Rechtbank Den Haag 01-07-2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:11475

Essentie (gemaakt door AI)

Moeder verzoekt terugkeer van kinderen naar Nederland. Rb: Syrië is geen verdragspartij, maar de Uitvoeringswet internationale kinderontvoering is ook dan van toepassing. Vader houdt de inderen ongeoorloofd achter in Syrië.
Hij moet de kinderen terugbrengen naar Nederland, of anders hen met met reisdocumenten aan moeder afgeven, zodat de moeder de kinderen zelf mee terug kan nemen naar Nederland. Vader veroordeeld in proceskosten van € 1.318,-. Beschikking uitvoerbaar bij voorraad.


Datum publicatie07-07-2025
ZaaknummerC/09/684468 / FA RK 25-3244
ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsDen Haag
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenIPR familierecht; Kinderontvoering
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl

internationale kinderontvoering. uitgaande zaak. Ongeoorloofde achterhouding kinderen. Verzoek tot teruggeleiding vanuit Syrië naar Nederland toegewezen. kostenveroordeling.

Volledige uitspraak


Rechtbank Den HAAG

Enkelvoudige Kamer

Rekestnummer: FA RK 25-3244

Zaaknummer: C/09/684468

Datum beschikking: 1 juli 2025

Internationale kinderontvoering

Beschikking op het op 30 april 2025 ingekomen verzoek van:

[de moeder] ,

de moeder,

wonende op een bij de rechtbank bekend adres,

advocaat: mr. J.A.M. Schoenmakers te Breda.

Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de vader] ,

de vader,

zonder bekende woon- of verblijfplaats.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van het verzoekschrift.

Op 17 juni 2025 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de moeder, bijgestaan door haar advocaat en [naam] namens de Raad voor de Kinderbescherming. De vader is openbaar opgeroepen per advertentie in de Staatscourant van 9 mei 2025. Hij is niet verschenen.

Verzoek en verweer

De moeder heeft verzocht, met toepassing van artikel 13 van de Uitvoeringswet internationale kinderontvoering (hierna: de Uitvoeringswet), de onmiddellijke terugkeer van na te melden kinderen te bevelen, althans de terugkeer van de kinderen vóór een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum te bevelen, waarbij de vader de kinderen dient terug te brengen naar [plaats 1] , dan wel – indien de vader nalaat de kinderen terug te brengen – te bepalen op welke datum de vader de benodigde geldige reisdocumenten van de kinderen aan de moeder zal afgeven, zodat zij de kinderen zelf mee terug kan nemen naar [plaats 1] , met veroordeling van de vader in de kosten die de moeder heeft moeten maken in verband met de ontvoering en teruggeleiding, een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

De vader heeft geen verweer gevoerd.

Feiten

- Partijen zijn gehuwd op [datum] 2014 te [plaats 2] , Syrië.

- Zij zijn de ouders van de volgende minderjarige kinderen:

- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2016 te [geboorteplaats] , Syrië,

- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2017 te [geboorteplaats] , Syrië.

- Partijen zijn met de kinderen medio augustus 2021 vanuit Syrië naar Nederland gekomen.

- Partijen oefenen het gezamenlijk gezag over de kinderen uit.

- Op 6 februari 2025 is de vader met de kinderen naar Syrië gereisd voor een familiebezoek tot 16 februari 2025. De moeder heeft voor deze reis toestemming verleend.

- De vader is niet met de kinderen teruggekeerd naar Nederland.

- De vader en de kinderen hebben de Nederlandse nationaliteit. De moeder heeft de Syrische nationaliteit.

Beoordeling

Rechtsmacht

De moeder heeft haar verzoek gebaseerd op het Haagse Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen van 25 oktober 1980.

Omdat de regels van internationaal bevoegdheidsrecht in procesrechtelijke zin van openbare orde zijn, zal de rechtbank de vraag naar haar rechtsmacht ambtshalve aan de orde stellen.

Het gaat hier om een zogeheten ‘uitgaande zaak’, wat betekent dat de kinderen zijn overgebracht vanuit Nederland naar een ander land. Dit land – Syrië – is geen partij bij het Haagse Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen van 25 oktober 1980 (hierna: het Verdrag). De internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter wordt in dergelijke niet door het Verdrag bestreken gevallen geregeld door artikel 3 van het wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv).

Op grond van artikel 3, aanhef en onder a, Rv, heeft de Nederlandse rechter in dit soort gevallen rechtsmacht als de verzoeker in Nederland zijn woonplaats of gewone verblijfplaats heeft.

De woonplaats van de moeder (verzoekster) is in Nederland. De rechtbank acht zich op grond hiervan bevoegd om op basis van artikel 3, aanhef en onder a, Rv, van het verzoek tot teruggeleiding kennis te nemen en verwijst daartoe nog naar het arrest van de Hoge Raad van 5 juli 2019 (ECLI:NL:HR:2019:1085).

Hoewel Syrië geen partij is bij het Verdrag, is volgens artikel 2 van de Uitvoeringswet internationale kinderontvoering (hierna: de Uitvoeringswet) deze wet tevens van toepassing in de gevallen van internationale ontvoering van kinderen die niet door een verdrag worden beheerst.

Op grond van artikel 11 lid 1 van de Uitvoeringswet is de rechtbank Den Haag bevoegd kennis te nemen van alle zaken met betrekking tot de gedwongen afgifte van een internationaal ontvoerd kind aan degene wie het gezag daarover toekomt en de teruggeleiding van een zodanig kind over de Nederlandse grens. De rechtbank ziet in het bepaalde in artikel 2 en 13 lid 3 van de Uitvoeringswet aanleiding de regels van het Verdrag naar analogie toe te passen. Dit neemt niet weg dat de teruggeleidingsrechter in niet door het Verdrag bestreken gevallen van internationale kinderontvoering in het algemeen de nodige ruimte heeft om, indien daartoe aanleiding bestaat, af te wijken van de verdragsregeling (zie Hof Den Haag 19 oktober 2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:2020).

Het Verdrag heeft – voor zover hier van belang – tot doel de onmiddellijke terugkeer te verzekeren van kinderen die ongeoorloofd zijn overgebracht naar of worden vastgehouden in een Verdragsluitende staat. Het Verdrag beoogt hiermee een zo snel mogelijk herstel van de situatie waarin het kind zich bevond direct voorafgaand aan de ontvoering of vasthouding. Een snel herstel van de aan de ontvoering of vasthouding voorafgaande situatie wordt geacht de schadelijke gevolgen hiervan voor het kind te beperken.

Ongeoorloofde overbrenging of vasthouding in de zin van artikel 3 van het Verdrag

Er is sprake van ongeoorloofde overbrenging of ongeoorloofde vasthouding in de zin van het Verdrag wanneer de overbrenging of het niet doen terugkeren geschiedt in strijd met een gezagsrecht ingevolge het recht van de staat waarin het kind onmiddellijk voor zijn overbrenging of vasthouding zijn gewone verblijfplaats had en dit recht alleen of

gezamenlijk werd uitgeoefend op het tijdstip van het overbrengen of niet doen terugkeren, dan wel zou zijn uitgeoefend indien een zodanige gebeurtenis niet had plaatsgevonden (artikel 3 van het Verdrag).

Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat de kinderen onmiddellijk voor hun vasthouding in Syrië hun gewone verblijfplaats in Nederland hadden.

Met betrekking tot het gezag overweegt de rechtbank als volgt

Ingevolge artikel 16, eerste lid Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 wordt de vraag of de vader dan wel de moeder dan wel de ouders gezamenlijk van rechtswege ouderlijke verantwoordelijkheid hebben verkregen over de kinderen, beheerst door het recht van de Staat van de gewone verblijfplaats van de kinderen. De rechtbank stelt vast dat naar Nederlands recht beide ouders met het gezag over de kinderen zijn belast.

Niet in geschil is dat het gezagsrecht gezamenlijk daadwerkelijk werd uitgeoefend op het tijdstip van de vasthouding, dan wel zou zijn uitgeoefend, indien de vasthouding niet had plaatsgevonden. De moeder heeft onweersproken gesteld dat zij geen toestemming heeft gegeven voor de vasthouding in Syrië en dat de vasthouding van de kinderen in Syrië is geschied in strijd met het gezagsrecht van de moeder naar Nederlands recht, komt de rechtbank tot het oordeel dat de vasthouding van de kinderen in Syrië aangemerkt dient te worden als ongeoorloofd in de zin van artikel 3 van het Verdrag.

Onmiddellijke terugkeer in de zin van artikel 12 van het Verdrag

Ingevolge artikel 12 lid 1 van het Verdrag wordt de onmiddellijke terugkeer van een kind gelast wanneer er minder dan één jaar is verstreken tussen de overbrenging of het niet doen terugkeren van een kind en het tijdstip van indiening van het verzoek bij de rechtbank.

Nu er minder dan één jaar is verstreken tussen de vasthouding van de kinderen in Syrië en het tijdstip van indiening van het verzoek, komt de rechtbank niet toe aan de vraag of de kinderen zijn geworteld en dient in beginsel de onmiddellijke terugkeer van de kinderen te volgen, tenzij er sprake is van één of meer weigeringsgronden als bedoeld in artikel 13 van het Verdrag.

Nu niet gebleken is van weigeringsgronden als bedoeld in artikel 13 van het Verdrag – hierop is ook geen beroep gedaan – dient de onmiddellijke terugkeer van de kinderen te volgen.

Teruggeleiding

De rechtbank zal de teruggeleiding van de kinderen bevelen op de na te melden wijze, waarbij afgifte aan de moeder pas aan de orde komt als de vader niet zelf voor teruggeleiding zorgt en dan enkel met het doel de kinderen terug te geleiden naar Nederland.

Uitvoerbaar bij voorraad

Ingevolge artikel 13 lid 5 van de Uitvoeringswet schorst een eventueel hoger beroep de tenuitvoerlegging van de beschikking, tenzij de rechter in het belang van het kind op verzoek of ambtshalve anders bepaalt. De rechtbank acht het wenselijk dat de kinderen zo snel mogelijk terugkeren naar Nederland, zodat de rechtbank het verzoek van de moeder om de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, zal toewijzen. De rechtbank zal de terugkeer gelasten op uiterlijk 10 juli 2025, wat zij een redelijke termijn acht om de terugreis voor de kinderen te regelen.

Kosten

Gezien de aard en de ernst van de zaak (de vader is verantwoordelijk voor de achterhouding van de kinderen en heeft ieder contact tussen de moeder en de kinderen afgehouden), zal de rechtbank de vader veroordelen in de proceskosten.

De rechtbank sluit hierbij aan bij het liquidatietarief. De rechtbank begroot de door de vader aan de moeder te betalen proceskosten met betrekking tot deze procedure dan op € 90,- aan het door de moeder verschuldigd griffierecht en op € 1.228,- aan advocaatkosten (op basis van liquidatietarief civiel, uitgaande van twee punten vermenigvuldigd met tarief II ad € 614,- per punt).

Andere eventueel door de moeder gemaakt kosten in verband met de teruggeleiding zijn niet aangetoond, zodat het verzoek om de vader te veroordelen tot het betalen van deze kosten wordt afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:

*

gelast de terugkeer van de minderjarigen:

- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2016 te [geboorteplaats] , Syrië, en

- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2017 te [geboorteplaats] , Syrië,

naar Nederland uiterlijk op 10 juli 2025, waarbij de vader de minderjarigen dient terug te brengen naar Nederland en beveelt, indien de vader nalaat de minderjarigen terug te brengen naar Nederland, dat de vader de minderjarige met de benodigde geldige reisdocumenten aan de moeder zal afgeven uiterlijk op 10 juli 2025, opdat de moeder de minderjarigen zelf mee terug kan nemen naar Nederland;

*

veroordeelt de vader tot betaling aan de moeder van de door haar in verband met de ontvoering en teruggeleiding gemaakte proceskosten van in totaal € 1.318,-;

*

wijst af het meer of anders verzochte;

*

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

Deze beschikking is gegeven door mr. H.M. Boone, rechter, tevens kinderrechter, bijgestaan door mr. P. Hillebrand als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 juli 2025.

Van deze beschikking kan -voor zover er definitief is beslist- hoger beroep worden ingesteld binnen twee weken (artikel 13 lid 7 Uitvoeringswet internationale kinderontvoering) na de dag van de uitspraak door indiening van een beroepschrift ter griffie van het Gerechtshof Den Haag. In geval van hoger beroep zal de terechtzitting bij het hof - in beginsel - plaatsvinden in de derde of vierde week na deze beslissing.



© Copyright 2009 - 2025 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733