Gerechtshof Amsterdam 01-07-2025, ECLI:NL:GHAMS:2025:1692

Essentie (redactie)

Hoger beroep tegen vaststelling ouderschap inmiddels overleden man. Verzoeker, ander kind van man, stelt dat sprake was van donorschap. Hof oordeelt dat moet worden aangenomen dat man verwekker van verweerder is in zin art. 1:207 lid 1 BW, behoudens door verzoeker te leveren tegenbewijs. Geen andere bewijslastverdeling nu man overleden is. Onderbouwing verweer dat man (slechts) als spermadonor is opgetreden, echter onvoldoende. Financieel belang verzoeker staat niet in weg aan vaststelling ouderschap. Bekrachtiging.


Datum publicatie08-07-2025
Zaaknummer200.344.480/01
ProcedureHoger beroep
ZittingsplaatsAmsterdam
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenKinderen; Gerechtelijke vaststelling ouderschap
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl

vaststelling ouderschap. Artikel: 1:207 lid 1 aanhef en sub b BW.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht

Team III (familie- en jeugdrecht)

zaaknummer: 200.344.480/01

zaaknummer rechtbank: C/13/735239 / FA RK 23-3951

beschikking van de meervoudige kamer van 1 juli 2025 in de zaak van

[verzoeker] ,

wonende te [plaats A] ,

verzoeker in hoger beroep,

hierna: [verzoeker] ,

advocaat: mr. M. Kemmers te Hoorn,

en

[verweerder] ,

wonende te [plaats A] ,

verweerder in hoger beroep,

hierna: [verweerder] ,

advocaat: mr. R.A. Korver te Amsterdam.

Het hof heeft daarnaast als belanghebbenden aangemerkt:

- [naam 1] , hierna: [naam 1] ,

- [naam 2] , hierna: [naam 2] , voorheen bijgestaan door haar advocaat mr. M.L. Neuteboom-Van Asselt te Amsterdam, nu bijgestaan door mr. S.N. van Meijl.

1De zaak in het kort

1.1

De zaak gaat over de vaststelling van het ouderschap van [naam 3] , overleden [in] 2021 te [plaats B] (hierna: de man), ten aanzien van [verweerder] .

1.2

De rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) heeft bij beschikking van 6 mei 2024 het ouderschap van de man ten aanzien van [verweerder] vastgesteld (hierna: de bestreden beschikking).

[verzoeker] is het daarmee niet eens en meent dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de man de verwekker van [verweerder] is. [verweerder] is het wel eens met de bestreden beschikking.

2De procedure in hoger beroep

2.1

[verzoeker] is op 5 augustus 2024 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.

2.2

[verweerder] heeft op 13 december 2024 een verweerschrift ingediend.

2.3

[naam 2] heeft op 13 december 2024 een reactie op het beroepschrift ingediend.

2.4

Het hof heeft daarnaast de volgende stukken ontvangen:

- een bericht van de zijde van [verzoeker] van 5 augustus 2024 met bijlage,

- een bericht van de zijde van [verzoeker] van 17 september 2024 met bijlage, en

- een bericht van de zijde van [verzoeker] van 6 februari 2025 met bijlage.

2.5

De zitting heeft op 12 februari 2025 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:

- [verzoeker] , bijgestaan door zijn advocaat,

- [verweerder] , bijgestaan door zijn advocaat,

- [naam 1] , en

- [naam 2] .

Mr. M.L. Neuteboom-Van Asselt is, met bericht van afwezigheid, niet ter zitting verschenen.

Beide advocaten hebben op de zitting een pleitnotitie overgelegd.

2.6

Na de zitting is van de kant van [naam 2] een bericht van 14 maart 2025 binnen gekomen, waarin mr. Van Meijl zich stelt in plaats van mr. Neutenboom-van Asselt.

3De feiten

3.1

[verweerder] is [in] 1993 te [plaats A] geboren uit [naam 4] (hierna: de moeder).

3.2

De man is de juridische vader van [naam 1] , [naam 2] , [verzoeker] en wijlen [naam 5] te [plaats C] (hierna: [naam 5] ). [naam 5] is overleden [in] 2002.

3.3

De man is [in] 2021 overleden.

3.4

Uit DNA-verwantschapsonderzoek van Verilabs (rapport van 30 januari 2023) is gebleken dat er een waarschijnlijkheid is van meer dan 99.997% dat [naam 1] dezelfde biologische vader heeft als [verweerder] . Hieruit volgt dat de man met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid de biologische vader is van [verweerder] .

3.5

De man had de Nederlandse nationaliteit. De moeder heeft de Amerikaanse nationaliteit. Ten tijde van het overlijden van de man hadden de man, [verweerder] en de moeder hun gewone verblijfplaats in Nederland.

4De omvang van het hoger beroep

4.1

De rechtbank heeft in de bestreden beschikking, voor zover hier van belang, op het verzoek van [verweerder] , het ouderschap van de man ten aanzien van [verweerder] vastgesteld.

4.2

[verzoeker] verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek van [verweerder] af te wijzen.

4.3

[verweerder] verzoekt het hoger beroep ongegrond te verklaren, althans – naar het hof begrijpt – de verzoeken van [verzoeker] in hoger beroep als ongegrond en onbewezen af te wijzen, althans zijn beroep te verwerpen, althans de bestreden beschikking te bekrachtigen en in stand te laten, en [verzoeker] te verwijzen in de kosten van het hoger beroep.

5De motivering van de beslissing

5.1

De rechtbank heeft op goede gronden geoordeeld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft om te oordelen over het verzoek van [verweerder] . Tegen het oordeel van de rechtbank dat op het verzoek Nederlands recht van toepassing is, is geen grief gericht, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan.

Het wettelijk kader

5.2

Uit artikel 1:207 lid 1 aanhef en sub b van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat op verzoek van het kind het ouderschap van een persoon, ook indien deze is overleden, door de rechtbank kan worden vastgesteld op de grond dat deze de verwekker is van het kind of op de grond dat deze als levensgezel van de moeder ingestemd heeft met een daad die de verwekking van het kind tot gevolg kan hebben gehad.

De standpunten

5.3

[verzoeker] stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de man de verwekker is van [verweerder] . De man is weliswaar de biologische vader van [verweerder] , maar uit de omstandigheden blijkt dat hier enkel sprake is geweest van donorschap. [verzoeker] zet zijn vraagtekens bij de betrouwbaarheid van de verklaring van de moeder dat [verweerder] door geslachtsgemeenschap tussen de man en haar verwekt is, omdat in het verzoek van [verweerder] aan de rechtbank wordt gesproken over een donorschap van de man. Ook zijn de moeder en [verweerder] geen procedure tot vaststelling vaderschap gestart toen de man nog in leven was, terwijl zij dat wel hadden kunnen doen. Het bezoek van [verweerder] aan de man, tijdens diens ziekbed, heeft kennelijk noch voor [verweerder] noch voor de man aanleiding gevormd voor het formaliseren van het vaderschap. De man kan nu geen tegenbewijs meer leveren, waardoor [verzoeker] in een onredelijke bewijspositie is gebracht. [verzoeker] heeft in de procedure aannemelijk gemaakt dat vraagtekens kunnen worden gezet bij een natuurlijk verwekkerschap. Dit alles maakt dat de bewijslast moet worden omgekeerd. Verder wijst [verzoeker] op de verklaringen van [verzoeker] , zijn moeder en [naam 2] waarin volgens hem wordt bevestigd dat de man heeft verteld dat hij de moeder heeft geholpen met het krijgen van een kind. Uit een brief van de man aan de moeder blijkt bovendien dat zij de afspraak hadden gemaakt dat het niet de bedoeling was om [verweerder] in te lichten over het biologisch vaderschap. Verder blijkt uit de kaartjes die de man aan [verweerder] heeft gestuurd dat de man geen vaderrol op zich wilde nemen, nu de kaartjes telkens met ' [naam 3] ' in plaats van 'papa' werden afgesloten. Ook blijkt uit het testament van de man dat [verweerder] niet via de natuurlijke weg is verwekt en dat de man enkel zaad heeft gedoneerd. De man heeft de drie kinderen die hij via de natuurlijke weg heeft verwekt namelijk opgenomen in zijn testament en [verweerder] niet. Dat er een persoonlijke betrekking zou hebben bestaan tussen de man en [verweerder] maakt het uitgangspunt dat een donor niet als verwekker wordt gezien niet anders. [verzoeker] heeft ook een financieel belang bij de uitkomst van de procedure. Zijn deel van de erfenis heeft hij nodig voor een (kostbare) studie. Indien de bestreden beschikking in stand blijft zal [verweerder] een gelijk deel van de erfenis ontvangen als [verzoeker] en [naam 2] .

5.4

[verweerder] betwist dat de man als bekende zaaddonor heeft gehandeld en daarom geen juridisch vaderschap op zich wilde nemen. [verzoeker] heeft geen donorcontract of andere documentatie overgelegd die zou wijzen op een donorafspraak tussen de man en de moeder. Daarnaast wordt in de brief van de man aan de moeder slechts gesproken over een afspraak tot geheimhouding; niets wijst erop dat de man uitsluitend als donor wilde optreden. De biologisch verwantschap tussen de man en [verweerder] staat vast. [verweerder] en de moeder hebben tijdens de zitting in eerste aanleg consistent verklaard dat [verweerder] via de natuurlijke weg is verwekt. [verzoeker] heeft geen bewijs geleverd dat dit standpunt weerlegt, noch heeft hij de betrouwbaarheid van het DNA-onderzoek of de verklaringen effectief betwist. [verweerder] en zijn moeder hebben met de overlegging van verklaringen, kaarten, foto’s en de aanwijzing van de man als voogd in het testament van de moeder aangetoond dat de man niet slechts een bekende zaaddonor kan zijn geweest, maar wel degelijk een biologische vader die ook daadwerkelijk een relatie met [verweerder] heeft beoogd. Verder bepaalt artikel 4:63 BW dat een kind, mits juridisch vaderschap wordt vastgesteld, recht heeft op zijn legitieme portie, ongeacht testamentaire bepalingen. [verweerder] betwist dat hij deze procedure enkel is gestart vanwege financiële motieven. Hij is er altijd transparant over geweest dat hij erkenning van zijn afstamming nastreeft. Bovendien meent hij dat de keuze om de procedure na het overlijden van de man te starten juridisch legitiem is en niets afdoet aan de validiteit ervan.

5.5

[naam 1] heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat hij vanaf zijn achttiende jaar sporadisch contact heeft gehad met de man. Hij wist tot de begrafenis van de man van het bestaan van sommige broers niet af. Verder kan hij geen inzicht geven of er bij [verweerder] sprake is geweest van donorschap. De mening van [naam 1] is neutraal en niet gekleurd, omdat zijn deel van de nalatenschap in het testament is vastgelegd. Hij krijgt als legitieme portie ongeveer € 50.000 (een zesde van de nalatenschap van de man) en daarom zijn er voor hem geen financiële gevolgen verbonden aan deze zaak.

5.6

[naam 2] heeft aangevoerd dat de man [verweerder] nooit (juridisch) heeft erkend als zijn zoon. De man wilde geen vaderrol op zich nemen en het bestaan van [verweerder] moest geheim blijven. Dat de man later cadeautjes heeft gegeven aan [verweerder] was uit vriendelijkheid en niet uit vaderschap. Toen de moeder haar afspraak met de man verbrak door [naam 2] op te zoeken op haar werk, heeft de man gezegd dat hij al het contact met de moeder wilde verbreken en was hij daarin resoluut. De man heeft altijd gezegd dat hij alleen zijn zaad wilde doneren om de moeder te helpen met haar kinderwens. De man noemt in zijn testament zijn vier kinderen bij naam en met de zinsnede ‘mijn overige kinderen’ verwijst hij logischerwijs naar de andere drie bij naam genoemde kinderen. Daarmee bedoelde hij niet het andere kind, [verweerder] . De man heeft [verweerder] tijdens zijn leven op afstand gehouden en het is nooit zijn bedoeling geweest om [verweerder] te erkennen, waardoor het scheef voelt als het ouderschap vastgesteld wordt. De man heeft altijd tegen [naam 2] gezegd dat sprake was van een donorrelatie. Bovendien heeft zij een WhatsApp-bericht ontvangen van [verweerder] waarin staat dat de moeder een kind wilde, maar dat zij dit niet van een vreemde donor wilde. De man heeft dit aangeboden tijdens een etentje met de moeder, mits [verweerder] niet zou weten wie zijn vader was.

De beoordeling

5.7

Blijkens de parlementaire geschiedenis van (onder meer) art. 1:207 BW is de verwekker van een kind de man die samen met de moeder op natuurlijke wijze het kind heeft laten ontstaan. Het begrip ’verwekker’ valt niet samen met het begrip ’biologisch vader’ (Kamerstukken II 1995-1996, 24 649, nr. 3, p. 8). De donor is immers geen verwekker, maar wel de biologische vader van het kind. Jegens de donor kan geen verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap worden ingediend. Grond voor de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap is immers dat de man de verwekker is van het kind.

Onder de ’verwekker van een kind’ wordt in het algemeen niet begrepen de man die als donor zijn sperma ten behoeve van kunstmatige bevruchting heeft afgestaan met het oogmerk van donorschap. De moeder of het kind dient bij een verzoek tot gerechtelijke vaststelling ouderschap feiten en omstandigheden te stellen waaruit kan volgen dat de in rechte aangesproken man de ‘verwekker’ van het kind is in die zin dat hij degene is die samen met de moeder door geslachtsgemeenschap, ‘op natuurlijke wijze’, het kind heeft laten ontstaan. Als de man gemotiveerd heeft betwist de verwekker te zijn, zal de moeder of het kind dit in beginsel moeten bewijzen, bijvoorbeeld door DNA-onderzoek. Wanneer uit dat onderzoek met voldoende zekerheid blijkt dat de man de biologische vader is, moet worden aangenomen dat hij ook de verwekker van het kind is behoudens door hem te leveren tegenbewijs. Dit brengt mee dat indien de man wiens biologisch vaderschap is aangetoond, gemotiveerd betwist dat hij de verwekker is, stellende dat het biologisch vaderschap zijn grond vindt in het feit dat hij als spermadonor is opgetreden, hij dat in geval van betwisting door de moeder of het kind aannemelijk zal hebben te maken (vergelijk in een geval van onderhoudsplicht in de zin van artikel 1:394 BW: Hoge Raad 26 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH2250, r.o. 3.3.2 en 3.4).

In de omstandigheid dat de man is overleden ziet het hof geen grond voor een andere bewijslastverdeling, zoals door [verzoeker] is bepleit.

5.8

Niet in geschil is dat de man de biologische vader is van [verweerder] . [verweerder] heeft zowel in eerste aanleg (mondelinge behandeling) als in hoger beroep gesteld dat hij op natuurlijke wijze is verwekt. Uit de bestreden beschikking blijkt dat de moeder tijdens de zitting bij de rechtbank heeft verklaard dat [verweerder] op natuurlijke wijze is verwekt en dat zij heeft toegelicht hoe de verwekking tot stand is gekomen (rechtsoverweging 4.7). Zo heeft zij onder meer naar voren gebracht dat zij, hoewel zij geen relatie meer met de man had, wel nog regelmatig contact met hem had. Verder heeft zij toegelicht dat zij en de man tijdens hun relatie al hadden geprobeerd om zwanger te worden, maar dat dat toen niet lukte en dat de man heeft aangeboden om het nog eens te proberen. De moeder heeft vervolgens in de gaten gehouden wanneer haar eisprong was, zij heeft de man gebeld, waarna zij vervolgens seksueel contact hadden. Vrij snel, na drie pogingen, was zij zwanger, aldus de moeder in eerste aanleg.

Op grond van het voorgaande moet worden aangenomen dat de man de verwekker van [verweerder] is in de zin van art. 1:207, lid 1 BW, behoudens door [verzoeker] te leveren tegenbewijs. Hetgeen [verzoeker] heeft aangevoerd ter onderbouwing van zijn verweer dat de man (slechts) als spermadonor is opgetreden, is daartegenover echter onvoldoende. Juist op het punt van de wijze van verwekking – de vraag of de man samen met de moeder door geslachtsgemeenschap, ‘op natuurlijke wijze’, het kind heeft laten ontstaan – hebben [verzoeker] en [naam 2] de concrete stellingen van [verweerder] onvoldoende gemotiveerd betwist. Hetgeen is aangevoerd doet aan het natuurlijke verwekkerschap niet af. [verzoeker] heeft zijn verweer niet nader (concreet) onderbouwd. Hij heeft overigens geen bewijsaanbod gedaan, en er bestaat onvoldoende aanleiding hem ambtshalve toe te laten tot het leveren van (tegen)bewijs.

Bij deze stand van zaken gaat het hof aan zijn verweer voorbij.

5.9

[verzoeker] heeft ter zitting in hoger beroep verder nog aangevoerd dat hij er een financieel belang bij heeft dat het vaderschap van de man ten aanzien van [verweerder] niet wordt vastgesteld. Als het ouderschap wordt vastgesteld zal de nalatenschap van de man namelijk gedeeld moeten worden met [verweerder] . Dit gestelde belang staat aan vaststelling van het ouderschap echter niet in de weg. Het hof verwijst in dat verband naar HR 25 maart 2005 (ECLI:NL:HR:2005:AT0412), waarin onder verwijzing naar de parlementaire geschiedenis is geoordeeld dat uit artikel 1:207 lid 1 BW volgt dat voor de vaststelling van het vaderschap van een man niet méér is vereist dan dat deze de verwekker van het kind is. De wetgever heeft destijds met de wetswijziging tot uitdrukking gebracht het belang van het kind bij een vader zwaarder te laten wegen dan het belang van de verwekker om verstoken te blijven van enige relatie met het kind dat hij heeft verwekt (Kamerstukken II, 1996-1997, 24 649, nr. 6, p. 8). Ook heeft de wetgever daarbij stilgestaan bij de nadelige effecten voor andere kinderen van de vader (die hij wel heeft erkend), nu het kind onder meer deelt in de nalatenschap van zijn vader, gelijk de andere kinderen. In de afweging van de belangen van de betrokkenen in dit geheel prevaleren de belangen van het niet-erkende kind echter, omdat dit kind in principe aanspraak heeft op vestiging van de familierechtelijke betrekking (Kamerstukken II, 1996-1997, 24 649, nr. 6, p. 4). Het hof is dan ook van oordeel dat de hiervoor genoemde stelling van [verzoeker] niet leidt tot een andere beslissing. Gelet op al het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen en het verzoek van [verzoeker] afwijzen.

Proceskosten

5.10

Het hof ziet, gelet op de aard van de procedure, geen aanleiding om [verzoeker] in de proceskosten te veroordelen, zoals [verweerder] heeft verzocht. Het hof zal dit verzoek dan ook afwijzen. De proceskosten zullen worden gecompenseerd, in die zin dat ieder de eigen kosten draagt.

5.11

Al het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6De beslissing

Het hof:

bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;

compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;

wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mr. J.M. van Baardewijk, mr. A.N. van de Beek en mr. M.E. Burger, in tegenwoordigheid van mr. I.L.I. Bossert als griffier en is op 1 juli 2025 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.



© Copyright 2009 - 2025 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733