Essentie (gemaakt door AI)
Vader en oma gaan in hoger beroep tegen een beschikking over de voogdij van de minderjarige. Wettelijke voorkeurspositie van de vader om op grond van 1:253h BW met het gezag te worden belast, gaat voor die van de tante en de oma na het overlijden van de moeder. Belang van de minderjarige verzet zich niet tegen inwilliging van dit verzoek. Het hof wijst het verzoek van vader toe om met het gezag te worden belast, zodat de minderjarige in Nederland kan blijven. De voogdij van tante eindigt. De omgangsregeling met tante wordt aangepast. Proceskosten worden gecompenseerd.
Datum publicatie | 03-07-2025 |
Zaaknummer | 200.351.563/01 en 200.351.639/01 en -/02 |
Procedure | Hoger beroep |
Zittingsplaats | Den Haag |
Formele relaties | Eerste aanleg: ECLI:NL:RBROT:2024:12134, Meerdere afhandelingswijzen |
Rechtsgebieden | Civiel recht; Personen- en familierecht |
Trefwoorden | Kinderen; Gezag |
Wetsverwijzingen |
Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl
Wettelijke voorkeurspositie van de vader om op grond van 1:253h BW met het gezag te worden belast, gaat voor die van de tante en de oma na het overlijden van de moeder. Belang van de minderjarige verzet zich niet tegen inwilliging van dit verzoek.Volledige uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Familie
zaaknummers : 200.351.563/01, 200.351.639/01 en 200.351.639/02
rekestnummer rechtbank : FA RK 24-4005 en FA RK 24-1653
zaaknummer rechtbank : C/10/679730 en C/10/674764
beschikking van de meervoudige kamer van 25 juni 2025
in de zaak met zaaknummer 200.351.563/01
inzake
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. E.E. Tiebie te Heerhugowaard,
tegen
[de tante] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de tante,
advocaat mr. M.D. Winter te Den Haag.
Als belanghebbende in deze procedure is aangemerkt:
[de bijzondere curator] ,
kantoorhoudende te [plaats] ,
hierna te noemen: de bijzondere curator.
Als informant in deze procedure zijn aangemerkt:
- [de oma] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de oma,
advocaat: mr. G.M.H. Vriesde,
- [de opa] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de opa,
- Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering, regio Noord West,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming, regio Rotterdam-Dordrecht,
locatie: Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.
in de zaak met zaaknummer 200.351.639/01 en 200.351.639/02
inzake
[de oma] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de oma,
advocaat mr. G.M.H. Vriesde te Rotterdam,
tegen
[de tante] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de tante,
advocaat mr. M.D. Winter te Den Haag.
Als belanghebbenden in deze procedure zijn aangemerkt:
- [de bijzondere curator] ,
kantoorhoudende te [plaats] ,
hierna te noemen: de bijzondere curator.
- [de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. E.E. Tiebie te Heerhugowaard.
Als informant in deze procedure zijn aangemerkt:
- [de opa] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de opa,
- Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering, regio Noord West,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming, regio Rotterdam-Dordrecht,
locatie: Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.
1Het verloop van het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 26 november 2024, uitgesproken onder voormelde zaaknummers (hierna: de bestreden beschikking).
2Het geding in hoger beroep
in de zaak met zaaknummer 200.351.563/01
De vader is op 25 februari 2025 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
-
een journaalbericht van de zijde van de vader van 18 maart 2025 met bijlage, ingekomen op 20 maart 2025;
-
een e-mail van de zijde van de bijzondere curator van 25 april 2025 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum;
-
een journaalbericht van de zijde van de bijzondere curator van 9 mei 2025 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum.
-
een journaalbericht van de zijde van de vader van 9 mei 2025 met bijlage, ingekomen op diezelfde datum;
-
een journaalbericht van de zijde van de vader van 9 mei 2025 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum;
-
een e-mail van de zijde van de gecertificeerde instelling van 19 mei 2025 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum.
in de zaak met zaaknummers 200.351.639/01 en 200.351.639/02
De oma is op 26 februari 2025 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
-
een journaalbericht van de zijde van de oma van 14 maart 2025 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum;
-
een journaalbericht van de zijde van de oma van 18 maart 2025 met bijlagen, ingekomen op 20 maart 2025;
-
een e-mail van de zijde van de bijzondere curator van 25 april 2025 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum;
-
een journaalbericht van de zijde van de bijzondere curator van 9 mei 2025 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum;
-
een journaalbericht van de zijde van de oma van 9 mei 2025 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum;
-
een e-mail van de zijde van de gecertificeerde instelling van 19 mei 2025 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum.
in alle zaken
De mondelinge behandeling van de zaken met zaaknummers 200.351.563/01, 200.351.639/01 en 200.351.639/02 heeft gelijktijdig plaatsgevonden op 20 mei 2025. Verschenen zijn:
-
de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
-
de tante, bijgestaan door haar advocaat;
-
de oma, bijgestaan door haar advocaat;
-
de bijzondere curator;
-
de opa;
-
de raad, vertegenwoordigd door de [vertegenwoordiger van de raad] .
De gecertificeerde instelling is met bericht van verhindering niet ter zitting verschenen. De advocaat van de vader, de advocaat van de tante en de advocaat van de oma hebben tijdens de mondelinge behandeling spreekaantekeningen overgelegd en voorgedragen.
3De feiten
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
De vader is de ouder van: [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2019 te [geboorteplaats] (hierna: de minderjarige).
Op 9 december 2023 is in [plaats 2] de moeder van de minderjarige, [de moeder] (hierna te noemen: de moeder), overleden.
De moeder heeft op 4 juni 2020 in het gezagsregister laten aantekenen dat zij wenst dat na haar overlijden haar halfzus (de tante) en haar moeder (de oma) (in deze volgorde) als voogd(en) wordt/worden aangewezen. Ook is op 30 januari 2024 in het gezagsregister opgenomen de bereidverklaring van de tante inhoudende dat zij de voogdij over de minderjarige heeft aanvaard.
De vader heeft de minderjarige erkend nadat de rechtbank hem bij de bestreden beschikking vervangende toestemming had verleend voor erkenning van de minderjarige.
Bij vonnis in kort geding van 7 maart 2024 van de rechtbank Rotterdam heeft de voorzieningenrechter de tante onder verbeurte van een dwangsom verboden om de minderjarige mee te nemen naar Suriname of een ander land totdat in de bodemzaak is beslist.
Bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 8 maart 2024 is de minderjarige voorlopig onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling, met ingang van 8 maart 2024 tot
8 juni 2024. Bij deze beschikking is ook een machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige bij de oma verleend. Op 28 mei 2024 heeft de rechtbank Rotterdam de ondertoezichtstelling uitgesproken. Deze ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 28 mei 2026. De machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige bij de oma is nog steeds van kracht.
Bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 9 juli 2024 heeft de rechtbank een voorlopige regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: de zorgregeling) tussen de tante en de minderjarige bepaald, in die zin dat:
-
de tante op maandag en woensdag na school tot 17.00 uur en op zaterdag van 10.00 uur tot 16.00 uur omgang heeft met de minderjarige, waarbij de tante de minderjarige op maandag en woensdag van school ophaalt en weer terugbrengt bij de oma, en
-
op zaterdag de tante de minderjarige bij de oma ophaalt en weer terugbrengt.
Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat de oma de tante met ingang van 1 augustus 2024 eenmaal per kwartaal op de hoogte stelt van alle belangrijke ontwikkelingen over de minderjarige, waaronder school, sport en gezondheid. Verder zijn de verzoeken van de oma die zien op de voorlopige voorzieningen afgewezen en is de behandeling van de zaak aangehouden en verwezen naar de meervoudige kamer.
Bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 24 februari 2025 is de bijzondere curator benoemd ten einde de minderjarige te vertegenwoordigen gedurende de machtiging tot uithuisplaatsing, te weten tot 28 april 2025. Bij beschikking van 22 april 2025 heeft de rechtbank de bijzondere curator herbenoemd tot 28 mei 2025.
4De omvang van het geschil
in de zaak met zaaknummer 200.351.563/01
Bij de bestreden beschikking is, voor zover van belang:
- vastgesteld dat de minderjarige in het kader van de regeling van de uitoefening van het omgangsrecht (hierna: de omgangsregeling) bij de vader zal zijn als volgt:
zolang de minderjarige in Nederland woont:
o in de periode tussen 26 november 2024 en 11 januari 2025 zal de omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige geleidelijk worden uitgebouwd van een middag per twee weken naar iedere woensdag na school tot 18.00 uur;
o met ingang van 11 januari 2025 is de minderjarige iedere woensdag na school tot 18.00 uur bij de vader;
als de minderjarige in Suriname woont:
o in totaal een week, al dan niet op aaneensluitende dagen, gedurende de periode dat de minderjarige tijdens de Surinaamse schoolvakantieweken bij de oma verblijft, waarbij de oma, de tante en de vader met elkaar moeten afstemmen op welke momenten;
- deze beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte (waaronder het verzoek van de vader om belast te worden met het ouderlijk gezag over de minderjarige en het verzoek van de vader om een uitgebreidere omgangsregeling vast te stellen) is afgewezen.
De vader is het niet eens met die beslissing. Zoals uit de toelichting van de vader ter zitting blijkt, verzoekt hij het hof bij beschikking, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad:
I. de bestreden beschikking te vernietigen voor zover die beschikking ziet op de beslissing omtrent het gezag en opnieuw beschikkende, de vader met het gezag over de minderjarige te belasten. Mocht de vader niet met het gezag worden belast verzoekt de vader dat de tante als voogd over de minderjarige wordt ontslagen en de oma met de voogdij wordt belast;
II. indien het verzoek van de vader onder I. niet wordt toegewezen: de bestreden beschikking te vernietigen voor zover deze beschikking ziet op de beslissing omtrent de zorgregeling op het moment dat de minderjarige in Suriname woont en opnieuw beschikkende, vast te stellen dat de minderjarige in het kader van de omgangsregeling bij de vader zal zijn als zij in Suriname woont als volgt:
o in totaal twee weken, al dan niet op aaneensluitende dagen, waarbij de tante en de vader met elkaar moeten afstemmen op welke momenten;
o en er minimaal één keer per week contact zal zijn via videobellen tussen de minderjarige en de vader.
in de zaak met zaaknummers 200.351.639/01 en 200.351.639/02
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover van belang:
- vastgesteld dat de minderjarige, zolang zij in Nederland bij de oma verblijft, in het kader van de regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken bij de tante zal zijn als volgt:
o in de periode tussen 26 november 2024 en 11 januari 2025 zal de regeling tussen de tante en de minderjarige geleidelijk worden uitgebouwd naar ieder weekend van vrijdag na school tot zondag 17.00 uur;
o in de periode van 11 januari 2025 tot het moment dat de minderjarige naar Suriname verhuist, zal de regeling stapsgewijs verder uitgebreid moeten worden naar een regeling waarbij de minderjarige meer tijd bij de tante zal gaan doorbrengen, resulterend in een regeling waarbij de minderjarige voor haar vertrek naar Suriname grotendeels bij de tante verblijft, met inachtneming van de omgangsregeling met de vader;
-
vastgesteld dat de minderjarige in het kader van de regeling van de uitoefening van het omgangsrecht zodra zij in Suriname woont jaarlijks gedurende vier Surinaamse schoolvakantieweken bij de oma zal verblijven, waarbij in onderling overleg tussen de oma en de tante overeengekomen wordt welke vakantieweken dat zijn;
-
deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte (waaronder het verzoek van de oma om de voogdij van de tante te beëindigen, dan wel dat de ontzetting van de voogdij wordt uitgesproken en te bepalen dat de oma als voogd van de minderjarige optreedt en het verzoek van de oma om een uitgebreidere omgangsregeling vast te stellen) is afgewezen.
De oma is het niet eens met die beslissing. Zij verzoekt het hof:
in de zaak met zaaknummer 200.351.639/01
-
primair, de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw te beslissen;
-
subsidiair, verzoekt de oma het hof een aanvullend raadsonderzoek te gelasten en de zaak aan te houden in afwachting van de resultaten van het onderzoek;
in de zaak met zaaknummer 200.351.639/02
- de beslissing omtrent de uitvoerbaarheid bij voorraad verklaring in de bestreden beschikking te schorsen (naar het hof uit de ter zitting gegeven toelichting begrijpt: voor zover het gaat om de verhuizing naar Suriname en de geleidelijke overgang van de minderjarige naar de tante),
in beide zaken
kosten rechtens.
5De motivering van de beslissing
in de zaak met zaaknummer 200.351.639/02
De oma verzoekt het hof de uitvoerbaarheid bij voorraad van de bestreden beschikking te schorsen. Tijdens de mondelinge behandeling licht de oma toe dat dit alleen gaat om de verhuizing naar Suriname en de geleidelijke overgang van de minderjarige naar de tante.
Het hof is van oordeel dat de oma bij dit verzoek geen belang meer heeft omdat het hof in deze beschikking een inhoudelijke beslissing in de hoofdzaak geeft over het hoger beroep van de oma en de vader. Gelet hierop zal het hof het verzoek van de oma afwijzen.
in de zaken met zaaknummer 200.351.563/01 en 200.351.639/01
De voorliggende zaken gaan in de kern om de uiteindelijke woonplaats van de minderjarige. Deze vraag is gekoppeld aan wie het gezag of de voogdij krijgt over de minderjarige. Na het (plotselinge) overlijden van de moeder heeft de tante de voogdij gekregen over de minderjarige middels een aanwijzing in het gezagsregister en de aanvaarding van de voogdij door de tante. Aangezien de tante in Suriname woont heeft dit tot gevolg dat de minderjarige met de tante naar Suriname zal verhuizen. De vader en de oma vinden dit niet in het belang van de minderjarige en vragen (mede) daarom het gezag dan wel de voogdij over de minderjarige. De vader en de oma willen dat de minderjarige bij de oma blijft wonen en niet naar Suriname zal verhuizen.
Standpunten van partijen
De vader stelt dat het in het belang van de minderjarige is dat de vader het gezag over de minderjarige krijgt. Op grond van artikel 1:253h van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft de vader ook een voorkeurspositie ten opzichte van de door de overleden ouder aangewezen derde, in dit geval de tante. Als de voogdij bij de tante blijft zal de minderjarige moeten verhuizen naar Suriname. De vader vraagt zich af of dit wel de wens is geweest van de moeder. Ten tijde van de aantekening in het gezagsregister woonde de tante namelijk nog niet in Suriname. Bij een verhuizing naar Suriname zal de minderjarige worden gescheiden van de vader en de oma, vlak nadat zij haar moeder heeft verloren. Dit is niet in haar belang. Bij de oma is de minderjarige opgegroeid en dit is haar vertrouwde omgeving. De vader vindt het van groot belang dat de minderjarige bij haar oma kan opgroeien en de vader regelmatig ziet. De vader en de minderjarige hebben een band opgebouwd en zien elkaar ongeveer twee keer in de week. De vader gaat dan langs bij de woning van de oma en blijft daar soms slapen. Bij een verhuizing van de minderjarige naar Suriname zal de band verslechteren en misschien wel verwateren. Het contact tussen de vader en de oma is goed en de vader kan samen met de oma een veilige basis bieden. Dat de vader de minderjarige in haar vertrouwde omgeving bij de oma wil laten opgroeien, betekent niet hij ongeschikt is om het gezag over de minderjarige uit te oefenen. De vader begrijpt het belang van de minderjarige om op te groeien in haar vertrouwde omgeving en wil haar daar - in haar belang - niet weghalen. Dit des te meer omdat de vader vroeger in zijn jeugd een gelijksoortige ervaring heeft gehad, waarbij hij uit zijn vertrouwde omgeving is gehaald. Hij heeft daar veel last van gekregen. Om de opvoeding van de minderjarige vorm te geven hebben de vader en de oma gezamenlijk een concept ouderschapsplan opgesteld. Als de vader niet met het gezag wordt belast, dient de oma de voogdij over de minderjarige te krijgen. Als de voogdij bij de tante belegd blijft, moet de minderjarige tegen haar zin in naar Suriname verhuizen en dit is niet in haar belang. De minderjarige heeft namelijk te kennen gegeven niet naar Suriname te willen. Het belang van de minderjarige om in haar vertrouwde omgeving op te groeien dient zwaarder te wegen dan het belang van de tante om met de minderjarige te verhuizen naar Suriname.
De tante brengt tijdens de mondelinge behandeling naar voren dat zij overeenkomstig de wens van de moeder de voogdij over de minderjarige dient te behouden. De vader moet niet met het gezag worden belast en de oma moet niet de voogdij krijgen. Dit is in overeenstemming met het belang van de minderjarige. De moeder had de wens dat bij haar overlijden de minderjarige bij de tante zou gaan opgroeien. Nadat de tante naar Suriname was verhuisd heeft zij de aantekening in het gezagsregister niet veranderd. Een opvoeding van de minderjarige door de oma had zij niet gewild omdat de moeder de opvoedstijl van de oma niet als prettig heeft ervaren. Om deze wens van de moeder in te willigen dient de voogdij bij de tante te blijven. De tante vindt dit ook in het belang van de minderjarige. De minderjarige en de tante hebben inmiddels een goede band met elkaar gekregen en zij zetten zich in om hun hechtingsrelatie te verbeteren door het NIKA-traject te volgen. De vader wil de minderjarige bij de oma laten opgroeien. Hieruit moet de conclusie worden getrokken dat de vader niet in staat is de verantwoordelijkheid over de minderjarige op zich te nemen. Het is daarom niet in het belang van de minderjarige om de vader met het gezag te belasten. Daarnaast is het risico groot dat als de vader met het gezag wordt belast dit meer strijd zal opleveren in de familie. De oma zal zich bij die beslissing namelijk niet neerleggen. De vader en de oma hebben nog maar een prille positieve relatie en voorheen hadden zij geen goed contact. Het risico bestaat dat de opvoeding van de minderjarige door hen samen niet goed zal gaan. Verder is er geen sprake van een ontwikkelingsbedreiging voor de minderjarige als zij met de tante mee zal verhuizen naar Suriname. De voogdij kan niet op deze grond worden beëindigd. De raad heeft in eerste aanleg gewezen op het aanpassingsvermogen van jonge kinderen, waardoor aangenomen kan worden dat zij zich kan aanpassen naar de nieuwe omstandigheden in Suriname. De beslissing van de rechtbank doet recht aan het belang van de minderjarige en dient daarom in stand te worden gelaten.
De oma stelt dat de minderjarige ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd door de voorgenomen verhuizing naar Suriname. Op deze grond dient de voogdij van de tante te worden beëindigd en dient de oma de voogdij over de minderjarige te krijgen. Een verhuizing van de minderjarige naar Suriname is ook nimmer de wens geweest van de moeder. De moeder wist dat de minderjarige haar vertrouwde omgeving had in Nederland, bij de oma. Een verhuizing naar Suriname zal de continuïteit van de opvoeding van de minderjarige doorbreken. De minderjarige heeft een hechtingsrelatie met de oma en van haar gescheiden worden zal emotionele schade tot gevolg hebben. Een verhuizing zal ook niet goed zijn voor de verwerking van het verlies van de moeder. De minderjarige heeft alles wat haar herinnert aan haar moeder in Nederland en bij de oma; de minderjarige bezoekt soms het graf, praat veel met de oma over de moeder en is veel bezig met de spullen van de moeder. Naast dat het niet in het belang is van de minderjarige om naar Suriname te verhuizen, vindt de oma de tante ook niet de juiste persoon om de minderjarige op te voeden. De minderjarige kent de tante niet goed en heeft altijd maar sporadisch contact met haar gehad. Ondanks dat de tante nu met de minderjarige het NIKA-traject volgt, laat de minderjarige duidelijk blijken minder gehecht te zijn aan de tante. De minderjarige laat weerstand zien als zij naar de tante moet voor de omgangsmomenten en heeft meerdere keren aangegeven niet naar Suriname te willen verhuizen. De minderjarige vertoont tekenen van verlatingsangst en raakt in paniek als de oma even weg is. Door het verliezen van de moeder en het daarmee gepaard gaande opgelopen trauma is het van essentieel belang dat er gefocust wordt op stabiliteit en continuïteit. Dit kan de oma aan de minderjarige bieden. Een verhuizing van de minderjarige naar Suriname zal een schending opleveren van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) ; de minderjarige zal bij een verhuizing van de oma en de vader worden gescheiden. Er bestaat dan een grote kans dat de minderjarige de band met haar vader zal verliezen en van hem zal vervreemden. De tante zal het contact tussen de minderjarige en de vader namelijk niet bevorderen. Daarnaast zal het contact met de oma sterk verminderen. Alle betrokken instanties zijn het met de oma eens dat een verhuizing naar Suriname niet in het belang is van de minderjarige. Mocht de oma niet de voogdij krijgen, dan verzoekt de oma om een aanvullend raadsonderzoek te gelasten om een beter zicht te krijgen op de belangen van de minderjarige. De oma staat open voor gezamenlijk gezag met de vader. Mocht de vader alleen met het gezag worden belast dan vertrouwt de oma erop dat de vader de minderjarige niet bij de oma zal weghalen.
De bijzondere curator brengt naar voren dat zij niet adviseert om de oma en de vader gezamenlijk met het gezag over de minderjarige te belasten. Daarnaast vindt zij het lastig als de vader met het gezag wordt belast maar de oma de opvoeding van de minderjarige op zich zal nemen zonder een juridische positie te hebben. De oma en de tante zijn beiden in staat om de opvoeding van de minderjarige op zich te nemen. Als de voogdij bij de tante blijft dient er een goed lopende omgangsregeling met de vader te komen. De bijzondere curator meent wel dat er al veel grote levensveranderingen hebben plaatsgevonden in het korte leven van de minderjarige. Daarom is het van belang om te focussen op stabiliteit. Zij vraagt zich af of een verhuizing van de minderjarige naar Suriname in het belang van de minderjarige is. De bijzondere curator adviseert daarom om een gedragswetenschapper aan te stellen om meer zicht te krijgen op het belang van de minderjarige bij wel of niet verhuizen naar Suriname.
De raad vindt het zeer zorgelijk dat er nog steeds geen duidelijkheid is voor de minderjarige. Inmiddels zijn de partijen in een situatie beland waarin de mogelijkheid niet meer bestaat om de minderjarige zonder risico’s uit haar thuisbasis te halen. Sinds de start van de procedure is er weer een jaar verstreken waarin de minderjarige verder bij de oma is opgegroeid. In een andere procedure zijn de uithuisplaatsing en ondertoezichtstelling verlengd waardoor deze situatie nog langer zal voortduren. Dit is niet in het belang van de minderjarige en daarom vindt de raad dat in deze procedure duidelijk moet worden waar de minderjarige zal opgroeien. De vraag wie dan uiteindelijk het gezag of de voogdij over de minderjarige heeft is daarbij van minder belang. De raad houdt zich daarom afzijdig als het gaat om de vraag of de vader het gezag dient te krijgen en de vraag bij wie de voogdij moet liggen. Als de minderjarige maar kan opgroeien in haar vertrouwde omgeving en bij haar hechtingsfiguren.
De gecertificeerde instelling heeft in de stukken naar voren gebracht dat zij het van belang vindt dat er geen grote veranderingen meer zullen plaatsvinden in het leven van de minderjarige. De minderjarige dient haar hechtingsfiguren om zich heen te hebben zodat haar vertrouwen in de wereld weer kan groeien. De minderjarige zit in een moeilijk proces na het overlijden van de moeder. De gecertificeerde instelling staat daarom niet achter een verhuizing naar Suriname. Een verhuizing zal tot gevolg hebben dat de minderjarige opnieuw te maken krijgt met het verlies van belangrijke personen in haar leven. Het doorbreken van een hechtingsrelatie is schadelijk. Het brengt te veel risico’s met zich mee om de minderjarige uit haar vertrouwde omgeving te halen. De minderjarige heeft het goed in Nederland. De gecertificeerde instelling adviseert om de oma en de tante gezamenlijk te belasten met de voogdij over de minderjarige.
De opa brengt tijdens de mondelinge behandeling naar voren dat hij vindt dat de voogdij over de minderjarige bij de tante moet blijven. Dit was de wens van de moeder en die wens moet in stand worden gehouden. De tante kan goed voor de minderjarige zorgen. De opa heeft meerdere keren proberen te bemiddelen tussen de partijen. De tante staat ervoor open om de vader te betrekken in de opvoeding van de minderjarige en de mogelijkheid bestaat dat hij regelmatig langskomt in Suriname om de minderjarige te bezoeken. Hier willen de opa en de tante hem ook graag in te hulp schieten.
Raadsonderzoek
Ten aanzien van het verzoek van de oma om een aanvullend raadsonderzoek te gelasten, overweegt het hof als volgt. Zoals tevens door de raad aangegeven, acht het hof het van groot belang dat de minderjarige op korte termijn duidelijkheid krijgt over haar opvoedsituatie. Het hof beschikt reeds over het rapport van een eerder uitgevoerd raadsonderzoek en heeft recente informatie vanuit alle betrokken partijen. Op grond van het voorgaande acht het hof zich voldoende geïnformeerd een beslissing te nemen op de onderhavige verzoeken en zal het hof geen aanvullend raadsonderzoek gelasten.
Ouderlijk gezag
Oordeel van het hof
Het hof zal eerst het verzoek van de vader tot gezag bespreken.
Het verzoek van de vader vindt zijn grondslag in artikel 1:253h BW. Uit dat artikel volgt dat wanneer er na het overlijden van één van de ouders een voogd is benoemd, de overlevende ouder, mits bevoegd, kan verzoeken om alsnog met het gezag te worden belast. Wanneer dit verzoek is ingediend binnen een jaar na het begin van de voogdij, zal van afwijzing alleen sprake kunnen zijn als de rechter oordeelt dat het belang van de minderjarige zich tegen inwilliging verzet. De overlevende ouder heeft dus een voorkeurspositie ten opzichte van de door de overleden ouder aangewezen derde, tenzij door inwilliging van het verzoek de belangen van het kind zouden worden geschaad. De rechter toetst niet slechts marginaal, maar moet de belangen van de minderjarige wegen (zie Hoge Raad 19 november 2004, ECLI:NL:HR:2004:AQ8088).
Indien een ouder met het gezag wordt belast, eindigt op grond van artikel 1:281 lid 1 onder b BW de voogdij op de dag, waarop die gezagsbeslissing in kracht van gewijsde gaat.
Het hof stelt voorop dat het uitgangspunt in artikel 1:253h BW is dat de overlevende ouder, in dit geval de vader, met het gezag over de minderjarige wordt belast. De vader heeft de minderjarige inmiddels erkend en is bevoegd om het gezag over de minderjarige uit te oefenen. Het verzoek van de vader kan slechts worden afgewezen als het belang van de minderjarige zich tegen de toewijzing daarvan verzet.
Het hof oordeelt dat de belangen van de minderjarige zich niet verzetten tegen de toewijzing van het verzoek van de vader om met het gezag over de minderjarige te worden belast. Op grond van deze omstandigheid zal het hof het verzoek van de vader toewijzen. Hoewel het hof begrip heeft voor de wens van de tante om de gezagsbeslissing van de moeder te respecteren en de opvoeding van de minderjarige op zich te nemen, en dit in haar te prijzen is, acht het hof het niet in het belang van de minderjarige wanneer zij haar vertrouwde omgeving achter zich zou moeten laten om te verhuizen naar Suriname. Het hof volgt op dit punt het advies van de raad en de gecertificeerde instelling. De vader heeft, zoals gezegd, een wettelijke voorkeurspositie ten opzichte van de tante en de oma als het gaat om het gezag. Het gezag over de minderjarige bij de vader zal tot gevolg hebben dat de minderjarige in Nederland opgroeit bij haar hechtingsfiguren, in het bijzonder de oma en de vader. Het hof is ervan overtuigd dat het belang van de minderjarige hierbij het meest is gebaat. Het hof heeft bij dit oordeel meegewogen dat de minderjarige al haar hele leven bij de oma woont en dit haar veilige basis is. In de moeilijke periode na het overlijden van haar moeder zijn de oma en haar woning (waar de minderjarige altijd heeft gewoond, ook met haar moeder) de constante factoren in het leven van de minderjarige geweest. De oma heeft na het overlijden van de moeder de opvoeding van de minderjarige op zich genomen en is daarmee een belangrijke hechtingsfiguur voor de minderjarige. Voorts wordt bij de oma ook de rust geboden om het rouwproces in verband met het overlijden van de moeder door te maken. Zo gaan zij samen naar het graf van de moeder, praten zij veelvuldig over de moeder en halen zij samen herinneringen op. Het hof acht het van groot belang dat de positie van de minderjarige bij de oma wordt gestabiliseerd en zij in haar vertrouwde omgeving kan opgroeien. Naast de band met de oma heeft de minderjarige inmiddels een goede band opgebouwd met de vader. Zij hebben tweewekelijks contact waarbij de vader soms blijft overnachten bij de oma. Voorkomen moet worden dat de minderjarige na het overlijden van haar moeder ook wordt gescheiden van haar andere hechtingsfiguren, zoals de oma en de vader. Anders dan de tante, ziet het hof geen aanleiding om te veronderstellen dat de vader niet in staat is het gezag over de minderjarige uit te oefenen. De vader heeft oog voor het belang van de minderjarige om nu verder op te groeien bij de oma. De oma en de vader werken sinds kort na het overlijden van de moeder goed samen en zij hebben gezamenlijk een concept ouderschapsplan opgesteld om de opvoeding van de minderjarige in de toekomst vorm te geven. Zij hebben tijdens de mondelinge behandeling beiden aangegeven vertrouwen te hebben in de andere opvoeder. Mede gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden, is het hof van oordeel dat het belang van de minderjarige zich niet verzet tegen de toewijzing van het verzoek van de vader om hem met het gezag te belasten. Het hof zal de beschikking van de rechtbank op dit punt dan ook vernietigen, en de vader belasten met het gezag over de minderjarige.
Omdat het verzoek van de vader wordt toegewezen zal de voogdij van de tante blijkens artikel 1:281 BW van rechtswege eindigen op de dag nadat deze uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking is verstrekt of verzonden.
Voogdij
Omdat het gezag aan de vader wordt toegekend en de voogdij van de tante daardoor van rechtswege eindigt, heeft de oma geen belang meer bij haar verzoeken over de voogdij. Deze verzoeken van de oma zullen daarom worden afgewezen.
Omgangsregelingen
Gelet op het voorgaande komt het hof niet toe aan het voorwaardelijke verzoek van de vader over de omgangsregeling wanneer de minderjarige met de tante mee zou gaan naar Suriname.
Met betrekking tot de omgangsregeling met de tante die is vastgesteld in de bestreden beschikking overweegt het hof als volgt. De oma heeft het hof verzocht om ook dit gedeelte van de beschikking te vernietigen. Het hof constateert dat in de bestreden beschikking een omgangsregeling met de tante is vastgesteld met het oog op de (toen) aankomende verhuizing naar Suriname. Omdat de voogdij van de tante zal worden beëindigd, verhuist de minderjarige niet meer met de tante naar Suriname. De vastgestelde omgangsregeling is daarom niet meer in overeenstemming met de huidige situatie. Het is nog niet duidelijk of en wanneer de tante na de uitkomst van deze procedure terug gaat naar Suriname. Het hof acht het wel van groot belang dat de minderjarige omgang blijft behouden met de tante. De tante is inmiddels ook een hechtingsfiguur geworden van de minderjarige. Deze band moet niet teniet worden gedaan door de toewijzing van het verzoek van de vader. Omdat het hof onvoldoende zicht heeft op de toekomstige situatie zal het hof een omgangsregeling vaststellen tussen de minderjarige en de tante waarbij de regie over de omgangsregeling bij de gecertificeerde instelling ligt. De gecertificeerde instelling is in het kader van de ondertoezichtstelling nog betrokken bij de minderjarige waardoor deze zicht heeft op haar belangen en met de betrokkenen een omgangsregeling kan realiseren die recht doet aan de band van de minderjarige met de tante. Daarnaast acht het hof het van belang dat het ingezette NIKA-traject tussen de minderjarige en de tante voort wordt gezet. De tante heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat dit traject niet enkel ziet op de voorgenomen verhuizing naar Suriname, maar meer ziet op het versterken van de hechtingsrelatie tussen de minderjarige en de tante. Het hof ziet geen reden om dit traject vroegtijdig te stoppen. In zoverre zal het hof de bestreden beschikking vernietigen en voorgenoemde wijziging van de omgangsregeling met de tante vaststellen.
Het hof merkt tot slot nog het volgende op. De verdeeldheid over de vraag waar de minderjarige na het overlijden van haar moeder verder zal opgroeien heeft een enorme impact gehad op de hele familie en heeft relaties binnen de familie ernstig beschadigd. Het hof heeft op de zitting familieleden gezien die allemaal veel om de minderjarige geven en het beste voor haar willen, ook al verschillen zij van mening over wat dit concreet inhoudt. Het hof beoogt met deze beslissing duidelijkheid te bieden in de verwachting dat dit ruimte schept om geleidelijk te werken aan herstel van de onderlinge verhoudingen, zodat de minderjarige de mogelijkheid behoudt om de banden met haar hele familie - de mensen die van haar houden en voor haar van betekenis zijn - te behouden.
Proceskosten
De oma heeft het hof verzocht een beslissing over de proceskosten te nemen. Gelet op de aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep aldus compenseren dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.
6De beslissing
Het hof:
in de zaak met zaaknummer 200.351.639/02
wijst het verzoek van de oma af;
in de zaak met zaaknummer 200.351.563/01
vernietigt de bestreden beschikking ten aanzien van de afwijzing van het gezag van de vader, en, opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de vader voortaan met de uitoefening van het gezag over de minderjarige zal zijn belast;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat de griffier een afschrift van deze beschikking zal doen toekomen aan het centrale gezagsregister, om daarin aantekening te doen van de gewijzigde gezagssituatie;
wijst het meer of anders verzochte af;
in de zaak met zaaknummer 200.351.639/01
vernietigt de bestreden beschikking ten aanzien van de omgangsregeling, en, opnieuw beschikkende:
stelt vast dat de gecertificeerde instelling regie voert over de omgangsregeling tussen de minderjarige en de tante;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.E. Sutorius-van Hees, H.J. Wieman-Bart en
A.S. Mertens-de Jong, bijgestaan door mr. M.J. Warning als griffier, en is op 25 juni 2025 door mr. A.A.F. Donders uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.
© Copyright 2009 - 2025 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733