Essentie (redactie)
Man stelt dat de gebruiksvergoeding moet worden vastgesteld voor de periode totdat de woning notarieel aan vrouw is geleverd of aan derden is overgedragen. Hof: dat is onjuist, de gebruiksvergoeding loopt slechts door tot datum verdeling. Gebruiksvergoeding op basis van rendementspercentage van 2% verschuldigd vanaf datum indiening van het verzoek tot de datum van verdeling van het gemeenschappelijk goed (1).
Datum publicatie | 15-07-2025 |
Zaaknummer | 200.338.474_01 en 200.338.476_01 |
Procedure | Hoger beroep |
Zittingsplaats | 's-Hertogenbosch |
Rechtsgebieden | Civiel recht; Personen- en familierecht |
Trefwoorden | Alimentatie; Familievermogensrecht; Gebruiksvergoeding; Familieprocesrecht |
Wetsverwijzingen |
Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl
tweeconclusieregel, verzoek nevenvoorziening voor het eerst in hoger beroep. Kinderalimentatie, geen wijziging draagkracht omdat inkomen niet significant afwijkt van inkomen waar de rechtbank mee heeft gerekend. Gebruiksvergoeding op basis van rendementspercentage verschuldigd tot de datum van verdeling van het gemeenschappelijk goed (HR 23 november 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB6176). Verklaring voor recht van de draagplicht van de hypothecaire schuld, het regresrecht en de afwikkeling van het pensioen in de Verenigde Staten. Omdat de omvang van de pensioenaanspraken van de man in de Verenigde Staten nog niet bekend zijn, hoeft de vrouw het formulier voor de afwikkeling van haar pensioenaanspraken in de Verenigde Staten niet in te vullen of te ondertekenen. Ook hoeft de vrouw niet mee te betalen aan de kosten van de Amerikaanse advocaat van de man of het door deze Amerikaanse verstrekte QDRO formulier te ondertekenen.Volledige uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
zaaknummers : 200.338.474/01 en 200.338.476/01
zaaknummer rechtbank : C/01/386461 / FA RK 22-4497
beschikking van de meervoudige kamer van 27 maart 2025
inzake
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. M.M.E. Rietjens te Amsterdam,
tegen
[de man] ,
voorheen wonende te [woonplaats] , thans wonende te [woonplaats] (Verenigde Staten van Amerika),
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. R. Holland te Eindhoven.
In zijn hoedanigheid als omschreven in art. 810 Rv is de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad) in de procedure gekend.
Het hof merkt als informant aan:
de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Brabant, locatie [locatie] (hierna: de GI).
1Het verloop van het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de (tussen)beschikking van de rechtbank Oost-Brabant ('s-Hertogenbosch) van 4 december 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2Het geding in hoger beroep
De vrouw is op 4 maart 2024 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. Het hoger beroepschrift bevat de producties 1 tot en met 35.
De man heeft op 18 april 2024 een verweerschrift ingediend tevens houdende een incidenteel hoger beroep. Daarbij zijn de producties 1 tot en met 16 overgelegd (productie 17 ontbreekt en is niet nagezonden).
De vrouw heeft op 5 juni 2024 een verweerschrift ingediend op het incidenteel hoger beroep tevens houdende een vermeerdering van eis met de producties 36 tot en met 40.
De man heeft op 2 juli 2024 ter kennisname overgelegd de ‘akte wijziging verzoek i.v.m. nieuwe omstandigheden (emigratie vader)’ met bijlage A die de man in de bodemzaak bij de rechtbank heeft ingediend.
De vrouw heeft op 27 december 2024 een akte ingediend houdende een verweer tegen de wijziging van het verzoek van de man alsmede een houdende een wijziging verzoek van de vrouw betreffende de zorgregeling en een vermeerdering van eis ter zake van de kinderalimentatie met daarbij de producties 41 tot en met 44.
De vrouw heeft op 17 januari 2025 een akte ingediend houdende de intrekking van de grief met betrekking tot de echtelijke woning (grief 4) tevens houdende de stand van zaken met betrekking tot de US Assets en de pensioenrechten van partijen in de VS met daarbij productie 45.
De man heeft op 21 januari 2025 een akte ingediend houdende een reactie op de eiswijziging van de vrouw alsmede een concretisering c.q. aanvulling van het petitum van de man in incidenteel appel met de producties 18 tot en met 31.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 12 maart 2024 met als bijlage het proces-verbaal van de mondelinge behandeling voor de rechtbank op 12 september 2023;
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 29 januari 2025 met als bijlage een brief en de producties 45 tot en met 47,
- een journaalbericht van de zijde van de man van 30 januari 2025 met productie 32.
Het hof heeft de minderjarigen [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken. Zij hebben hiervan gebruik gemaakt door het hof een brief te sturen, die door de vrouw als productie 45 is overgelegd en ter griffie is ingekomen op 29 januari 2025. Partijen hebben voorafgaand aan de mondelinge behandeling kennis kunnen nemen van de inhoud van de brieven. Tijdens de mondelinge behandeling hebben alle aanwezigen daarop kunnen reageren.
De mondelinge behandeling heeft op 31 januari 2025 plaatsgevonden. Bij die gelegenheid zijn verschenen:
- de vrouw, bijgestaan door mr. Rietjens;
- de man, bijgestaan door mr. Holland.
Voor de man is mevrouw M. Kenninck opgetreden als tolk in de Engelse taal, ingeschreven als beëdigd tolk onder Wbtv-nr. 1008.
Voor de vrouw is mevrouw M.M.S.J. van Kaam opgetreden als tolk in de Engelse taal, ingeschreven als beëdigd tolk onder Wbtv-nr. 40294.
Ook zijn verschenen [vertegenwoordiger van de raad] , als vertegenwoordiger van de raad, en
[vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] namens de GI.
3De feiten
Het hof gaat uit van de volgende feiten.
a. a) Partijen zijn met elkaar gehuwd op [huwelijksdatum] 2006 te [plaats] , Pennsylvania, Verenigde Staten van Amerika.
b) De minderjarige kinderen van partijen zijn:
-
[minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] , Pennsylvania, Verenigde Staten van Amerika;
-
[minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] , Pennsylvania, Verenigde Staten van Amerika en
-
[minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] , Pennsylvania, Verenigde Staten van Amerika.
c) De man heeft de Ierse en Amerikaanse nationaliteit. De vrouw heeft de Albanese en de Amerikaanse nationaliteit. De kinderen hebben in ieder geval de Amerikaanse nationaliteit.
d) Uit de basisregistratie personen volgt dat partijen sinds 13 juni 2018 in Nederland wonen.
e) Het verzoek tot echtscheiding is op 13 oktober 2022 ingekomen bij de rechtbank Oost-Brabant.
f) Daarop is bij de bestreden beschikking de echtscheiding uitgesproken.
g) De echtscheidingsbeschikking is op 2 april 2024 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
h) De man is op 31 juli 2024 terugverhuisd naar de Verenigde Staten van Amerika;
i. i) Bij beschikking van 25 september 2024 heeft de rechtbank Oost-Brabant de kinderen onder toezicht gesteld van de GI.
4De omvang van het geschil
De beslissing van de rechtbank
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank verder, uitvoerbaar bij voorraad en voor zover van belang:
- de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij de vrouw bepaald;
- bepaald dat de minderjarigen in het kader van de voorlopige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken bij de man zullen zijn:
-
in de even weken van donderdag uit school tot maandag naar school,
-
in de oneven weken van woensdag uit school tot vrijdag naar school,
-
in de vakanties tijdens het schooljaar 2023/2024:
in de Kerstvakantie van 26 december 11.00 uur tot 27 december 2023 11.00 uur;
in de Kerstvakantie van 2 januari 11.00 uur tot en met 8 januari 2024 naar school;
in de Carnavalsvakantie van 10 februari tot en met 18 februari 2024;
de helft van de meivakantie 2024;
de helft van de zomervakantie 2024, in die zin dat de minderjarigen de eerste twee weken bij de ene ouder zijn, daarna twee weken bij de andere ouder en vervolgens een week bij iedere ouder doorbrengen;
- bepaald dat de vrouw tegenover de man het recht heeft om in de woning aan het adres [het hof begrijpt:] [adres] te blijven wonen en de tot de inboedel daarvan behorende zaken te blijven gebruiken tot zes maanden na de inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand, als zij de woning ten tijde van die inschrijving bewoont;
- de vrouw veroordeeld tot het voldoen van een gebruiksvergoeding aan de man van € 1.269,50 per maand 29 augustus 2023 tot zes maanden na de inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand;
- bepaald dat de man € 135,-- per maand per kind dient te betalen aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de voornoemde minderjarigen, met ingang van de dag van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
- de wijze van de partiële verdeling gelast van de tussen partijen bestaande huwelijksgemeenschap als volgt:
met betrekking tot [het hof begrijpt:] de woning aan het adres [adres] en de daaraan gekoppelde hypothecaire geldlening(en):
de woning wordt toegedeeld aan de vrouw op de volgende wijze en onder de volgende voorwaarden:
-
partijen verstrekken binnen één week na de datum van deze beschikking een gezamenlijke opdracht aan [makelaarskantoor] te [plaats] tot taxatie van de woning. Deze makelaar-taxateur zal tussen partijen bindend de waarde vaststellen waartegen de vrouw de woning zal overnemen;
-
de vrouw dient vervolgens binnen drie maanden na de taxatie aan te tonen dat zij in staat is de toebedeling van de echtelijke woning tegen de getaxeerde waarde aan haar te financieren door overname van beide hypothecaire geldleningen en hiervoor de man uit zijn hoofdelijkheid aansprakelijkheid te doen ontslaan. Indien de vrouw daarin slaagt, zal de vrouw de woning aan haar toebedeeld, krijgen, waarbij zij de helft van de overwaarde van de echtelijke woning (de overwaarde is: de taxatiewaarde minus de hypothecaire geldleningen) aan de man moet voldoen;
-
de kosten in verband met de taxatie en notariële toedeling van de echtelijke woning aan de vrouw dienen door partijen bij helfte te worden gedragen;
-
slaagt de vrouw er niet in om de toebedeling van de woning aan haar te financieren, dan zal de woning door partijen te koop worden aangeboden via de makelaar die voormelde taxatie heeft verricht. De aanwijzingen van deze makelaar zullen voor partijen leidend zijn voor het bepalen van de vraag- en laatprijs van de woning. Alle verkoopkosten, waaronder de kosten voor de makelaar, zullen eerst van de opbrengst worden voldaan.
-
de over- dan wel onderwaarde wordt tussen partijen bij helfte gedeeld dan wel gedragen;
-
partijen verlenen over en weer op eerste verzoek van de ander hun medewerking aan de notariële overdracht van de woning.
De grieven en verzoeken
De vrouw heeft vier grieven tegen deze beschikking aangevoerd. Deze gaan over:
- de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (grief 1);
- de kinderalimentatie (grief 3);
- de gebruiksvergoeding (grief 2), en
- de (wijze van) verdeling van de woning (grief 4).
De vrouw verzoekt de bestreden beschikking van 4 december 2023 te vernietigen voor zover zij daartegen grieven heeft aangevoerd en, na wijziging en vermeerdering van haar verzoek en intrekking van grief 4 te bepalen dat:
-
de vrouw primair aan de man geen gebruiksvergoeding is verschuldigd, subsidiair met ingang van 29 augustus 2023 een bedrag van € 154,17, althans een door het hof te bepalen bedrag;
-
de over- dan wel onderwaarde van de echtelijke woning bij partijen gedeeld dan wel gedragen wordt, waarbij in mindering wordt gebracht het door de vrouw betaalde aflossingsdeel van de man per 1 oktober 2023 tot de datum waarop de woning wordt geleverd aan de vrouw dan wel aan een derde dan wel met ingang van een datum in goede justitie door het hof te bepalen;
-
er onder regie van de gezinsvoogd(en) tussen vader en de kinderen een vakantieregeling wordt vastgesteld en er daarnaast een belcontactmoment tussen vader en [minderjarige 3] wordt vastgelegd, dit alles op basis van wat aansluit bij de belangen van de kinderen;
-
de man veroordeeld wordt om binnen 14 dagen na datum beschikking aan de vrouw een geldsom te betalen van € 2.995,-- (p.m.), bestaande uit de helft van de volgende kosten: € 585,-- voor de bril van [minderjarige 1] , € 800,-- voor de schoolreis van [minderjarige 1] , € 160,-- voor de schoolkosten van [minderjarige 1] , € 500,-- voor de schoolreis van [minderjarige 2] , € 2.080,-- voor de schoolkosten van [minderjarige 2] , € 156,-- voor gebruik laptop [minderjarige 2] , € 800,-- schoolkosten [minderjarige 3] , € 621,-- voor orthodontiekosten voor [minderjarige 1] en € 288,-- voor bijlessen [minderjarige 1] ;
-
het gevorderde bedrag van € 2.995,-- te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 17 oktober 2024 tot aan de dag van algehele voldoening;
-
de man te veroordelen op grond van artikel 843a Rv binnen 7 dagen na een door het hof vast te stellen datum zijn arbeidsovereenkomst alsmede zijn drie meest recente loonstroken aan de vrouw en het hof te verstrekken, op straffe van een dwangsom van € 500,-- per dag voor iedere dag dat hij in gebreke blijft met het verstrekken van de door het hof vastgestelde documenten;
-
de door de man te betalen bijdrage aan de vrouw ten behoeve van de kosten van de verzorging en opvoeding van de kinderen met ingang van 1 augustus 2024 gewijzigd zal worden primair in een bedrag van € 997,-- per maand, subsidiair in een bedrag van € 906,-- per maand, althans een zodanig bedrag met ingang van een zodanige datum in goede justitie te bepalen.
De man heeft in het incidenteel hoger beroep drie grieven aangevoerd. Deze gaan over:
- de gebruiksvergoeding (grief 1);
- de onroerende goederen in de Verenigde Staten (grief 2);
- de in de Verenigde Staten opgebouwde pensioenaanspraken (grief 3).
De man verzoekt de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep dan wel haar hoger beroep af te wijzen als zijnde ongegrond of onbewezen. In incidenteel hoger beroep verzoekt de man de bestreden beschikking te vernietigen op de door de man bestreden onderdelen en na wijziging en vermeerdering van zijn verzoek en intrekking van grief 2, alsnog de navolgende beslissingen te nemen:
-
de vrouw te veroordelen tot het voldoen van een gebruiksvergoeding aan de man van € 1.269,50 per 12 oktober 2022 tot dat de woning notarieel aan de vrouw is geleverd dan wel aan derden is verkocht en geleverd en daarbij nadrukkelijk het bedrag vast te stellen dat de vrouw aan de man verschuldigd is tot datum beschikking;
-
te verklaren voor recht dat partijen de door hen opgebouwde pensioenvoorzieningen in de Verenigde Staten van Amerika ook in de Verenigde Staten van Amerika dienen te verdelen c.q. verrekenen;
-
de vrouw te veroordelen het formulier 'Sample Domestic Relations Order For Defined Benefit Plan Pension' en de QDRO van [advocatenkantoor] naar waarheid in te vullen en uiterlijk 14 dagen na dagtekening van de in deze procedure te wijzen uitspraak aan de man te overhandigen ter indiening in de Verenigde Staten op straffe van een dwangsom van € 1.000,-- per dag dat zij daartoe in gebreke blijft met een maximum van € 100.000,--;
-
de vrouw te veroordelen om de helft van de kosten van de Amerikaanse advocaat van [advocatenkantoor] , die partijen helpt bij het verwerken van de pensioenverdeling in de VS, voor haar rekening te nemen;
-
te bepalen dat de kinderen bij de man zullen zijn:
- iedere zomervakantie twee weken voor een bezoek aan hun thuisland, de Verenigde Staten (indien de kinderen in 2025 al eerder in de Verenigde Staten zijn geweest, geldt dit verzoek vanaf 2026);
- iedere meivakantie één week voor een vakantie in Nederland of een ander Europees land (met uitzondering van 2025 als de kinderen juist in de meivakantie naar de Verenigde Staten reizen);
- één dag en één aansluitende nacht per week op momenten dat de man in Nederland is;
- dan wel een in goede justitie te bepalen vakantieregeling;
-
te bepalen dat de man wekelijks (beeld)belcontact zal hebben met de kinderen op zondagavond 17 uur Nederlandse tijd en dat de vrouw zulks dient te faciliteren c.q. bewerkstelligen;
-
te bepalen dat de vrouw de zorgregeling zoals hierboven geformuleerd dient na te komen, op straffe van een dwangsom van € 2.000,-- per dag c.q. keer dat zij daartoe in gebreke blijft met een maximum van€ 2.000.000,--;
-
de man vervangende toestemming te verlenen om aanstaande voorjaarsvakantie (28 februari t/m 9 maart) en voor zover zulks praktisch niet haalbaar is voor de meivakantie, aldus in de periode 18 april t/m 4 mei 2025, minstens 7 dagen een vakantie met de kinderen in de Verenigde Staten door te brengen waarbij de vrouw de paspoorten van de kinderen dient af te staan aan de man, op straffe van een dwangsom van € 10.000,-- per paspoort indien zij daartoe in gebreke blijft;
-
te bepalen dat de woning aan [adres] aan de vrouw wordt toebedeeld voor een bedrag van € 1.100.000,-- waarbij zij de verplichting heeft om hypothecaire geldlening over te nemen als eigen schuld en de man te doen ontslaan uit zijn hoofdelijke aansprakelijkheid daarvan, en zij gelijktijdig met de notariële levering van de woning de helft van de overwaarde aan de man dient te voldoen uit hoofde van overbedeling; en voor zover de vrouw de woning voor deze waarde niet kan of wil overnemen, de vrouw te veroordelen mee te werken aan nieuwe bindende taxatie van de woning; en indien zij niet binnen drie maanden na taxatiedatum de woning kan of wil overnemen voor de taxatiewaarde, haar te veroordelen mee te werken aan de verkoop van de woning aan derden op straffe van een dwangsom van € 2.000,-- per dag dat zij daartoe in gebreke blijft met een maximum van € 2.000.000,--;
-
kosten rechtens.
De vrouw verzoekt de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken in incidenteel hoger beroep, althans deze verzoeken af te wijzen als zijnde ongegrond of onbewezen.
Voor zover het hoger beroep gaat over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, de gebruiksvergoeding en de kinderalimentatie is het bij het hof geadministreerd onder zaaknummer 200.338.474/01. Het hoger beroep over de verdeling van de huwelijksgemeenschap is bij het hof geadministreerd onder zaaknummer 200.338.476/01.
Het hof zal de grieven in principaal en incidenteel hoger beroep per onderwerp bespreken.
5De motivering van de beslissing
Intrekking verzoeken
Omdat de vrouw haar grief over de wijze van verdeling van de woning (grief 4 in principaal hoger beroep) heeft ingetrokken en de man zijn grief over de verdeling van de onroerende goederen in de Verenigde Staten (grief 2 in incidenteel hoger beroep) behoeven deze grieven geen verdere bespreking meer.
Als gevolg van de intrekking door de vrouw van haar grief over de wijze van verdeling van de woning, ligt dit oordeel van de rechtbank niet meer voor aan het hof. De man heeft bij akte van 21 januari 2025 alsnog verzocht om, zo begrijpt het hof, de wijze van verdeling van de woning aan [adres] te gelasten maar de vrouw heeft daartegen bezwaar gemaakt en aangevoerd dat zij niet de gelegenheid heeft gehad om op dit verzoek (schriftelijk) te reageren.
Het hof stelt voorop dat een partij in hoger beroep op grond van art. 347 lid 1 Rv zijn stellingen (grieven en verweren) steeds in zijn eerste processtuk in hoger beroep moet neerleggen. Op deze in beginsel strakke regel (de tweeconclusieregel) worden alleen uitzonderingen gemaakt vanwege 1) de bijzondere aard van de procedure, 2) de ondubbelzinnige toestemming van de wederpartij voor toelating van een te late stellingname, of 3) omdat de toepassing van de regel in strijd is met de goede procesorde. Bij dit laatste valt te denken aan (i) een rechterlijke fout; (ii) nieuwe ontwikkelingen van feitelijke of juridische aard nadat van grieven is gediend; of (iii) een aan de wederpartij toe te rekenen verkeerde voorstelling van zaken.
Omdat het verzoek van de man niet is gedaan bij zijn eerste processtuk (het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep), en hij bovendien nalaat uit te leggen dat sprake is van één van de uitzonderingen als hiervoor genoemd, leidt dit ertoe dat het hof het verzoek van de man over de woning zal afwijzen.
Rechtsmacht
Aangezien de zaak een internationaal karakter heeft, moet het hof eerst vaststellen of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft om te beslissen op de verschillende verzoeken.
De zorgregeling (grief 1 vrouw)
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Omdat de gewone verblijfplaats van de kinderen in Nederland is, heeft de Nederlandse rechter op grond van art. 7 lid 1 van de Verordening (EU) 2019/1111 van de Raad van 25 juni 2019 (Brussel II-ter) rechtsmacht om van het verzoek tot verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kennis te nemen.
De rechtbank heeft Nederlands recht toegepast. Omdat hiertegen geen grieven zijn gericht, zal ook het hof Nederlands recht toepassen (HR 10 februari 2023, ECLI:NL:HR:2023:200).
Ontvankelijkheid
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank een voorlopige [onderstreping hof] verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld en iedere verdere beslissing op de verzoeken ten aanzien van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken aangehouden. Partijen hebben hun verzoeken in eerste aanleg, voor zover deze betrekking hebben op de zorg- en opvoedingstaken, op respectievelijk 22 (man) en 25 (vrouw) november 2024 ingetrokken. Daarop heeft de rechtbank op 28 januari 2025 een beschikking gegeven en de verzoeken van partijen afgewezen. Als gevolg van de intrekking door partijen liggen de verzoeken over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken voor het eerst voor aan het hof. Omdat deze verzoeken aangemerkt kunnen worden als verzoeken in de zin van art. 827 lid 1 sub c Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, die ook voor het eerst in hoger beroep kunnen worden gedaan (HR 23 februari 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB0201), zijn partijen ontvankelijk in hun verzoeken.
Standpunt van partijen
De vrouw verzoekt het hof om een vakantieregeling tussen de man en de kinderen vast te stellen onder regie van de GI en daarnaast om een belcontactmoment tussen de man en [minderjarige 3] , alles op basis van wat aansluit bij de belangen van de kinderen. De kinderen hebben in het contact met de man vooral behoefte aan vrijheid, zowel in de frequentie als de duur van het contact. Dat is ook nodig om vrij te komen van de druk die nu op het contact met de man ligt. Gelet op de leeftijd van de kinderen (met name van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ) hebben zij inspraak en moet hun behoefte voorop staan. Met de kinderen wil de vrouw daarom geen concreet vastgelegde vakantieregeling. Omdat partijen op dit moment zelf niet in staat zijn om afspraken te maken over de invulling van het contact tijdens de vakanties, moet het contact tussen de man en de kinderen in samenspraak met de GI plaatsvinden. De kinderen staan in ieder geval tot 25 september 2025 onder toezicht van de GI en de vrouw verwacht dat de ondertoezichtstelling wordt verlengd. De vrouw volgt alle adviezen op en werkt goed mee. De door de man verzochte dwangsommen of vervangende toestemming zijn niet nodig.
De man verzoekt het hof om een concrete vakantieregeling, omdat die de kinderen en partijen de duidelijkheid geeft die iedereen nodig heeft. De man is naar de Verenigde Staten verhuisd om de druk van de situatie waarin partijen zijn beland te halen en de kinderen meer ruimte te geven. Maar zelfs dat lijkt niet te hebben geholpen. Hij heeft het gevoel geen grip meer op de situatie te hebben. Wat hij verzoekt is een minimaal contact van twee weken zomervakantie in de Verenigde Staten, één week in de meivakantie in een ander Europees land en contact op de momenten dat hij in Nederland is. Daarnaast wil hij het belcontactmoment met [minderjarige 3] vastleggen, omdat zij geen eigen telefoon heeft. De man vreest dat als de invulling van het contact bij de GI komt te liggen, het contact met de kinderen nog verder verwatert. Het lukt de vrouw niet het contact tussen de kinderen en de man intrinsiek te stimuleren.
De raad merkt op dat het van belang is om naar de kinderen te luisteren en hen serieus te nemen in hun gevoelens. Dat helpt hen in hun ontwikkeling. Daar staat tegenover de reële angst bij de man om het contact met de kinderen te verliezen. De vrouw zal een stuk van het contact tussen de man en de kinderen, en met name voor [minderjarige 3] , moeten faciliteren. Dat faciliteren komt tot nu toe moeizaam van de grond. De vrouw maakt de wensen van de kinderen zo groot dat deze lijnrecht tegenover die van de man komen te staan. Het is belangrijk dat de vrouw gaat inzien dat de wensen van de kinderen niet ten koste van alles de hoogste prioriteit hebben. In die zin is duidelijkheid geboden en is het wenselijk een kader vast te leggen waarbinnen het contact tussen de man en de kinderen plaats moet vinden. De GI kan dan nadere invulling geven aan het contact. Omdat het op dit moment voor de kinderen niet haalbaar is naar de man in de Verenigde Staten te gaan, adviseert de raad een concrete vakantieregeling vast te leggen voor de zomervakantie en/of de meivakantie, waarbij het contact tussen de man en de kinderen in Nederland plaatsvindt.
Het hof overweegt als volgt.
In het geval van een geschil over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter op verzoek van de ouders of van één van hen een regeling vaststellen (art. 1:253a lid 2, aanhef en sub a BW) . De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
De kinderen zijn bij beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 25 september 2024 voor de duur van één jaar onder toezicht gesteld van de GI (prod. 42 bij akte vrouw d.d. 27 december 2024). In die beschikking overweegt de kinderrechter onder meer het volgende:
‘Het is onmiskenbaar dat de kinderen veel last hebben van de complexe echtscheidingsproblematiek tussen de ouders waarbij sprake is van een uitdijende en escalerende onderlinge strijd tussen de ouders en waarbij de ouders de noden van de kinderen uit het oog zijn verloren. Daarbij is het zeer zorgelijk dat de vader en moeder elkaar als ouder volledig diskwalificeren en dat zij elkaar op een dusdanige manier wantrouwen dat het hen niet lukt om op ouderschapsniveau de verantwoordelijkheid te nemen om hun strijd te beëindigen en de benodigde hulp voor zichzelf en de kinderen in te zetten. De kinderrechter maakt zich daarbij ook zorgen over wat de recente plotselinge verhuizing naar de Verenigde Staten van Amerika van de vader in samenhang met het feit dat het ouders nog niet is gelukt om duidelijke afspraken te maken over de contacten tussen de vader en de kinderen, betekent voor de gehechtheidsrelatie tussen de kinderen en de vader. De kinderen zitten als gevolg van de strijd tussen de ouders klem. Er is geen onbelast contact met beide ouders wat schadelijk is voor de identiteitsontwikkeling van de kinderen. De kinderrechter is van oordeel dat sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging bij de kinderen. Zij schreeuwen om rust, duidelijkheid en hulp. Nu de ouders elkaar zo wantrouwen waardoor de noodzakelijke hulp voor de kinderen niet van de grond komt, is het inzetten van gedwongen hulpverlening hard nodig.’
Het belang van de kinderen vergt dat er contact plaatsvindt tussen de man en de kinderen. Tegelijkertijd volgt uit de processtukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling dat er sinds de ondertoezichtstelling nog maar weinig is veranderd in de situatie waarin de kinderen zich bevinden. Het hof is het daarom met de raad eens dat voor het tot stand komen van het contact tussen de man en de kinderen een kaderregeling nodig is. Onder regie van de GI kan aan die regeling nader invulling worden gegeven.
Het hof zal een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vaststellen waarbij de kinderen in de meivakantie één week en in de zomervakantie twee weken bij de man, in Nederland verblijven. Daarbij gaat het hof ervan uit dat een uitbreiding van voornoemde regeling (waaronder ook wordt verstaan dat de kinderen te zijner tijd bij de man in de Verenigde Staten kunnen verblijven of buiten Nederland, maar elders in Europa) eveneens onder regie van de GI tot stand moet worden gebracht. Gelet op de huidige situatie waarbij de kinderen al geruime tijd geen langdurig contact hebben gehad met de man acht het hof voor nu een vakantie overzee niet in hun belang.
Omdat de kinderen hebben aangegeven dat ze ingekaderd worden door een (bel)contactregeling op vaste momenten, terwijl het belcontact tussen de man en de kinderen in de praktijk redelijk goed verloopt, ziet het hof niet de noodzaak om de belcontacten tussen de man en de kinderen vast te leggen. Dit laat onverlet dat de vrouw moet meewerken aan een wekelijks (beeld)belcontact tussen de kinderen en dit ook stimuleert, want dat hoort bij haar taak als opvoeder. Zij mag zich niet verschuilen achter de beweerde wens van de kinderen.
Aangezien de kinderen onder toezicht staan, en de GI de regie zal voeren over het contact tussen de man en de kinderen, ziet het hof geen aanleiding om een dwangsom te verbinden aan de vastgestelde verdeling van zorg- en opvoedtaken. Het hof zal dit verzoek van de man daarom afwijzen.
Omdat het contact tussen de man en de kinderen in Nederland zal plaatsvinden, heeft de man op dit moment geen belang bij zijn verzoek om hem vervangende toestemming te verlenen voor een vakantie van de kinderen in de Verenigde Staten en de afgifte van de paspoorten van de kinderen door de vrouw, op straffe van een dwangsom. Ook die verzoeken zal het hof afwijzen.
Kinderalimentatie (grief 3 vrouw)
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Het hof stelt vast dat hij als de Nederlandse rechter op grond van art. 3 sub a van de Verordening (EG) nr. 4/2009 van de Raad van 18 december 2008 rechtsmacht heeft, omdat de kinderen hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben en zij de onderhoudsgerechtigden in deze procedure zijn. Tussen partijen is niet in geschil dat Nederlands recht van toepassing is, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan.
Ingangsdatum
De door rechtbank vastgestelde ingangsdatum van 2 april 2024 (de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking) is niet in geschil zodat het hof deze datum als uitgangspunt neemt.
Behoefte van de kinderen
De grief van de vrouw keert zich, voor zover het gaat over de omvang van de behoefte van de kinderen, tegen rov. 2.16.6 en 2.16.7 van de bestreden beschikking. Daarin heeft de rechtbank overwogen dat tussen partijen niet in geschil is dat de behoefte van de kinderen in 2021 € 1.530,-- per maand bedraagt en dat de geïndexeerde behoefte in 2023 € 1.612,-- per maand bedraagt. De rechtbank heeft het standpunt van de vrouw dat de behoefte in 2023 € 1.909,-- per maand bedraagt buiten beschouwing gelaten, omdat zij dit standpunt pas na de mondelinge behandeling heeft ingenomen en door de rechtbank niet in de gelegenheid is gesteld om een nader standpunt in te nemen over de behoefte van de kinderen.
In haar toelichting op de grief voert de vrouw het volgende aan. Partijen hadden een hoger netto gezinsinkomen dan het maximale netto gezinsinkomen op basis van de NIBUD-tabellen, waar ook de rechtbank van is uitgegaan. Die hogere welstand vormt belangrijk aanknopingspunt bij de behoeftebepaling van de kinderen. De kinderen hebben bijzondere kosten die niet zijn inbegrepen in de NIBUD-tabellen. Deze bijzondere kosten bestaan uit schoolkosten, bijlessen en schoolreizen en bedragen in totaal € 197,-- per maand. Bij het bepalen van de behoefte van de kinderen hoeft niet te worden afgeweken van de NIBUD-tabellen, maar het geïndexeerde tabelbedrag van € 1.729,-- per maand (2024) moet worden vermeerderd met de bijzondere kosten van de kinderen. In totaal bedraagt de behoefte van de kinderen in 2024 € 1.926,-- per maand. Van de door haar tot nu toe gemaakte bijzondere kosten dient de man de helft voor zijn rekening te nemen. De vrouw berekent dit op een bedrag van € 2.995,--.
In zijn reactie wijst de man op CBS-onderzoek waaruit blijkt dat hogere uitgaven in een gezin aan de ene post samengaan met lagere uitgaven aan een andere post. Slechts wanneer kosten zo uitzonderlijk zijn dat ouders deze niet kunnen betalen uit de standaardbedragen in de tabel en die kosten daadwerkelijk op het (gezins)inkomen drukken, bestaat er aanleiding om daarmee rekening te houden bij het bepalen van de behoefte van de kinderen. De extra kosten die vrouw opvoert zijn niet zo uitzonderlijk dat de vrouw deze kosten niet kan voldoen uit het tabelbedrag. Zij kan deze kosten compenseren met andere posten uit het tabelbedrag. De behoefte van de kinderen, vastgesteld op basis van de NIBUD-tabellen, hoeft daarom niet gecorrigeerd te worden met de door de vrouw genoemde kosten.
Het hof oordeelt als volgt.
De door de rechtbank vastgestelde behoefte op basis van de NIBUD-tabellen € 1.530,-- per maand in 2021 is niet tussen partijen in geschil. Het hof gaat daarom ook van die behoefte uit. Geïndexeerd is dat in 2024 € 1.712,-- per maand.
De vrouw heeft een opstelling van de extra kosten van de kinderen overgelegd, die uitkomt op een totaal aan extra kosten van de kinderen van € 197,-- per maand. De vrouw heeft niet toegelicht waarom deze kosten zo uitzonderlijk van aard zijn dat die niet uit het tabelbedrag kunnen worden voldaan. Gelet op de gemotiveerde betwisting door de man had dit wel op haar weg gelegen. Dit betekent dat de grief van de vrouw en dat haar verzoeken worden afgewezen. Het hof gaat daarom uit van het eerder genoemde eigen aandeel kosten van kinderen van € 1.712,-- per maand (2024).
Draagkracht van de man
De grief van de vrouw keert zich voorts, voor zover het betreft de draagkracht van de man, tegen rov. 2.16.8. van de bestreden beschikking. Daarin heeft de rechtbank overwogen dat de man een inkomen van € 122.970,-- bruto per jaar heeft en dat daaruit aan de zijde van de man in 2023 een netto besteedbaar inkomen van € 5.940,-- per maand volgt en een draagkracht van € 2.088,-- per maand.
Ter toelichting op de grief voert de vrouw het volgende aan. De man is op 31 juli 2024 verhuisd naar de Verenigde Staten waardoor zijn inkomen is gewijzigd. De draagkracht van de man moet daarom met ingang van 1 augustus 2024 opnieuw berekend worden. Op basis van de (tweewekelijkse) loonstroken van 28 oktober 2024 tot en met 24 november 2024 heeft de man een inkomen van € 5.629,-- netto per vier weken.
De man weerspreekt de grief en voert aan dat zijn netto besteedbaar inkomen door de verhuizing niet is gewijzigd.
Het hof stelt vast dat uitgaande van het door de vrouw gestelde netto inkomen per vier weken het inkomen van de man in de Verenigde Staten € 6.098,-- netto per maand bedraagt. Dat inkomen van de man in de Verenigde Staten wijkt niet significant af van het inkomen waarmee de rechtbank in 2023 heeft gerekend. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat het aandeel van partijen, zoals dat in 2023 is vastgesteld door de rechtbank, zal worden geïndexeerd voor 2024. Het hof gaat daarom uit van de door de rechtbank berekende draagkracht van de man van € 2.088,-- per maand. De grief van de vrouw slaagt niet voor zover die ziet op de draagkracht van de man. Zij heeft geen belang meer bij haar verzoek om de man te veroordelen om zijn arbeidsovereenkomst en drie meest recente loonstroken in het geding te brengen.
Draagkracht van de vrouw
De draagkracht van de vrouw tot het betalen van de door verzochte kinderalimentatie is niet in geschil en staat daarmee vast.
Draagkrachtvergelijking
Omdat de draagkracht van partijen niet is gewijzigd, gaat het hof uit van de door de rechtbank becijferde aandelen van partijen in de kosten van de kinderen. Het aandeel van de man was in 2023 € 780,-- per maand en dat van de vrouw € 832,-- per maand. Geïndexeerd is het aandeel van de man in 2024 € 828,-- per maand en dat van de vrouw is € 884,-- per maand.
Zorgkorting
De rechtbank heeft in rov. 2.16.10. een zorgkorting van 25% toegepast op basis van de voorlopige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken.
De vrouw voert aan dat primair een zorgkorting van 0% passend is en subsidiair 5%. Mede door zijn verhuizing naar de Verenigde Staten is er geen structureel contact tussen de kinderen en de man.
De man wil een zorgkorting van 10% toepassen. Hij voert aan dat hij hoge reiskosten zal moeten maken om de kinderen in de vakanties te kunnen zien.
Het hof stelt vast dat als gevolg van de verhuizing van de man naar de Verenigde Staten beide partijen een zorgkorting van 25% niet (langer) als reëel beschouwen. Gelet op de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken alsmede op de hoge reiskosten die de man in dit verband zal moeten dragen, zal het hof een zorgkorting van 10% toepassen. Dat is
€ 171,-- per maand.
Het bedrag van de zorgkorting wordt volledig in mindering gebracht op het bedrag dat de man aan de vrouw dient te betalen voor de kosten van verzorging en opvoeding, omdat partijen samen voldoende draagkracht hebben om in de behoefte van de kinderen te voorzien. Van het aandeel van de man resteert een bedrag van (828 – 171 =) € 657,-- per maand dat de man aan de vrouw moet betalen. In zoverre slaagt de grief van de vrouw over de kinderalimentatie. Het hof zal de beschikking van de rechtbank op dit punt vernietigen en bepalen dat de man met ingang van 1 augustus 2024 een kinderalimentatie van € 219,-- per kind per maand aan de vrouw moet betalen.
Omdat voormelde bijdrage ingaat op een datum gelegen voor 1 januari 2025 verhoogt het hof de bijdrage per 1 januari 2025 met de wettelijke indexering van 6,5%.
De gebruiksvergoeding (grief 2 vrouw, grief 1 man)
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Omdat beide partijen hun gewone verblijfplaats in Nederland hadden, was de Nederlandse rechter bevoegd om over de echtscheiding te oordelen (art. 3 onder a, sub i, Brussel II-ter). Daaruit vloeit voort dat de Nederlandse rechter eveneens rechtsmacht toekomt ten aanzien van de daarmee samenhangende nevenvoorzieningen op het vlak van het huwelijksvermogensrecht (art. 5 lid 1 Huwelijksvermogensrechtverordening). Verder is tussen partijen niet in geschil dat Nederlands recht van toepassing is, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan.
Standpunten van partijen
Grief 2 van de vrouw en grief 1 van de man keren zich tegen rov. 2.15.6. waarin de rechtbank als volgt heeft overwogen:
‘2.15.6. De rechtbank acht het redelijk om aan de man een door de vrouw te betalen gebruiksvergoeding toe te kennen met ingang van de datum van zijn aanvullend verzoek, te weten 29 augustus 2023. De man heeft niet eerder, in onderhavige procedure, een dergelijk verzoek gedaan. De rechtbank is daarbij van oordeel dat een redelijke vergoeding de helft van de hypotheeklasten (hypotheekrente en -aflossing) is, te weten € 1.269,50. Dit houdt feitelijk in dat de vrouw met ingang van 29 augustus 2023 gehouden is om de volledige hypotheeklasten (hypotheekrente en -aflossing) voor haar rekening te nemen in de onderlinge verhouding tussen partijen. Ten overvloede overweegt de rechtbank nog dat de man zijn beroep op artikel 1:81 juncto artikel 1:84 BW niet dan wel onvoldoende heeft onderbouwd. Zo is niet gesteld wat de inkomens van partijen zijn geweest en in hoeverre een van partijen meer of minder heeft bijgedragen dan de andere partij.’
De vrouw stelt primair dat er geen vergoeding betaald zou moeten worden. De man heeft geen schade geleden. De woning is in de periode van onverdeeldheid enkel meer waard geworden en vanwege de lage rentestanden is van schade in de vorm van gemist rendement geen sprake. Het gebruik van een gezamenlijke woning valt onder de onderhoudsverplichting die partijen gedurende het huwelijk jegens elkaar hebben.
Partijen hebben ieder een gelijke draagplicht voor de woonlasten. Het is dan ook niet redelijk om dit bedrag te moeten vergoeden. Een hypotheekaflossing is vermogensvormend en komt beide partijen ten goede. Het aflossingsdeel van de man dat de vrouw vanaf oktober 2023 heeft betaald moet daarom verrekend worden met de over- of onderwaarde van de woning.
Subsidiair dient de gebruiksvergoeding te worden berekend op basis van de overwaarde. Redelijk is om te rekenen met 2% van de helft van de overwaarde. Dit betekent: (185.000 / 2) x 0,02 = € 1.850,--, ofwel € 154,17 per maand.
In reactie op de grief van de man voert de vrouw aan dat als zij een gebruiksvergoeding moet betalen, de rechtbank terecht heeft aangesloten bij de datum waarop de man in de echtscheidingsprocedure om een gebruiksvergoeding heeft verzocht. Omdat de rechtbank de gebruiksvergoeding heeft gebaseerd op art. 1:165 BW is de duur daarvan beperkt tot zes maanden na het inschrijven van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand. De man heeft voor het laatst op 3 oktober 2023 zijn helft van de hypotheeklasten betaald en die betaling zag op de maand september 2023. Vanaf oktober 2023 heeft de man dus niet meer betaald en hoeft de vrouw dus geen hypotheeklasten aan de man terug te betalen.
De man voert ter toelichting op zijn grief aan dat hij al twee keer eerder in de voorlopige voorzieningenprocedures om een gebruiksvergoeding heeft verzocht, voor het eerst op 29 september 2022. De rechtbank had de gebruiksvergoeding daarom op die datum moeten laten ingaan. Daarnaast heeft de rechtbank de door de vrouw aan de man te betalen gebruiksvergoeding ten onrechte vastgesteld voor de periode van zes maanden na de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking. Artikel 3:169 BW heeft werking tot het moment dat de woning niet langer aan hen in gezamenlijke eigendom toebehoort. Aangezien de woning nog steeds gemeenschappelijk eigendom is moet de gebruiksvergoeding vastgesteld worden voor de periode totdat de woning notarieel aan de vrouw is geleverd of aan derden is verkocht en geleverd.
In reactie op de grief van de vrouw voert de man aan dat voor het toekennen van een gebruiksvergoeding niet van belang is dat de waarde van de woning is toegenomen. Van belang is dat de man sinds het moment dat hij de echtelijke woning heeft verlaten geen gebruik meer kan maken van die gemeenschappelijke woning, en verstoken wordt van het gebruik en het genot waarop hij uit hoofde van het deelgenootschap recht heeft, terwijl hij daarentegen wel steeds de helft van de maandelijkse hypotheekbetalingen ter zake rente en aflossing heeft voldaan. Bij het bepalen van de hoogte van de gebruiksvergoeding geldt dat de redelijkheid en billijkheid de rechtsbetrekkingen tussen de deelgenoten, tevens ex-echtgenoten, beheersen. De man acht een gebruiksvergoeding ter hoogte van de helft van de maandelijkse hypotheeklasten passender bij de situatie waarin partijen verkeren, omdat partijen daardoor ieder ongeveer een gelijke woonlast hebben. Bovendien kan de vrouw haar woonlast delen met haar familieleden die bij haar wonen. De vrouw heeft daarom ook geen recht op verrekening of vergoeding van het door haar betaalde aflossingsdeel van de man.
De man heeft tot en met oktober 2023 de helft van de hypotheeklasten betaald. De vrouw moet daarom de hypotheeklasten die de man over de maanden augustus, september en oktober 2023 aan de man terug betalen.
Het hof stelt voorop dat de rechtbank het verzoek van de man (om een gebruiksvergoeding vast te stellen) heeft aangemerkt als een verzoek op grond van art. 3:169 BW (rov. 2.15.4. van de bestreden beschikking). Uit dit artikel volgt dat iedere deelgenoot bevoegd is tot het gebruik van een gemeenschappelijk goed mits dit gebruik met het recht van de overige deelgenoten te verenigen is. Dit artikel heeft mede tot strekking de deelgenoot die het goed met uitsluiting van andere deelgenoten gebruikt, te verplichten de deelgenoot die aldus verstoken wordt van het gebruik en genot waarop hij uit hoofde van het deelgenootschap recht heeft, schadeloos te stellen, bijvoorbeeld door het betalen van een gebruiksvergoeding (MvA II, Parl. Gesch. 3, p. 587). De grondslag voor die schadeloosstelling kan zijn gelegen in het gemiste rendement doordat de mede-eigenaar verstoken blijft van zijn aandeel in de waarde van de woning (gemist rendement), maar ook in het gemiste genot van (het gebruik van) de eigendom. Het voorbehoud aan het gebruik van een gemeenschapsgoed (‘mits dit gebruik met het recht van de overige deelgenoten te verenigen is’) is zo ruim geformuleerd om voldoende ruimte te laten voor toepassing van redelijkheid en billijkheid.
Tussen partijen is niet in geschil dat de man sinds zijn vertrek uit de woning geen gebruik heeft kunnen maken van de woning. Reeds voor dat gemiste gebruik en genot moet de vrouw, gelet op art. 3:169 BW, de man schadeloos stellen. Het hof zal daarom het primaire verzoek van de vrouw afwijzen. In zoverre slaagt het eerste onderdeel van de grief van de vrouw niet. De grief van de man slaagt in zoverre.
Het hof sluit bij de berekening van de schade aan bij de door de vrouw gehanteerde, en door de man niet weersproken, overwaarde van de woning van € 185.000,-- en het rendementspercentage van 2%. Daarmee stelt het hof de gebruiksvergoeding vast op de helft van 2% van € 185.000,-- = € 1.850,-- per jaar ofwel € 154,17 per maand. Het tweede onderdeel van grief 2 van de vrouw slaagt.
De vrouw is een gebruiksvergoeding verschuldigd vanaf het moment waarop daar door de man in deze procedure om is verzocht. Dat is 29 augustus 2023. In zoverre faalt grief 1 van de man. De man stelt dat de gebruiksvergoeding moet worden vastgesteld voor de periode totdat de woning notarieel aan de vrouw is geleverd of aan derden is verkocht en geleverd. Dat is onjuist. De gebruiksvergoeding loopt slechts door tot de datum van verdeling van het gemeenschappelijk goed (HR 23 november 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB6176). Tot die datum zal het verzoek van de man worden toegewezen en slechts in zoverre slaagt zijn grief.
Het hof zal de bestreden beschikking op dit punt vernietigen en bepalen dat de vrouw met ingang van 29 augustus 2023 een gebruiksvergoeding van € 154,17 per maand aan de man moet betalen totdat de woning is verdeeld.
Verrekening aflossingsdeel van de man
Bij verweerschrift op incidenteel hoger beroep heeft de vrouw haar verzoek in hoger beroep aangevuld en verzocht om te bepalen dat de over- dan wel onderwaarde van de
echtelijke woning bij partijen gedeeld dan wel gedragen wordt, waarbij in mindering wordt
gebracht het door de vrouw betaalde aflossingsdeel van de man per 1 oktober 2023 tot de
datum waarop de woning wordt geleverd aan de vrouw dan wel aan een derde dan wel met
ingang van een datum tot aan een datum door het hof te bepalen.
De man heeft geen uitdrukkelijk bezwaar geformuleerd tegen deze aanvulling van het verzoek door de vrouw.
Het hof begrijpt dat de vrouw een verklaring voor recht wenst inhoudende dat ieder van partijen bij verdeling van de woning gerechtigd is tot de helft van de overwaarde, dan wel draagplichtig is voor de helft van een eventuele onderwaarde en daarnaast dat voor zover zij uiteindelijk meer dan haar aandeel van de aflossing heeft betaald zij voor dat meerdere op grond van art. 6:10 BW een regresvordering heeft op de man. Het hof zal dat, zoals verzocht, voor recht verklaren omdat dit tussen partijen niet in geschil is. In zoverre zal het hof het gewijzigde verzoek van de vrouw toewijzen.
De pensioenaanspraken in de Verenigde Staten (grief 3 man)
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Op grond van art. 3 sub a, onder i, Brussel II-ter heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht om over de echtscheiding te beslissen. Om die reden komt de Nederlandse rechter op basis van art. 4 lid 3 Rv ook rechtsmacht toe om te beslissen op het nevenverzoek over de pensioenaanspraken.
Standpunt van partijen
De rechtbank overweegt in 2.19.7.:
‘2.19.7. Voor wat betreft de pensioenen die partijen hebben opgebouwd in de Verenigde Staten overweegt de rechtbank als volgt. Partijen zullen die pensioenen moeten afwikkelen overeenkomstig het recht van de staat Pennsylvania. Partijen zijn het erover eens, althans dat leidt de rechtbank af uit de stukken en de mondelinge behandeling, dat de pensioenaanspraken gelijkelijk dienen te worden verdeeld. Partijen zullen elkaar inzage dienen te verschaffen in hun pensioenaanspraken. Gelet op dit alles zal ook het verzoek van de man met betrekking tot het in de Verenigde Staten opgebouwde pensioen wegens gebrek aan belang worden afgewezen. Ten overvloede overweegt de rechtbank nog dat nu niet bekend is wat de pensioenaanspraken van partijen in de Verenigde Staten zijn de rechtbank niet toekomt aan het bepalen van een overbedelingsvordering van de man, zoals door hem is verzocht.’
De man komt met zijn grief op tegen het oordeel van de rechtbank het verzoek van de man over de pensioenaanspraken in de Verenigde Staten wegens gebrek aan belang af te wijzen. Partijen hebben er belang bij dat in rechte wordt vastgesteld dat zij de door hen opgebouwde pensioenaanspraken in de Verenigde Staten aldaar moeten verdelen of verrekenen, zodat in de Verenigde Staten niet een nieuwe procedure gestart hoeft te worden om dat vast te laten stellen. De man vermoedt dat de rechtbank zijn verzoek de vrouw te veroordelen tot het invullen en ondertekenen van het formulier ‘Sample Domestic relations Order for Defined Benefit Plan Pensioen’ (pensioenformulier) over het hoofd heeft gezien. Zonder een door de vrouw ingevuld en ondertekend pensioenformulier kan de man in de Verenigde Staten geen concrete actie ondernemen. De vrouw werkt niet vrijwillig mee en laat na de stukken van haar pensioenaanspraken in de Verenigde Staten over te leggen. Met uitzondering van de pensioenvoorziening waarover in de Verenigde Staten nog een procedure loopt, heeft de man de stukken van zijn pensioenaanspraken overgelegd. Die aanspraken kunnen alvast verrekend worden.
Daarnaast moet de vrouw ook het zogenaamde QDRO formulier ondertekenen en de helft van de kosten van de advocaat in de Verenigde Staten betalen. Deze advocaat helpt partijen met de afwikkeling van de pensioenaanspraken in de Verenigde Staten en de kosten zijn daarom een huwelijkse schuld.
In reactie voert de vrouw aan dat het pensioenformulier niet volledig ingevuld kan worden, omdat de uitkomst van de procedure over één van de pensioenvoorzieningen van de man in de Verenigde Staten nog onbekend is. Daardoor is de waarde van die pensioenvoorziening niet bekend en kan niet worden vastgesteld wie van partijen aan de ander geld verschuldigd is uit hoofde van het verrekenen van de pensioenaanspraken. De vrouw is het ermee eens dat de pensioenaanspraken in de Verenigde Staten verrekend moeten worden en heeft geen bezwaar tegen de door de man verzochte verklaring voor recht. De vrouw is niet bereid mee te betalen aan de advocaatkosten. Als het niet lukt om vanuit Nederland de Amerikaanse pensioenaanspraken te verrekenen zoekt zij zelf juridische bijstand.
Het hof oordeelt als volgt.
Omdat de vrouw het eens is met de door de man verzochte verklaring voor recht, zal het hof voor recht verklaren dat partijen de door hen opgebouwde pensioenvoorzieningen in de Verenigde Staten van Amerika aldaar moeten verdelen dan wel verrekenen. In zoverre slaagt grief 3 van de man en wordt zijn verzoek toegewezen.
Tussen partijen is niet in geschil dat over (de omvang van) de pensioenaanspraken van de man in de Verenigde Staten nog geen volledige duidelijkheid bestaat. Zolang die duidelijkheid over de omvang van de pensioenaanspraken van de man er niet is, bestaat er geen reden voor de vrouw om het pensioenformulier al in te vullen en ondertekenen. In zoverre slaagt de grief van de man niet en zal het hof het verzoek van de man afwijzen.
De man wil dat de vrouw een QDRO formulier ondertekent en meebetaalt aan de kosten van de door hem ingeschakelde advocaat in de Verenigde Staten. Gelet op de betwisting van de vrouw lag het op de weg van de man om toe te lichten en te onderbouwen dat de man kosten heeft moeten maken om de pensioenaanspraken te verdelen of verrekenen en wat die kosten bedragen. Dat heeft de man niet gedaan en dat komt voor zijn rekening. Ook heeft de man niet duidelijk gemaakt wat het QDRO formulier inhoudt en waarom de vrouw dit formulier zou moeten tekenen. De grief van de man slaagt in zoverre niet en het hof zal zijn verzoek op deze punten afwijzen.
6De slotsom
in het principaal en het incidenteel hoger beroep
De slotsom is dat de grieven zowel in principaal als in incidenteel hoger beroep gedeeltelijk slagen. Hetgeen de partijen over en weer in eerste aanleg naar voren hebben gebracht, leidt niet tot een ander oordeel. Gelet op het (hiervoor) overwogene zal het hof het bestreden vonnis van de rechtbank deels vernietigen en beslissen als in het dictum van deze beschikking wordt omschreven.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, aangezien partijen gewezen echtgenoten zijn.
7De beslissing
Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant ('s-Hertogenbosch) van 4 december 2023, voor zover het betreft de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding en de gebruiksvergoeding, en in zoverre opnieuw beschikkende:
stelt de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken als volgt vast:
- de kinderen zullen gedurende één week in de meivakantie en gedurende twee weken in de zomervakantie bij de man in Nederland doorbrengen;
- het contact en uitbreiding van de contacten tussen de man en de kinderen vindt plaats onder regie van de GI;
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van de dag van inschrijving van de beschikking echtscheiding (2 april 2024) tot 1 augustus 2024 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van € 135,-- per kind per maand zal betalen, met ingang van 1 augustus 2024 € 219,-- per kind per maand en met ingang van 1 januari 2025 € 233,-- per kind per maand, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
bepaalt dat de vrouw met ingang van 29 augustus 2023 totdat de woning is verdeeld een gebruiksvergoeding van € 154,17 per maand aan de man moet betalen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
verklaart voor recht dat:
- ieder van partijen voor de helft gerechtigd is bij een overwaarde van de woning en dat ieder van partijen voor de helft draagplichtig is bij een onderwaarde van de woning;
- voor zover de vrouw meer dan haar aandeel in de hypotheekschuld heeft afgelost zij het meerdere kan verhalen op de man;
- partijen de door ieder van hen in de Verenigde Staten van Amerika opgebouwde pensioenvoorzieningen aldaar met elkaar moeten verdelen dan wel verrekenen;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank voor het overige;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.J.F. Manders , G.J. Vossestein en T.J. Mellema-Kranenburg, bijgestaan door mr. D.J.M. Kuppens als griffier, en is op 27 maart 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.
Jurisprudentie 1
Hoge Raad 23-11-2007, ECLI:NL:HR:2007:BB6176© Copyright 2009 - 2025 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733