Rechtbank Zeeland-West-Brabant 23-06-2025, ECLI:NL:RBZWB:2025:4261


Datum publicatie10-07-2025
ZaaknummerC/02/437183 / JE RK 25-1187
ProcedureRekestprocedure
ZittingsplaatsBreda
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenJeugdbescherming / Jeugdwet;
Familieprocesrecht
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl

Ter zitting gedaan verzoek tot ondertoezichtstelling toegewezen

Volledige uitspraak


RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht

Locatie Breda

Zaaknummer: C/02/437183 / JE RK 25-1187

Datum uitspraak: 23 juni 2025

Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling

in de zaak van

RAAD VOOR DE KINERBESCHERMING,

regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,

hierna te noemen de Raad,

over

[minderjarige] ,

geboren op [geboortedag] 2019 te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen [minderjarige] .

De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de moeder] ,

hierna te noemen de moeder,

wonende in [woonplaats] ,

advocaat mr. W.H.P. de Jongh te Roosendaal,

[de vader] ,

hierna te noemen de vader,

wonende in [woonplaats] ,

advocaat mr. C.F.A. Cadot te Roosendaal.

De kinderrechter merkt als informant aan:

de gecertificeerde instelling STICHTING LEGER DES HEILS JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING, locatie Eindhoven, hierna te noemen de GI.

1Het verloop van de procedure

1.1.

De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:

- het mondelinge verzoek van 23 juni 2025, schriftelijk bevestigd op 30 juni 2025.

1.2.

De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 23 juni 2025. Daarbij waren aanwezig:

- de vader met zijn advocaat;

- de moeder met haar advocaat;

- een vertegenwoordiger van de Raad.

In rechtsoverweging 6.5 is vermeld waarom LdH niet ter zitting is opgeroepen.

1.3.

Deze zaak hangt nauw samen met de zaak van de ouders over de wijziging van het hoofdverblijf en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken met het kenmerk C/02/433416 / FA RK 25-1522. Daarom heeft de rechtbank de zaken tegelijk mondeling behandeld. De beslissing in de andere zaak staat in een aparte beschikking.

2De feiten

2.1.

De ouders zijn met elkaar getrouwd geweest. Bij beschikking van deze rechtbank van 18 december 2020 is tussen hen de echtscheiding uitgesproken. Deze beschikking is op 2 februari 2021 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand die daarvoor zijn bedoeld.

2.2.

Tijdens het huwelijk van de ouders is [minderjarige] geboren.

2.3.

De ouders hebben samen het gezag over [minderjarige] . [minderjarige] verblijft bij de moeder.

2.4.

[minderjarige] heeft van 6 mei 2021 tot 15 september 2024 onder toezicht gestaan van de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Brabant. Per 15 september 2024 is de ondertoezichtstelling door de kinderrechter opgeheven.

2.5.

Bij beschikking van 2 mei 2023 heeft deze rechtbank bepaald dat [minderjarige] ingeschreven blijft staan in de basisregistratie personen op het adres van de moeder. Tevens is daarbij bepaald dat de ouders en [minderjarige] in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar volgens de in die beschikking opgenomen regeling en onder de daarin vermelde condities.

2.6.

Bij vonnis van 22 augustus 2023 heeft de voorzieningenrechter in deze rechtbank de vorderingen van de ouders over de wijziging van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken afgewezen.

2.7.

Bij beschikking van 7 maart 2024 heeft het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch de beschikking van de rechtbank van 2 mei 2023 vernietigd, maar uitsluitend voor wat betreft de invulling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken van [minderjarige] voor zover het betreft haar verjaardag. Het gerechtshof heeft in zoverre opnieuw rechtdoende bepaald dat [minderjarige] haar verjaardag viert bij de ouder bij wie zij op dat moment volgens de reguliere regeling verblijft.

3Het verzoek

3.1.

De Raad verzoekt op 23 juni 2025 ter zitting (mondeling) om [minderjarige] onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Dit verzoek is op 30 juni 2025 schriftelijk bevestigd.

4De standpunten

4.1.

De Raad legt aan zijn verzoek ten grondslag dat een paar dagen voorafgaande aan de zitting Veilig Thuis met hem contact heeft opgenomen, omdat Veilig Thuis zich grote zorgen maakt over de impact van de aanhoudende conflicten tussen de ouders op [minderjarige] , waardoor zij schade oploopt. Tijdens de zitting herkent de Raad dit geschetste beeld uit de verklaringen van beide ouders. De Raad constateert dat de vader zich grote zorgen maakt over ouderverstoting van de moeder richting hem. De moeder maakt zich zorgen over de wijze waarop de vader zich richting haar op intimiderende en dreigende wijze uit. Beide ouders vinden dat de andere ouder zijn rol als ouder van [minderjarige] probeert in te perken/beperken. De Raad constateert daarbij dat beide ouders continu spreken over “mijn” kind en niet van “ons” kind. De Raad maakt zich ernstig zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige] als gevolg van de reeds langdurige ernstige echtscheidingsproblematiek van de ouders en de gevolgen daarvan op [minderjarige] . Wel deelt de Raad de zorg van de vader en [gezinstherapeut] dat de moeder [minderjarige] belast met negatieve uitspraken en zij hiermee onvoldoende emotionele toestemming geeft aan [minderjarige] dat haar vader er voor haar mag zijn. Over de vader maakt de Raad zich zorgen over de manier van bejegening ten opzichte van de moeder. Door [gezinstherapeut] is reeds vastgesteld dat bij [minderjarige] sprake is van een loyaliteitsconflict. Naar de mening van de Raad is intussen gezien dat hulpverlening niet tot bevredigende resultaten heeft geleid.

4.2.

Na een korte schorsing van de mondelinge behandeling voor overleg heeft de Raad mondeling verzocht om [minderjarige] onder toezicht te stellen van gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (LdH). De Raad heeft hierbij opgemerkt dat de ondertoezichtstelling in beginsel weer toebedeeld zou moeten worden aan de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Brabant maar dat deze, in tegenstelling tot LdH, een (te) lange wachtlijst kent. Om die reden verzoekt de Raad, gelet op de spoedeisendheid van de zaak, de ondertoezichtstelling te laten uitvoeren door LdH.

4.3.

De vader stelt dat de ouders op 16 juni 2024 in kennis zijn gesteld van het evaluatieverslag van [gezinstherapeut] , opgesteld door systeemtherapeut mevrouw [naam] . Daaruit blijkt van ernstige zorgen rondom de opvoedsituatie van [minderjarige] bij de moeder, in het bijzonder een reële dreiging in verband met ouderverstoting en het ontbreken van emotionele toestemming aan de zijde van de moeder ten opzichte van [minderjarige] in haar contacten met de vader. Deze inzichten waren ten tijde van het wijzen van de beschikking van 2 mei 2023 en de bekrachtiging daarvan door het gerechtshof op 7 maart 2024 nog niet bekend. Na lang wikken en wegen heeft de systeemtherapeut besloten om hiervan een zorgmelding te doen bij Veilig Thuis. Volgens de vader heeft hijzelf dergelijke zorgen destijds voorgelegd aan de Stichting Jeugdbescherming Brabant en de Raad, maar vond hij daar toen geen gehoor. De vader ziet zich genoodzaakt om [minderjarige] uit de beschadigende opvoedsituatie bij de moeder te halen en de rechtbank te verzoeken het hoofdverblijf van [minderjarige] bij hem te bepalen en de zorgverdeling ten gunste van de moeder in te perken. Dit temeer omdat de moeder de uitvoering van het huidige co-ouderschap steeds meer tracht te belemmeren. De vader steunt het verzoek tot ondertoezichtstelling.

4.4.

De moeder wijst er op dat er in het verleden meerdere onderzoeken gedaan, waaruit steeds naar voren is gekomen dat zij goed in staat is om voor [minderjarige] te zorgen. Zij acht het onbegrijpelijk dat de rancune van de vader zover strekt, dat hij haar en [minderjarige] vanuit de huidige situatie van een co-ouderschapsregeling uit elkaar wil halen, met uitzondering van enkele uurtjes contact per week en met wijziging van het hoofdverblijf van [minderjarige] . De moeder acht dat niet in het belang van [minderjarige] . Uit de gedane onderzoeken zijn nimmer zorgen naar voren gekomen, behoudens enkel over de wijze waarop de ouders naar elkaar toe blijven reageren en communiceren. Dat is altijd zo geweest en vormt dus geen gewijzigde omstandigheid. De vader schermt met een verslag van mevrouw [naam] . Naar de mening van de moeder is daarin geen enkele onderbouwing te vinden van gediagnosticeerde problematiek aan haar zijde. Volgens de moeder heeft zij begeleiding van een coach bij [therapeut] , maar enkel om “haar ei kwijt te kunnen” over de moeizaam verlopen echtscheiding en voor gevolgen daarvan, zoals de agressieve bejegening van de vader ten opzichte van haar. Tegen het verzoek van de Raad verzet de moeder zich niet.

5De beoordeling

5..1 Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:

a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;

b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.

5.2.

Op grond van de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling blijkt dat [minderjarige] inmiddels al jarenlang wordt belast met de strijd van haar ouders, waardoor zij in een loyaliteitsconflict terecht is gekomen. De ouders kunnen niet als ouders samenwerken en kunnen niet op constructieve wijze met elkaar communiceren over hun dochter [minderjarige] . Zorgelijk daarbij is dat door [gezinstherapeut] is geconstateerd dat de moeder [minderjarige] belast met negatieve uitspraken en zij hiermee onvoldoende emotionele toestemming aan haar geeft dat haar vader er voor haar mag zijn. Over de vader bestaan er zorgen over zijn agressieve manier van bejegening ten opzichte van de moeder. De ouders geven er hiermee beiden blijk van dat ze geen oog hebben voor de belangen van [minderjarige] , waardoor zij wordt belemmerd in het kunnen hebben van een goed en onbelast contact met haar beide ouders. [minderjarige] wordt hierdoor ernstig in haar sociaal-emotionele en in haar loyaliteitsontwikkeling bedreigd.

De inzet van velerlei vormen van hulpverlening tot nu toe (zoals van: [jeugdzorg] , een eerdere ondertoezichtstelling waarbij is geprobeerd om parallel polo ouderschap in te zetten en interventie vanuit De Gezinsmanager) heeft de ernstig bedreigde ontwikkeling van [minderjarige] niet kunnen doen afwenden.

5.3.

Uit het voorgaande volgt dat is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 BW. De kinderrechter zal [minderjarige] daarom onder toezicht stellen.

5.4

Als doelen binnen de ondertoezichtstelling worden aangemerkt:

- [minderjarige] wordt niet belast met de ouderstrijd;

- [minderjarige] heeft ouders die zicht hebben op hun eigen aandeel in de situatie;

- [minderjarige] heeft ouders die in staat zijn om zakelijk/constructief te communiceren en beslissingen te maken over [minderjarige] .

Met de Raad deelt de kinderrechter, zoals ter zitting besproken, het standpunt dat er bij beide ouders een psycho-diagnostisch onderzoek wordt uitgevoerd om erachter te komen welke factoren in hun persoonlijkheid/persoonlijk functioneren/coping strategieën/gevoelsleven van invloed zijn op de manier waarop ouders omgaan met de situatie en wat zij nodig hebben om meer in het belang van [minderjarige] te kunnen handelen.

5.5.

De Raad heeft in zijn schriftelijke bevestiging van het mondeling gedane verzoek verzocht om de ondertoezichtstelling vooraleerst uit te spreken voor de duur van drie maanden en de overige negen maanden aan te houden, zodat de kinderrechter vinger aan de pols kan houden ten aanzien van de medewerking van ouders aan het psycho-diagnostisch onderzoek. De Raad doet dit verzoek op verzoek van LdH, omdat deze expertise mist op het gebied van complexe scheidingen en zij ervaren dat deze zaken vaak klachtgevoelig zijn. LdH wil zich vooral kunnen richten op [minderjarige] en op het laten uitvoeren van het psycho-diagnostisch onderzoek. Nu de kinderrechter ter zitting de ondertoezichtstelling reeds voor de duur van een jaar mondeling heeft uitgesproken, kan hij niet meegaan in het verzoek om na drie maanden een tussentijds toetsmoment in te lassen. De kinderechter gaat er hierbij ook nadrukkelijk van uit dat beide ouders hun commitment zullen geven voor het noodzakelijk geachte psycho-diagnostische onderzoek.

5.6.

De Raad heeft het onderhavige verzoek mondeling ingediend tijdens de behandeling ter zitting van de rechtbank over het verzoek van de vader met betrekking tot wijziging van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] en de zorg- en contactregeling. In deze procedure heeft de moeder verzocht om vaststelling van een vakantieregeling voor het jaar 2025. Deze procedure is bij de rechtbank bekend met zaaknummer C/02/433416 / FA RK 25-1522.

Vooraf was bij de rechtbank niet bekend dat de Raad voormeld verzoek ter zitting zou indienen. Om deze reden is LdH niet opgeroepen om ter zitting te verschijnen om als informant te worden gehoord. Hierin wordt aanleiding gezien om een afschrift van deze beschikking ook aan LdH toe te zenden.

5.7.

De kinderrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

5.8.

Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6De beslissing

De kinderrechter:

6.1.

stelt [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2019 onder toezicht van Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering met ingang van 23 juni 2025 tot 23 juni 2026;

6.2.

verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

6.3.

verzoekt de griffier om een afschrift van deze ook toe te zenden aan LdH.

Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 23 juni 2025 door mr. Toekoen, kinderrechter, in aanwezigheid van Van Dongen als griffier, en op schrift gesteld op 7 juli 2025.

Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:

  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;

  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.



© Copyright 2009 - 2025 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733