de werking van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding (Wvps). Met betrekking tot het pensioen van de man is aan beide partijen de mogelijkheid gegeven om een voorstel te doen omtrent de afwikkeling van het door hem opgebouwde pensioen. Door de man zijn echter enkel stukken omtrent de hoogte van zijn pensioen en de handelswijze van het United Nations Joint Staff Pension Fund’ (UNJSPF) bij echtscheiding ingediend, zoals hierna nader zal worden besproken. Hij heeft daarbij geen voorstel gedaan over hoe dit naar zijn mening verdeeld dient te worden. Door de vrouw is – kort samengevat – verzocht om het pensioen te verdelen in lijn met de regelgeving van het UNJSPF, zodat haar aanspraak hierop zo veel als mogelijk gewaarborgd is.

Inhoudelijke beoordeling

De man is werkzaam bij het ‘International Criminal Court’ (ICC), een internationale organisatie. Uit door hem overgelegde stukken volgt dat hij daardoor zijn pensioen niet opbouwt bij een reguliere (Nederlandse) pensioenverzekeraar, maar via het UNJSPF. Dit is een ondersteunende internationale organisatie van de Verenigde Naties, aan wie de bevoegdheid is toegekend om eigen regelgeving vast te stellen inzake sociale zekerheid, waarbinnen ook pensioenregelingen vallen. Dit leidt ertoe dat het UNJSPF niet gebonden is aan de nationale jurisdictie. Het pensioen van de man is daarom niet te classificeren als een pensioen dat valt onder de werking van de Wvps, hetgeen tussen partijen ook niet in geschil is. Het door de man opgebouwde pensioen kan aldus niet worden verevend conform de Wvps.

Desalniettemin maakt het door de man opgebouwde pensioen als een vermogensbestanddeel uit van de huwelijksgemeenschap van partijen en dient hiervoor een nevenvoorziening te worden getroffen. Nu partijen zijn gehuwd in algehele gemeenschap van goederen, dient het door de man tijdens het huwelijk bij het UNJSPF opgebouwde pensioen daarom bij helfte te worden verdeeld. Anders dan bij de Wvps, geldt daarbij echter als peildatum voor de einddatum van het opgebouwde pensioen niet de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, maar de reguliere peildatum voor de ontbinding van de huwelijksgemeenschap – aldus de datum van indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding.

De mogelijkheid tot het maken van een aanspraak op een deel van het pensioen van de (ex)echtgenoot na echtscheiding wordt ook bevestigd in de (toelichting op) de regelgeving van het UNJSPF over de gevolgen van echtscheiding voor pensioenen. Het gevolg van het feit dat de UNJSPF niet gebonden is aan nationale jurisdictie is echter dat zij ook niet gebonden is aan een uitspraak van de Nederlandse rechter over de verdeling van het pensioen van de man. Het UNJSPF beslist zelf of en in hoeverre een nationale uitspraak wordt uitgevoerd. Ondanks dat de vrouw conform het Nederlandse huwelijksvermogensrecht, recht heeft op de helft van het door de man opgebouwde pensioen, maakt dit de verwezenlijking van haar aanspraak onzeker, zoals ook door haar is benoemd.

Gelet op het voorgaande is door de vrouw verzocht om de uitspraak over de verdeling van het pensioen van de man in te richten conform de vereisten van artikel 45 en de toelichting daarop van de ‘Regulations, Rules and Pension Adjustment System of the United Nations Joint Staff Pensioen Fund’ (hierna: VN-pensioenreglement). Hieruit volgt dat sprake dient te zijn van een definitieve en uitvoerbare uitspraak van een rechtbank, waaruit duidelijk het bedrag of het percentage volgt waarop de vrouw recht heeft. Ook haar nadere aanvullende verzoeken zien op het zoveel mogelijk garanderen van de aanspraak in het pensioen van de man. De rechtbank zal deze verzoeken toewijzen, nu de man hiertegen geen verweer heeft gevoerd en haar aanspraak daarmee zoveel mogelijk wordt gewaarborgd. Daarbij geldt wel dat de periode waarop de vrouw recht heeft – anders dan door de vrouw verzocht – zal worden beperkt tot de datum van de start van de dienstbetrekking van de man bij het ICC (1 oktober 2013) tot aan de peildatum (19 februari 2024).

Daarom zal de rechtbank als volgt beslissen.

Beslissing

De rechtbank:

stelt de verdeling van de algehele gemeenschap van goederen als volgt vast, onder de voorwaarde van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand:

­ aan de man worden toegedeeld de saldi van:

­ de bankrekening bij ABN AMRO ten name van de man, eindigend op [rekeningnummer 5] ;

­ de bankrekening bij ABN AMRO ten name van beide partijen, eindigend op [rekeningnummer 6] ;

­ de bankrekening bij ABN AMRO op naam van de man, eindigend op [rekeningnummer 7] ;

onder vergoeding van de helft van de op de peildatum aanwezige saldi aan de vrouw, te weten een bedrag van € 5. [rekeningnummer 7] ,-;

­ aan de vrouw worden toegedeeld de saldi van:

­ de bankrekening bij ING ten name van de vrouw, eindigend op [rekeningnummer 1] ;

­ de bankrekening bij ING ten name van de vrouw, eindigend op [rekeningnummer 2] ;

­ de bankrekening bij ING ten name van de vrouw, eindigend op [rekeningnummer 3] ;

­ de bankrekening bij ING ten name van de vrouw, eindigend op [rekeningnummer 4] ;

onder vergoeding van de helft van de op de peildatum aanwezige saldi aan de man, te weten een bedrag van € 417,-;

­ bepaalt dat het saldo op de gezamenlijke bankrekening bij ABN AMRO, eindigend op [rekeningnummer 8] op de peildatum bij helfte tussen partijen wordt verdeeld dan wel dat partijen beiden voor de helft draagplichtig zijn voor het negatieve saldo op de peildatum, en verstaat dat deze bankrekening zal worden opgeheven;

­ met betrekking tot de door de man bij het UNJSPF opgebouwde pensioen:

  • verklaart voor recht dat de vrouw gerechtigd is tot de helft (50%) van het door de man in de periode 1 oktober 2013 tot 19 februari 2024 opgebouwde ouderdomspensioen bij het UNJSPF;

  • bepaalt dat aan de vrouw 50% wordt toegekend van het door de man in de periode van 1 oktober 2013 tot 19 februari 2024 opgebouwde ouderdomspensioen bij het UNJSPF;

  • bepaalt dat ingeval de man kiest voor een (gedeeltelijke) afkoop(som) van het door de man opgebouwde ouderdomspensioen bij het UNJSPF in de periode van 1 oktober 2013 tot 19 februari 2024, de man gehouden is om een deel van die uitkering gelijk aan het aandeel van de vrouw in het gedurende voornoemde periode door de man opgebouwde ouderdomspensioen aan de vrouw te voldoen;

  • bepaalt dat ingeval het UNJSPF de aanspraak van de vrouw op het door de man over de periode 1 oktober 2013 tot 19 februari 2024 opgebouwde ouderdomspensioen verwerpt, de man gehouden is om vanaf de datum waarop hij de pensioengerechtigde leeftijd bereikt, althans de datum waarop het beschikbaar wordt, de helft van het in voornoemde periode opgebouwde pensioen aan de vrouw te betalen, waarbij het bedrag wordt berekend dor een actuaris pensioen, door partijen in gezamenlijk overleg te benoemen;

en verklaart deze vaststelling uitvoerbaar bij voorraad;

wijst af het meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mr. S.J. Huizenga, rechter, bijgestaan door mr. S.B. Boekema als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 21 maart 2025.



© Copyright 2009 - 2025 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733