Essentie (redactie)
Nalatenschap. Begrip economisch eigendom heeft geen vastomlijnde inhoud. Zo kan inbreng economische eigendom goed in vennootschap inhouden dat niet slechts gebruik of genot wordt ingebracht, maar ook dat waarde daarvan tot bedrijfsvermogen gaat behoren, zodat waardevermeerdering of waardevermindering voor rekening vennootschap komt. In deze procedure gaat het om economische eigendom in zin van gerechtigdheid tot waarde van pand. Pand stond op balans, maar bedoeling was destijds niet dat waarde aan eenmanszaak zou toekomen.
Datum publicatie | 02-07-2025 |
Zaaknummer | 200.279.953_01 en 200.283.265_01 |
Procedure | Hoger beroep |
Zittingsplaats | 's-Hertogenbosch |
Formele relaties | Einduitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2025:644 |
Rechtsgebieden | Civiel recht; Personen- en familierecht |
Trefwoorden | Erfrecht; Nalatenschap en huwelijksgemeenschap; Familievermogensrecht |
Wetsverwijzingen |
Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl
Tussenarrest in twee procedures in hoger beroep die zijn gevoerd tussen enerzijds (namens de erfgenamen) de executeur van de nalatenschap van een overledene en anderzijds de echtgenote (weduwe) van de overledene. Inzet van de procedures is de afwikkeling van de huwelijksvermogensrechtelijke betrekkingen.Volledige uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
zaaknummer 200.279.953/01 en 200.283.265/01
arrest van 16 januari 2024
in de bij arrest van dit hof van 15 december 2020 gevoegde zaken van
[persoon A] , in haar hoedanigheid van executeur/ (voorheen) afwikkelingsbewindvoerder in de nalatenschap van wijlen [persoon B] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als [appellante] ,
advocaat: mr. F.M.Y. Wertenbroek te Waalwijk,
tegen
[persoon C] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [persoon C] ,
advocaat: mr. J.C. Hissink te Tilburg
in zaaknummer 200.279.953/01
als vervolg op de door het hof gewezen tussenarresten van 7 juni 2022 en 22 augustus 2023 in het hoger beroep van het door de rechtbank Zeeland- West-brabant, zittingsplaats Breda, gewezen vonnis van 11 maart 2020 tussen [persoon A] als eiseres in conventie, verweerster in reconventie en [persoon C] als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie
en van
[persoon C] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als [persoon C] ,
advocaat: mr. J.C. Hissink te Tilburg
tegen
[persoon A] , in haar hoedanigheid van executeur/ (voorheen) afwikkelingsbewindvoerder in de nalatenschap van wijlen [persoon B]
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [persoon A] ,
advocaat mr. F.M.Y. Wertenbroek te Waalwijk,
in zaaknummer 200.283.265/01
als vervolg op de door het hof gewezen tussenarresten van 7 juni 2022 en 22 augustus 2023 in het hoger beroep van de door de rechtbank Zeeland- West-Brabant, zittingsplaats Breda, gewezen vonnissen van 27 november 2019 en 11 maart 2020 tussen [persoon C] als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie en [persoon A] als eiseres in conventie, verweerster in reconventie.
10De zaken in het kort
In deze (gevoegde) zaken gaat het om een procedure van de erfgenamen tegen de voormalige echtgenote van de erflater en omgekeerd om tot afwikkeling van de huwelijksvermogensrechtelijke betrekkingen te komen.
In dit tussenarrest in beide zaken gaat het in de ene zaak (200.279.053/01) om de benoeming van een deskundige die de waarde van een gemeenschappelijke onroerende zaak moet bepalen en de daarbij door de deskundige te hanteren uitgangspunten. In de andere zaak (200.283.265/01) gaat het om verbetering van een voor eenvoudig herstel vatbare fout.
11Het verdere verloop van de procedure
Het verdere verloop van de procedure met zaaknummer 200.279.953/01 blijkt uit:
-
het tussenarrest van 22 augustus 2023;
-
de akte overlegging stukken van de zijde van [persoon A] d.d. 19 september 2023 met producties 1 t/m 8;
-
de antwoordakte van de zijde van [persoon C] d.d. 17 oktober 2023 met producties 101 t/m 112.
Het verloop van de procedure met zaaknummer 200.283.265/01 blijkt uit
-
het tussenarrest van 22 augustus 2023;
-
de akte na interlocutoir arrest van de zijde van [persoon C] d.d. 19 september 2023 met productie 99;
-
de antwoordakte van de zijde van [persoon A] d.d. 17 oktober 2023;
Het hof heeft daarna in beide zaken een datum voor arrest bepaald.
12De verdere beoordeling.
In zaaknummer 200.283.265/01
[persoon C] heeft bij akte van 19 september 2023 aan het hof bericht dat zij kan instemmen met het verzoek tot verbetering van de zijde van [persoon A] (ingekomen bij het hof op 15 juni 2022).
Het verzoek om verbetering betreft rov. 4.4.56 (en rov. 4.4.69) van het tussenarrest van 7 juni 2022, waarin het hof heeft bepaald dat [persoon A] aan [persoon C] moet voldoen een bedrag van € 9.675,-- voor de Mitsubishi 3000 GT en een bedrag van € 6.888,73 voor de Harley Davidson.
Partijen zijn het erover eens dat het hier een kennelijke vergissing van het hof betreft en dat [persoon A] slechts de helft van genoemde bedragen aan [persoon C] dient te voldoen.
Het hof is het met partijen eens dat het hof abusievelijk heeft bepaald dat [persoon A] de gehele waarde van de betreffende vervoermiddelen aan [persoon C] dient te vergoeden, terwijl ieder van partijen recht heeft op de helft van die waarde. Deze kennelijke fout leent zich voor eenvoudig herstel. Het hof verbetert genoemde rechtsoverwegingen in het arrest van 7 juni 2022 in die zin dat [persoon A] aan [persoon C] moet vergoeden.
- een bedrag van € 4.837,50 terzake de Mitsubishi 3000 GT;
- een bedrag van € 3.444,37 terzake de Harley Davidson.
In het eindarrest zullen de verbeterde bedragen in het dictum worden opgenomen.
Iedere verdere beslissing in deze zaak wordt aangehouden.
in zaaknummer 200.279.953/01
In het tussenarrest van 22 augustus 2023 is [persoon A] in de gelegenheid gesteld bij akte gegevens over te leggen waaruit blijkt dat de economische eigendom van
[adres A] is ingebracht in de eenmanszaak coffeeshop [YY] (en vervolgens tot het ondernemingsvermogen van de rechtspersoon [YY] 013 BV is gaan behoren). [persoon C] is in de gelegenheid gesteld daarop bij antwoordakte te reageren.
[persoon A] heeft bij akte van 19 september 2023 de producties 1 t/m 8 in het geding gebracht.
Voorts heeft [persoon A] verwezen naar de volgende eerder door haar in het geding gebrachte stukken en producties:
- de akte overleggen producties, tevens houdende incidentele vordering tot voeging van 20 oktober 2020 en de producties 127 tot en met 130 met de toelichting in die akte;
Bij haar akte van 19 september 2023 heeft [persoon A] deze producties opnieuw overgelegd: productie 127 als productie 4, prod. 128 (deels) als productie 2 en deels als productie 3, productie 129 als productie 3 en productie 130 als productie 5.
- de randnummers 59-68 in haar memorie van antwoord in zaaknummer 200.283.265/01met als producties: 113.1 en 114.1. Deze producties heeft [persoon A] opnieuw overgelegd als productie 6 en 7 bij akte van 19 september 2023.
- De conclusie van antwoord in het incident met betrekking tot voeging alsmede akte vermeerdering eis d.d. 10 november 2020.
[persoon A] stelt zich over de economische eigendom op het volgende standpunt. [adres A] is geactiveerd op de balans van coffeeshop [YY] , de eenmanszaak van [persoon B] . De economische eigendom van [adres A] behoorde tot het ondernemingsvermogen van de eenmanszaak. Nu vaststaat dat de eenmanszaak tot het privévermogen van [persoon B] behoorde, geldt dat het economisch eigendom van [adres A] uitsluitend aan de erven [persoon B] toebehoorde. Inmiddels heeft [persoon A] de eenmanszaak inclusief het economisch eigendom aan zichzelf in privé toegedeeld en ingebracht in de rechtspersoon [XX] BV. Bij de waardering van de onroerende zaak aan het [adres A] en [adres B] moet met deze economische eigendom van [adres A] rekening worden gehouden, aldus [persoon A]
[persoon A] betoogt - samengevat - dat uit de door haar in het geding gebrachte producties en de daarop gegeven toelichting genoegzaam blijkt dat [adres A] - met toestemming van de belastingdienst - op de balans van coffeeshop [YY] is geactiveerd en daarmee tot het ondernemingsvermogen van [YY] is gaan behoren. [adres A] is daarom niet opgenomen in de persoonlijke aangiftes van [persoon B] en [persoon C] en [persoon B] en [persoon C] waren zich daarvan ook bewust, zoals blijkt uit de aanvullende toelichting van boekhouder [persoon D] d.d. 24 februari 2021 (prod. 7). [YY] droeg feitelijk de aan [adres A] verbonden lasten (randnrs. 9, 10, 11 en 13 akte). [persoon C] heeft in zaak 200.283.265/01 (prod. 8) ook erkend dat dat erflater en [persoon C] in 2000 het pand aan het
[adres A] - [adres B] kochten en de benedenverdieping direct wilden activeren op de balans. Vervolgens hebben ze samen met de Belastingdienst afgesproken dat er een fiscale splitsing (tussen [adres A] en [adres B] ) zou komen voor de activering. [persoon A] biedt aanvullend bewijs aan door het overleggen van nadere legal opinions of het horen van mr. Klokgieters van BDO Accountants & Belastingadviseurs dan wel het inschakelen van een andere deskundige of het overleggen van alle jaarstukken met activastaten.
[persoon C] voert allereerst aan dat de vraag naar economisch eigendom niet meer aan de orde kan komen omdat het hof in rov. 4.5.14 van het arrest van 7 juni 2022 al heeft beslist dat op stellingen van [persoon A] aangaande economische eigendomsoverdracht geen acht wordt geslagen.
Het hof verwerpt dit betoog. Het hof heeft in genoemde rechtsoverweging beslist dat in de onderhavige procedure geen acht zal worden geslagen op door [persoon A] in de procedure in de zaak 200.283.265/01 in de memorie van antwoord ingenomen stellingen. Nu partijen (ook [persoon C] in de onderhavige procedure (200.279.953/01) na het tussenarrest van 7 juni 2022 het debat hebben voortgezet, ook over de economische eigendom, mocht het hof daarop acht slaan.
Ook een eerder door de rechtbank gegeven verklaring van recht dat sprake is van een gebruiksovereenkomst (voor de coffeeshop) terzake [adres A] staat, anders dan [persoon C] betoogt, niet zonder meer aan beoordeling van economische eigendom in de weg, reeds omdat, zoals hierna nader zal worden overwogen, het begrip economische eigendom geen vastomlijnde betekenis heeft.
[persoon C] betwist verder inhoudelijk dat [adres A] in economisch eigendom toebehoort aan (thans) [XX] BV . Er is geen (onderhandse) akte waarbij het economisch eigendom door [persoon C] aan [persoon B] zou zijn overgedragen en waaruit zou blijken dat waardevermindering/stijging van [adres A] alleen voor risico van [persoon B] zou komen. Als [persoon B] [adres A] louter voor zichzelf en voor zijn onderneming had willen bestemmen, had hij het pand wel alleen – zonder [persoon C] - in eigendom verworven. Er bestond geen beletsel dat te doen. Er is ook geen enkele reden waarom [persoon C] om niet afstand zou doen van de helft van de waarde van het pand en dat heeft ze dan ook niet gedaan. [persoon C] droeg mede de lasten van het pand ( [persoon C] verwijst in dit verband naar de producties 106 en 107). Ook [persoon B] zelf ging er van uit dat [persoon C] en [persoon B] gezamenlijk eigenaar waren van [adres A] ( [persoon C] verwijst hier naar stukken uit de echtscheidingsprocedure, producties 108.1, 133.1 en 134.1 waarin [persoon B] uitgaat van de gezamenlijke eigendom van [persoon C] en [persoon B] van [adres A] ). Het door [persoon A] ingebrachte rapport van BDO betreft alleen het fiscale aspect. Dat sprake is van economische eigendom in civielrechtelijke zin blijkt daaruit niet. [persoon A] haalt nog randnummer 35 van de memorie van grieven van [persoon C] (in de zaak 200.283.265/01) aan. [persoon C] leest daarin niet wat [persoon A] stelt. Uit de eerder door [persoon C] ingenomen stellingen kan niet worden afgeleid dat zij zou hebben ingestemd of zou hebben bevestigd dat het economisch eigendom van [adres A] bij (thans) de rechtspersoon [XX] BV ligt. De stellingen en standpunten van [persoon C] in die zaak dienen uiteraard in het licht van haar primaire standpunt te worden gezien, dat zou moeten worden afgewikkeld als ware er sprake van een gemeenschap van goederen. Dat sprake is van vol eigendom van [persoon C] is door [persoon B] bij leven zelf in en buiten rechte bevestigd en betoogd.
Gezien alle onderliggende omstandigheden van dit geval, kan in de gegeven omstandigheden, gelet ook op verklaringen en uitlatingen en gedragingen van [persoon B] zelf, niet worden afgeleid dat het de bedoeling was een economische overdacht te bewerkstelligen.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt voorop dat het begrip economisch eigendom geen vastomlijnde inhoud heeft. Zo kan inbreng van de economische eigendom van een goed in een vennootschap inhouden dat niet slechts het gebruik of genot van het goed wordt ingebracht, maar ook dat de waarde daarvan tot het bedrijfsvermogen van de vennootschap gaat behoren, zodat een waardevermeerdering of waardevermindering van het goed voor rekening van de vennootschap komt (HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:852). In de onderhavige procedure gaat het om economische eigendom in de zin van gerechtigdheid tot de waarde van het pand aan [adres A] . Daar is het [persoon A] in deze procedure om te doen.
Vast staat dat [persoon C] en de erven [persoon B] gezamenlijk (juridisch) eigenaar zijn van het pand [adres A] en [adres B] .
Naar het oordeel van het hof heeft [persoon A] – tegenover de gemotiveerde betwisting door [persoon C] – niet dan wel onvoldoende onderbouwd dat [persoon C] en [persoon B] zijn overeengekomen dat de economische eigendom van [adres A] zou worden ingebracht in de eenmanszaak van [persoon B] in zie zin dat dat daarmee ook de waarde van het perceel geheel tot het bedrijfsvermogen van de eenmanszaak (en daarmee van [persoon B] ) zou gaan behoren. Dat [persoon C] op de hoogte was van het activeren van [adres A] op de balans van de eenmanszaak is (zoals kan worden afgeleid uit het door [persoon A] als productie 8 overgelegde gedeelte uit de memorie van grieven van [persoon C] in de zaak 200.283.265/01) - nu het hier een fiscale aangelegenheid betrof - onvoldoende voor een dergelijk oordeel.
Uit geen van de andere door [persoon A] overgelegde stukken, noch uit de stukken afzonderlijk, noch in onderling verband bezien, blijkt verder dat [persoon C] met een dergelijke waardeoverdracht heeft ingestemd. De door [persoon A] overgelegde producties 2, 3 en 4 en 6 (correspondentie met de belastingdienst, activastaten, belastingaangiften/ fiscale rapporten, rapport BDO) hebben steeds een fiscale achtergrond en geven geen blijk van een overeenstemming tussen [persoon B] en [persoon C] dat [persoon C] haar aanspraken op de waarde van [adres A] prijsgaf. Een overeenkomst c.q. akte van economische eigendomsoverdracht van die strekking ontbreekt. Ook uit de verklaringen van boekhouder [persoon D] (productie 5 en 7) kan niet worden afgeleid dat [persoon B] en [persoon C] overeengekomen zijn dat [persoon C] de waarde van haar aandeel in [adres A] aan de onderneming (en daarmee aan [persoon B] ) liet.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat [persoon A] onvoldoende heeft onderbouwd dat [persoon B] en [persoon C] destijds de bedoeling hebben gehad een economische eigendomsoverdracht te bewerkstelligen in die zin dat de waarde van [adres A] geheel aan de eenmanszaak ( [persoon B] ) zou toekomen. Aan het (aanvullend) bewijsaanbod van [persoon A] wordt reeds daarom niet toegekomen.
Het bovenstaande leidt tot het oordeel dat [persoon A] (de erven [persoon B] ) enerzijds en [persoon C] anderzijds ieder recht hebben op de helft van de waarde van de gehele onroerende zaak, zowel wat betreft [adres A] als [adres B] en dat de deskundige het pand gelegen aan [adres A] en [adres B] te [woonplaats] dient te taxeren zonder daarbij rekening te houden met economische eigendom van [appellante] / [XX] BV van [adres A] .
In het tussenarrest van 22 augustus 2023 (en in het tussenarrest van 7 juni 2022) heeft het hof reeds beslist over de volgende door de deskundige te hanteren uitgangspunten. Deze hebben betrekking hebben op 1) de waardepeildatum 2) de exploitatievergunning 3) de waardering van [adres A] en [adres B] gezamenlijk en afzonderlijk en 4) de waarderingsmaatstaf
1. waardepeildatum
De waardepeildatum is de datum van taxatie (rov. 4.5.17 van het arrest van 7 juni 2022 en rov. 8.10.7.3 van het arrest van 22 augustus 2023));
2. exploitatievergunning coffeeshop
De deskundige dient bij de taxatie van de onroerende zaak rekening te houden met de omstandigheid dat de onroerende zaak (uitsluitend voor wat betreft [adres A] ) overeenkomstig de door de gemeente verstrekte locatie gebonden vergunning, wordt geëxploiteerd als coffeeshop. Het hof wijst er daarbij nadrukkelijk op dat het gaat om de waardering van de onroerende zaak en níet om de waardering van de vanuit de onroerende zaak geëxploiteerde onderneming. (rov. 8.10.7.3. van het arrest van 22 augustus 2023);
3. de waardering van de gehele onroerende zaak ( [adres A] en [adres B] ) alsmede van de onroerende zaak waarin de coffeeshop is gevestigd ( [adres A] ) en de bovenverdieping ( [adres B] ) afzonderlijk.
De exploitatievergunning is verleend ten behoeve van de onderneming die is gevestigd op het [adres A] ; in dat gedeelte van de onroerende zaak wordt een coffeeshop geëxploiteerd. Verder is niet in geschil dat de bovenverdieping, gelegen boven de coffeeshop, [adres B] , wordt verhuurd. Op die huur zijn de dwingendrechtelijke bepalingen van het huurrecht van toepassing.
Gelet op die omstandigheden (de wijzen van gebruik van de onroerende zaak, de omstandigheid dat de bovenverdieping verhuurmogelijkheden biedt en de voor de verhuurder geldende dwingendrechtelijke bepalingen in het huurrecht) dient de deskundige de waarde te taxeren van i) de gehele onroerende zaak ( [adres A] en [adres B] ) alsmede van de onroerende zaak waarin de coffeeshop is gevestigd ( [adres A] ) en de bovenverdieping ( nr. [adres B] ) afzonderlijk. Met economisch eigendom van [adres A] dient
4. Staat van onderhoud
De deskundige dient bij de taxatie ook de huidige staat van onderhoud te betrekken. Eventueel in het verleden verrichte werkzaamheden – en de draagplicht voor de daarvoor betaalde kosten – dienen door de deskundige buiten beschouwing te worden gelaten. De deskundige kan desgewenst gebruik maken van een bouwkundig onderzoek van de onroerende zaak. Daartoe kan de deskundige [ZZ] Adviesbureau inschakelen (rov. 8.10.8. arrest van 22 augustus 2023)
5. De waarderingsmaatstaf
De deskundige dient de waarde van de onroerende zaak in het economische verkeer, met inachtneming van de door het hof hiervoor in rov. genoemde bijzondere omstandigheden, te bepalen (vgl. ook rov. 8.10.9 van het arrest van 22 augustus 2023);
Gelet op het voorgaande worden aan de deskundige de volgende vragen voorgelegd:
1) Wat is de waarde in het economische verkeer van de onroerende zaak, gelegen aan ( [postcode A] ) [adres A] en [adres B] in [woonplaats] , rekening houdend met de hiervoor in rov. 13.7. onder 1 t/m 5 genoemde uitgangspunten/omstandigheden?
2) Zijn er overigens nog opmerkingen die voor de beoordeling van belang kunnen zijn?
Zoals in het arrest van 22 augustus 2023 al is overwogen zal het hof volstaan met de benoeming van één deskundige en zullen de kosten van de deskundige gelijkelijk ten laste van beide partijen worden gebracht.
Met inachtneming van de in rov. 8.7.2. van het tussenarrest van 22 augustus 2023
genoemde uitgangspunten benoemt het hof tot deskundige:
[QQ] bedrijfsmakelaardij B.V.
ing. [persoon E] , RT gzv, REV, RM
[adres C]
[telefoonnummer]
In afwachting van het deskundigenonderzoek wordt iedere verdere beslissing
aangehouden.
14De uitspraak
Het hof:
In de zaak met zaaknummer 200.283.265/01
houdt iedere verdere beslissing aan.
In de zaak met zaaknummer 200.279.953/01
bepaalt dat een deskundigenonderzoek wordt verricht naar de in rechtsoverweging 13.8 van dit arrest geformuleerde vragen;
benoemt tot deskundige ter beantwoording van deze vraag/vragen:
[QQ] bedrijfsmakelaardij B.V.
ing. [persoon E] , RT gzv, REV, RM
[adres C]
013 - 545.25.00
bepaalt dat de griffier van dit hof een afschrift van dit arrest aan de deskundige toezendt;
bepaalt dat partijen binnen één week na de datum van dit arrest (een afschrift van) de verdere processtukken aan de deskundige ter beschikking zullen stellen en alle door deze gewenste inlichtingen zullen verstrekken;
bepaalt dat de deskundige eerst met het onderzoek begint nadat daartoe van de griffier bericht is ontvangen;
wijst de deskundige erop dat de deskundige voor aanvang van het onderzoek kennis dient te nemen van de “Leidraad deskundigen in civiele zaken”, te raadplegen op rechtspraak.nl;
bepaalt dat de plaats en de tijd waar en wanneer de deskundige tot het onderzoek zal overgaan, zullen worden vastgesteld door de deskundige in overleg met de advocaten van de partijen;
bepaalt dat de deskundige de partijen en hun advocaten, indien zij dat wensen, in de gelegenheid zal stellen aanwezig te zijn bij de taxatie
bepaalt dat de deskundige bij het onderzoek – en ten aanzien van het concept-rapport – partijen in de gelegenheid stelt opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat uit het rapport van de deskundige moet blijken of aan dit voorschrift is voldaan, terwijl in het rapport tevens melding wordt gemaakt van de inhoud van zodanige opmerkingen en verzoeken;
bepaalt dat partijen binnen vier weken dienen te reageren op het concept-rapport van de deskundige nadat dit aan partijen is toegezonden en dat partijen bij de deskundige geen gelegenheid hebben op elkaars opmerkingen en verzoeken naar aanleiding van het concept-rapport te reageren;
verzoekt de deskundige een schriftelijk en met redenen omkleed rapport, met een duidelijke conclusie, in te leveren ter griffie van dit hof en tegelijkertijd een afschrift van het rapport aan de advocaten van partijen toe te zenden;
bepaalt de termijn waarbinnen het schriftelijke, ondertekende rapport ter griffie van dit hof (postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch) moet worden ingeleverd op drie maanden nadat door de griffier is bericht dat met het onderzoek kan worden begonnen
bepaalt het voorschot op de kosten van de deskundige op het door de deskundige begrote bedrag van € 5.000-- (inclusief btw), tenzij (één van) partijen binnen veertien dagen na deze uitspraak bij brief aan de griffier van dit hof met afschrift aan de wederpartij (die binnen twee dagen hierop kan reageren bij brief aan de griffier van dit hof met afschrift aan de wederpartij) tegen de hoogte van het voorschot bezwaar heeft/hebben gemaakt, in welk geval het hof op het bezwaar/de bezwaren zal beslissen en de hoogte van het voorschot zal bepalen;
bepaalt dat ieder van partijen de helft van genoemd voorschot van € 5.000,-- derhalve € 2.500.--, zal voldoen na ontvangst van de nota met betaalinstructies die door het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak zal worden verzonden;
Verzoekt de deskundige, indien zijn kosten het voorschot te boven mochten gaan, het hof daarover tijdig in te lichten;
benoemt mr. M.J. van Laarhoven tot raadsheer-commissaris, tot wie de deskundige zich, door tussenkomst van de griffier (het Bureau Deskundigen van dit hof) dient te wenden met (procedurele) vragen en verzoeken indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft;
verwijst de zaak naar de rol van 14 mei 2024 in afwachting van het deskundigenrapport;
verstaat dat de zaak na ontvangst van het deskundigenrapport naar de rol wordt verwezen voor memorie na deskundigenrapport aan de zijde van beide partijen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.J. van Laarhoven, P.P.M. van Reijsen en G.J. Vossestein en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 16 januari 2024.
griffier rolraadsheer
© Copyright 2009 - 2025 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733