Essentie (gemaakt door AI)
Gecertificeerde instelling gaat in hoger beroep tegen afwijzing van machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarige. Rechtmatigheidstoets. Is naast de voorwaardelijke machtiging gesloten plaatsing ook een reguliere machtiging uithuisplaatsing noodzakelijk, zodat een minderjarige op een hybride-afdeling kan worden geplaatst? Uit de wet en de parlementaire geschiedenis volgt dat een voorwaardelijke machtiging geen machtiging is in de zin van art. 1:265b BW. Nu minderjarige onder toezicht stond en de wet geen ruimte laat voor een vrijwillige uithuisplaatsing van een onder toezicht gestelde minderjarige, is het hof van oordeel dat naast een voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp eveneens een machtiging in de zin van art. 1:265b BW verleend had moet worden.
Datum publicatie | 14-07-2025 |
Zaaknummer | 200.349.186/01 |
Procedure | Hoger beroep |
Zittingsplaats | Den Haag |
Formele relaties | Eerste aanleg: ECLI:NL:RBROT:2024:10971, Meerdere afhandelingswijzen |
Rechtsgebieden | Civiel recht; Personen- en familierecht |
Trefwoorden | Jeugdbescherming / Jeugdwet; Gesloten jeugdzorg |
Wetsverwijzingen |
Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl
Rechtmatigheidstoets. Is naast de voorwaardelijke machtiging gesloten plaatsing ook een reguliere machtiging uithuisplaatsing noodzakelijk, zodat een minderjarige op een hybride-afdeling kan worden geplaatst? Uit de wet en de parlementaire geschiedenis volgt dat een voorwaardelijke machtiging geen machtiging is in de zin van artikel 1:265b BW. Nu de minderjarige onder toezicht stond en de wet geen ruimte laat voor een vrijwillige uithuisplaatsing van een onder toezicht gestelde minderjarige, is het hof van oordeel dat naast een voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp eveneens een machtiging in de zin van artikel 1:265b BW verleend had moet worden.Volledige uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Team familie
zaaknummer : 200.349.186/01
rekestnummer rechtbank : JE RK 24-1851
zaaknummer rechtbank : C/10/684696
beschikking van de meervoudige kamer van 21 mei 2025
inzake
Stichting Jeugdbescherming west,
gevestigd te Den Haag,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
advocaat mr. E.M. de Lange te Den Haag,
over
[minderjarige] ,
geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] ,
advocaat mr. M. Mook te Dordrecht.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
1. [de moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
2. [de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming, regio Rotterdam-Dordrecht,
locatie: Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.
1Het verloop van het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam van 18 september 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).
2Het geding in hoger beroep
De gecertificeerde instelling is op 17 december 2024 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
Bij het hof is verder nog ingekomen:
-
een journaalbericht van de zijde van de gecertificeerde instelling van 24 februari 2025, ingekomen op diezelfde datum;
-
een journaalbericht van de zijde van de gecertificeerde instelling van 8 april 2025, ingekomen op diezelfde datum
De mondelinge behandeling is aangevangen op 26 februari 2025. Hierbij is de gecertificeerde instelling, vertegenwoordigd door haar advocaat, verschenen. Vanwege de afwezigheid van [minderjarige] en zijn advocaat is de mondelinge behandeling toen aangehouden.
Op 12 maart. 2025 heeft het hof ingevolge artikel 6.1.10, vierde lid, van de Jeugdwet (hierna ook: Jw), het bestuur van de raad voor de rechtsbijstand ambtshalve last tot toevoeging van de advocaat mr. M. Mook aan [minderjarige] gegeven.
De mondelinge behandeling is op 18 april 2025 hervat. Verschenen zijn:
-
de advocaat van [minderjarige] ;
-
de gecertificeerde instelling, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] , bijgestaan door haar advocaat;
[minderjarige] , de moeder en de vader zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet (in persoon) verschenen. De raad is met bericht van verhindering niet verschenen.
3De feiten
Het hof gaat uit van de volgende vaststaande feiten.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
Bij beschikking van 21 december 2023 van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam is [minderjarige] onder toezicht gesteld tot 21 december 2024.
Bij beschikking van 18 juli 2024 van kinderrechter in de rechtbank Rotterdam is machtiging verleend om [minderjarige] in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp te doen opnemen en te doen verblijven met ingang van 21 juli 2024 tot 21 september 2024.
Bij de bestreden beschikking is een voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp verleend voor de periode van 21 september 2024 tot en met 21 december 2024.
Bij beschikking van 6 december 2024 van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam is de ondertoezichtstelling over de minderjarige verlengd tot 21 december 2025 en een machtiging uithuisplaatsing van de minderjarige in een (open setting) van een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend.
4De omvang van het geschil
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam een voorwaardelijke machtiging verleend om [minderjarige] te doen opnemen en te doen verblijven in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp van 21 september 2024 tot 21 december 2024, onder de voorwaarden die aan [minderjarige] in het hulpverleningsplan zijn gesteld. Het meer of anders verzochte, zijnde het verzoek van de gecertificeerde instelling om een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] gedurende dag en nacht in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot einde ondertoezichtstelling, is door de rechtbank afgewezen.
De gecertificeerde instelling kan zich niet verenigen met voornoemde beslissing en verzoekt het hof om bij beschikking, voor zover nodig met uitvoerbaarverklaring bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen, en opnieuw rechtdoende, een en ander zo nodig onder aanvulling of verbetering van gronden, het inleidende verzoek van de gecertificeerde instelling alsnog toe te wijzen.
Op 8 april 2025 heeft de gecertificeerde instelling haar verzoek gewijzigd. De gecertificeerde instelling heeft het hof verzocht, aanvullend op, dan wel ter wijziging van het verzoek in het beroepschrift om, bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen voor zover dit ziet op de afwijzing van het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder en opnieuw rechtdoende, een en ander zo nodig onder aanvulling of verbetering van gronden, het inleidende verzoek van de gecertificeerde instelling tot machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] gedurende dag en nacht in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot einde ondertoezichtstelling, alsnog toe te wijzen.
Ter zitting heeft de gecertificeerde instelling voornoemd gewijzigd verzoek ingetrokken waardoor, wederom, vol appel werd ingesteld tegen de bestreden beschikking.
[minderjarige] refereert zich in deze zaak aan het oordeel van het hof.
5De motivering van de beslissing
Ontvankelijkheid
De periode waarvoor de machtigingen zijn verzocht liep van 21 september 2024 tot 21 december 2024 en is dus inmiddels verstreken. De gecertificeerde instelling heeft naar voren gebracht dat door de verlening van alleen de voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp, [minderjarige] in de periode van 21 september 2024 tot 21 december 2024 onrechtmatig, zijnde zonder geldige machtiging, in [jeugdinstelling] verbleef. Gelet op het door artikel 8 EVRM gewaarborgde recht op eerbiediging van het gezinsleven van [minderjarige] , bestaat er naar het oordeel van het hof een rechtens relevant belang om de rechtmatigheid van de machtiging te toetsen en behoort partijen niet hun procesbelang te worden ontzegd op de enkele grond dat de periode waarvoor de maatregel gold, inmiddels is verstreken.
Inhoudelijk
In geschil is de vraag of naast een voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp op grond van artikel 6.1.4. Jw (hierna ook: de voorwaardelijke machtiging) ook een machtiging voor plaatsing in (een open setting van) een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder op grond van artikel 1:265a Burgerlijk Wetboek (BW) (hierna ook: de reguliere machtiging), had moeten worden opgelegd omdat [minderjarige] onder toezicht van de gecertificeerde instelling stond.
De kinderrechter heeft bij de bestreden beschikking geoordeeld dat, aangezien bij beschikking de voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp wordt verleend, de kinderrechter niet meer toekomt aan de beoordeling van het verzoek van de gecertificeerde instelling tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder. De kinderrechter verwijst naar de beschikking van het hof ’s-Hertogenbosch van 26 mei 2016, waarin het hof heeft overwogen dat naast de voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp geen machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder meer nodig is. De noodzakelijke toetsing door de kinderrechter heeft immers langs de weg van de voorwaardelijke machtiging plaatsgevonden. Het verzoek om een machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder is daarom afgewezen door de kinderrechter.
De gecertificeerde instelling stelt zich op het standpunt dat naast een voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp op grond van artikel 6.1.4. Jw, ook een machtiging tot uithuisplaatsing op grond van artikel 1:265b BW noodzakelijk is voor de plaatsing van een minderjarige in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder. Artikel 1:265a BW bepaalt dat gedurende de ondertoezichtstelling een jeugdige niet zonder machtiging uithuisplaatsing buiten zijn/haar gezin mag worden geplaatst. In artikel 6.1.4 Jw is de voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp niet gelijkgesteld aan de machtiging tot uithuisplaatsing ex artikel 1:265a BW. Dit is voor de (reguliere) machtiging tot plaatsing en voor de geëffectueerde voorwaardelijke machtiging tot plaatsing in gesloten jeugdhulp wel uitdrukkelijk bepaald in artikel 6.1.2. lid 8 Jw en 6.1.6. lid 7 Jw. In dit geval is [minderjarige] door alleen de verlening van de voorwaardelijke machtiging zonder geldige machtiging uithuisplaatsing buiten zijn gezin geplaatst. Uit de door de rechtbank aangehaalde uitspraak van het hof ’s-Hertogenbosch valt niet af te leiden dat het hof ’s-Hertogenbosch bij de uitspraak heeft overwogen dat naast de voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp geen machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder meer nodig is. Het betrof een andere casus, aangezien het verblijf in een (open) accommodatie van geestelijke gezondheidzorg een van de voorwaarden voor het verlenen van de voorwaardelijke machtiging gesloten plaatsing was. Een afzonderlijke machtiging tot uithuisplaatsing in een (open) accommodatie tot geestelijke gezondheidzorg was daarom daarnaast niet nodig. Ter zitting heeft de gecertificeerde instelling nader toegelicht dat, omdat de gesloten jeugdzorg moet worden afgebouwd, jeugdinstellingen die voorheen gesloten plaatsen aanboden deze plaatsen tegenwoordig omzetten naar “hybride” plaatsen. Zo ook de jeugdinstelling [jeugdinstelling] . Deze vorm van plaatsing maakt dat er naast de voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp ook een reguliere machtiging uithuisplaatsing noodzakelijk is voor het verblijf van de minderjarige in de open setting. Zo lang de minderjarige aan de voorwaarden van de voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp voldoet, kwalificeert deze niet als een machtiging op grond van artikel 1:265b BW en verblijft de minderjarige zonder geldige titel in de instelling, aldus de gecertificeerde instelling. Zo ook in onderhavig geval. In de rechtspraak wordt de afgelopen jaren verschillend omgegaan met het verlenen van (beide) machtigingen. Dit leidt tot rechtsonduidelijkheid en rechtsonzekerheid, aldus de gecertificeerde instelling.
Het hof stelt het volgende voorop. Ingevolge artikel 1:265a BW geschiedt uithuisplaatsing van een minderjarige die onder toezicht is gesteld uitsluitend met een machtiging tot uithuisplaatsing. Uit de memorie van toelichting van artikel 1:265a BW (Kamerstukken II 2008/09, 32 015 nr. 3) volgt dat de bedoeling van het vereiste van een machtiging is, dat de kinderrechter een verdergaande inbreuk op het familie- en gezinsleven te allen tijde zal toetsen. Daarbij moet een machtiging voorkomen dat er een situatie ontstaat waarbij een ouder de mogelijkheid heeft om naar eigen goedvinden de uithuisplaatsing te beëindigen door zijn toestemming daartoe in te trekken. In die (acute) situaties dient dan snel alsnog een machtiging uithuisplaatsing gevraagd te worden (Kamerstukken II, 2008-2009, 32 015, nr. 3, p 29).
Uit artikel 1:265b, eerste lid, BW volgt dat de kinderrechter de gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 Jw, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek kan machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Voor een machtiging uithuisplaatsing in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp zijn de (lex specialis) bepalingen uit hoofdstuk 6 van de Jeugdwet van toepassing. Uit artikel 1:265b, derde lid, BW volgt namelijk dat voor opneming en verblijf als bedoeld in artikel 6.1.2, eerste lid of 6.1.3, eerste lid, Jw geen machtiging als bedoeld in het eerste lid vereist is, doch een machtiging als bedoeld in genoemde artikelleden. Deze machtiging geldt voor de toepassing van artikel 1:265a als een machtiging als bedoeld in het eerste lid. De machtiging die wordt verleend op grond van artikel 6.1.2 of 6.1.3 Jw is daardoor tevens een machtiging ingevolge artikel 1:265b BW.
De voorwaardelijke machtiging tot gesloten jeugdhulp is geregeld in artikel 6.1.4 Jw. Op grond van dit artikel kan de kinderrechter op verzoek een voorwaardelijke machtiging verlenen om een jeugdige, met inachtneming van artikel 6.1.2, derde lid, Jw, in een gesloten accommodatie te doen opnemen en te verblijven. Blijkens de memorie van toelichting van artikel 6.1.4 Jw maakt de invoering van de voorwaardelijke machtiging een trajectbenadering mogelijk. Zo kan met de voorwaardelijke machtiging de overgang van een jeugdige van gesloten jeugdhulp naar vervolgzorg worden bespoedigd en kunnen aarzelingen bij de ontvangende instelling worden weggenomen als men weet dat de jeugdige zich nog aan de voorwaarden moet houden met als stok achter de deur dat hij weer terug zou gaan naar de gesloten jeugdhulp (Kamerstukken II 2012/13, 33684, nr. 3 p 57). Artikel 6.1.6 Jw regelt vervolgens de gedwongen opneming ingeval de jeugdige de voorwaarden niet nakomt, of, ondanks de naleving van de voorwaarden, buiten de gesloten accommodatie de ernstige belemmering van de ontwikkeling naar volwassenheid als gevolg van de ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen, niet langer kan worden afgewend. Uit artikel 6.1.6, vijfde lid, Jw volgt dat een geëffectueerde voorwaardelijke machtiging geldt als een gewone machtiging tot verblijf in de gesloten accommodatie voor het nog niet verstreken gedeelte van de geldigheidsduur. Vanaf het moment dat de jeugdhulpaanbieder heeft beslist dat de jeugdige opgenomen wordt, geldt de voorwaardelijke machtiging dus als een gewone machtiging tot gesloten plaatsing zoals bedoeld in artikel 6.1.2 Jw. In het geval de minderjarige onder toezicht is gesteld, bepaalt artikel 6.1.6, zevende lid, Jw dat deze beslissing tot omzetting als een machtiging als bedoeld in artikel 1:265b BW, geldt.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de voorwaardelijke machtiging, zoals neergelegd in artikel 6.1.4 Jw, in beginsel geen machtiging is in de zin van artikel 1:265b BW. Op grond van artikel 6.1.6, zevende lid, Jw jo. 1:265b BW geldt immers pas dat in het geval de voorwaardelijke machtiging wordt geëffectueerd, deze machtiging een machtiging is zoals bedoeld in artikel 1:265b BW voor een onder toezicht gestelde minderjarige. Door de advocaat van de gecertificeerde instelling is ter zitting nader toegelicht dat [jeugdinstelling] een open en een gesloten regime van jeugdhulp kent. [minderjarige] verbleef ten tijde van de bestreden beschikking in de open setting, waarbij de voorwaardelijke machtiging als ‘stok achter de deur’ gebruikt werd. Doordat alleen de voorwaardelijke machtiging was verleend, verbleef [minderjarige] in de open setting in [jeugdinstelling] zonder machtiging in de zin van artikel 1:265b BW. Aangezien [minderjarige] ten tijde van de bestreden beschikking onder toezicht stond en de wet geen ruimte laat voor een vrijwillige uithuisplaatsing van een onder toezicht gestelde minderjarige, is het hof van oordeel dat naast een voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp eveneens een machtiging in de zin van artikel 1:265b BW verleend had moeten worden. Weliswaar kent artikel 6.1.4 Jw begrijpelijkerwijs een strengere toets voor de oplegging van de voorwaardelijke machtiging dan artikel 1:265b BW, waardoor de noodzakelijke toetsing door de rechter van de voorwaardelijke machtiging ook de toetsing van de reguliere machtiging impliceert. Dit betekent echter niet dat, hoewel feitelijk al toetsing heeft plaatsgevonden, de reguliere machtiging dan niet meer hoeft te worden verleend. Zolang de voorwaardelijke machtiging immers niet wordt geeffectueerd, verblijft de minderjarige zonder machtiging in de accommodatie voor jeugdhulp.
Gelet op het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking vernietigen wat betreft de afwijzing van de reguliere machtiging en het inleidend verzoek van de gecertificeerde instelling hiertoe alsnog toewijzen.
6De beslissing
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking wat betreft de machtiging tot plaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst alsnog toe het inleidend verzoek van de gecertificeerde instelling tot het verlenen van een machtiging tot plaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van jeugdhulp tot 21 december 2024.
bekrachtigt de beschikking voor het overige.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.L.C.C. Lückers, C.M. Warnaar en P.C. van den Brink, bijgestaan door mr. M.J. Meeusen, en is op 21 mei 2025 door mr A.A.F. Donders uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.
© Copyright 2009 - 2025 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733