Datum publicatie | 01-07-2025 |
Zaaknummer | 200.328.58201 |
Procedure | Hoger beroep |
Zittingsplaats | Den Haag |
Rechtsgebieden | Civiel recht; Verbintenissenrecht |
Trefwoorden | Erfrecht; Familievermogensrecht; Familieprocesrecht |
Wetsverwijzingen |
Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl
Verkoop huis door moeder aan zoon met geldlening of schijnconstructie? bewijsopdrachtVolledige uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Civiel recht
Zaaknummer : 200.328.582/01
Rolnummer rechtbank : C/09/624608 / HA ZA 22-127
arrest van 24 juni 2025
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. P. Salim te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellante in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. A.J. Verbeek te Ouderkerk aan de Amstel.
De zaak in het kort
[geïntimeerde] is de moeder van [appellant]. [geïntimeerde] vordert in dit geding aflossing van een geleend geldbedrag en betaling van rente. Volgens [geïntimeerde] heeft [appellant] dit geleende geldbedrag gebruikt om een huis van haar te kopen. In dat kader zijn een overeenkomst van geldlening en een koopakte opgemaakt. [appellant] voert aan dat de geldlening een schijnconstructie was om op fiscaal gunstige wijze uitvoering te geven aan het testament van zijn vader en verhaal door een onterfde broer en zus te bemoeilijken. De rechtbank heeft de vorderingen van [geïntimeerde] deels toegewezen. Het hof is voorshands van oordeel dat er sprake is van een schijnconstructie. [geïntimeerde] mag bewijs leveren.
Het geding in hoger beroep
1. Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
-
de dagvaarding van 15 februari 2023, hersteld bij exploot van 8 mei 2023 waarmee [appellant] in hoger beroep is gekomen van het door de rechtbank Rotterdam tussen partijen gewezen vonnis van 22 februari 2023 (hierna: het bestreden vonnis);
-
de memorie van grieven in principaal hoger beroep van [appellant] (met producties);
-
de memorie van antwoord in principaal hoger beroep van [geïntimeerde], tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep (met producties);
-
de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep van [appellant] (met producties);
-
de akte van [geïntimeerde] ter griffie ingekomen op 7 februari 2025 met producties;
-
de akte van [appellant] ter griffie ingekomen op 10 februari 2025 met producties.
2. Op 18 februari 2025 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Partijen zijn bijgestaan door hun advocaten. De advocaten hebben het standpunt van hun cliënt toegelicht aan de hand van pleitaantekeningen, die aan het hof zijn overgelegd.
Feiten
3. Het gaat in deze zaak om de volgende feiten.
[geïntimeerde] is vanaf 6 april 1972 tot 25 juni 2009 in gemeenschap van goederen gehuwd geweest met de heer [naam] (gynaecoloog van beroep) (hierna: [vader]). [geïntimeerde] en [vader] zijn de ouders van vijf kinderen, onder wie [appellant]. Op 25 juni 2009 is [vader] overleden.
In het testament van [vader] staat dat [appellant] bij wijze van legaat, onder voorwaarden en ‘tegen inbreng in mijn nalatenschap van de waarde waarop ieder registergoed zal worden gewaardeerd’ het huis aan [adres] (hierna: het huis), waarin [appellant] woont, zal verkrijgen. Na het overlijden van [vader] was [geïntimeerde], die zelf in [woonplaats] woont, de (enig) eigenaresse van het huis. Van de vier broers en zussen van [appellant] zijn de jongste zus en een oudere broer door [vader] onterfd.
Partijen zijn op 13 juni 2013 een koopakte overeengekomen, waarin staat dat [geïntimeerde] het huis aan [appellant] heeft verkocht voor een bedrag van € 455.000,--. Partijen zijn ook een “Geldleningsovereenkomst” overeengekomen. Daarin staat dat [appellant] genoemd bedrag van [geïntimeerde] leent en dat daarvoor rente is verschuldigd. Beide documenten zijn door partijen ondertekend. Het huis is op
1 juli 2013 aan [appellant] overgedragen.
Bij brief van 10 december 2021 heeft de gemachtigde van [geïntimeerde] met een beroep op de geldleningsovereenkomst een sommatie aan [appellant] gestuurd om de hoofdsom met rente te betalen.
Procedure in eerste aanleg
4. In eerste aanleg heeft [geïntimeerde] in conventie gevorderd, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, samengevat: (a) te verklaren voor recht dat [appellant] jegens [geïntimeerde] tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit hoofde van de geldleningsovereenkomst alsmede de daarop van toepassing zijnde Algemene Bepalingen van de geldlening en hypotheekstelling, (b) [appellant] te veroordelen tot betaling aan [geïntimeerde] van (i) een bedrag van € 455.000,-- aan hoofdsom, (ii) de contractuele rente tot aan de voldoening (waarvan tot aan de datum van de dagvaarding is verschenen € 163.368,24), en (iii) contractuele boetes (waarvan tot aan de datum van de dagvaarding is verschenen € 48.500,--), te vermeerderen met de buitengerechtelijke incasso- en proceskosten.
5. [appellant] heeft in reconventie de opheffing van het op het huis gelegde beslag gevorderd.
6. Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank in conventie de gevorderde verklaring voor recht gegeven en [appellant] veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde] van een bedrag van € 91.000,--. De vordering in reconventie heeft de rechtbank afgewezen. De proceskosten zijn in conventie en in reconventie gecompenseerd.
Vorderingen in het principaal en incidenteel hoger beroep
7. In principaal hoger beroep vordert [appellant] het bestreden vonnis te vernietigen en alsnog rechtdoende de vorderingen van [geïntimeerde] af te wijzen en haar te veroordelen in de kosten van beide instanties, te vermeerderen met wettelijke rente.
8. In incidenteel hoger beroep vordert [geïntimeerde] dat het bestreden vonnis gedeeltelijk wordt vernietigd en – zo begrijpt het hof – [appellant] een hoofdsom aan [geïntimeerde] dient te betalen van € 455.000,-- te vermeerderen met vanaf 1 juli 2013 (i) primair de gecumuleerde contractuele rente, dan wel (ii) subsidiair de enkelvoudige contractuele rente, en [appellant] te veroordelen tot de betaling van buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten van beide instanties, de nakosten daaronder begrepen.
De beoordeling van het principaal en incidenteel hoger beroep
9. Het hof neemt de overwegingen onder 2.2 tot en met 2.4 van het bestreden vonnis inzake rechtsmacht en toepasselijk recht over en maakt deze tot de zijne.
10. [geïntimeerde] vordert in dit geding de aflossing van een geleend geldbedrag en betaling van rente. Daarbij baseert [geïntimeerde] zich op een overeenkomst van geldlening die tot stand is gekomen in samenhang met een koopakte van 13 juni 2013 ter zake van het huis. Volgens [geïntimeerde] heeft [appellant] het geleende bedrag aangewend om het huis van haar te kopen.
11. Dit standpunt van [geïntimeerde] vindt bevestiging in de door partijen getekende overeenkomst van geldlening en koopakte. Deze stukken zijn gesteld op papier met in de kop “Caminada notarissen”. Van een authentieke (notariële) akte in de zin van
Art. 40 Wet op het Notarisambt is echter geen sprake. Deze stukken zijn uitsluitend ondertekend door partijen en zijn daarmee onderhandse akten (art. 156 lid 3 Rv) . Deze akten hebben tussen partijen dwingende bewijskracht van de door [geïntimeerde] gestelde geldlening (art. 157 lid 2 Rv) . Deze staat tussen partijen dus vast tenzij [appellant] tegenbewijs daarvan levert.
12. Het volgende is op het punt van tegenbewijs van belang.
13. [appellant] betwist de voorstelling van zaken die [geïntimeerde] geeft. Volgens [appellant] is er geen sprake van een geldlening maar van een schijnconstructie. Die was uitsluitend bedoeld om uitvoering te geven aan het testament van zijn vader, belastingvoordelen voor [geïntimeerde] te behalen en de onterfde kinderen hun legitieme portie te ontzeggen indien [geïntimeerde] zou overlijden. Volgens [appellant] werd daarom een verkoop van het huis met fictieve lening opgezet, waarbij hij en zijn (niet onterfde) broers en zussen formeel schulden aan hun moeder zouden hebben, maar deze schulden in werkelijkheid niet hoefden te worden terugbetaald. De werkelijke reden waarom [geïntimeerde] haar vorderingen jegens hem heeft ingesteld is dat zij druk op [appellant] wil uitoefenen om te scheiden van zijn (zwangere) partner. Dit is volgens hem typerend voor [geïntimeerde]. De kinderen die de invloed van hun ouders op hun partnerkeuze niet hebben toegestaan, zijn eerder onterfd.
14. Het hof is voorlopig – ‘voorshands’ – van oordeel dat [appellant] het tegenbewijs van de geldlening heeft geleverd. Dit wordt als volgt toegelicht.
De reden om het huis te verkopen
15. [geïntimeerde] heeft, behoudens haar stelling dat zij wilde voldoen aan de wens van haar overleden echtgenoot om de onroerende zaken in de familie te houden, geen goede verklaring gegeven voor de reden van de verkoop van het huis aan [appellant] op 13 juni 2013. Het hof is het met de rechtbank eens dat die verklaring niet is dat [vader] een grote schuld had die moest worden afgelost (r.o. 2.6 van het bestreden vonnis). [vader] is in 2009 overleden. Een dergelijke schuld is niet opgenomen in de afrekening die naar aanleiding van zijn overlijden was opgesteld. Daar komt bij dat de door [geïntimeerde] gestelde financiële noodzaak om tot de verkoop over te gaan op gespannen voet staat met het feit dat [appellant] tot op heden geen koopsom of rente heeft betaald, waarmee [geïntimeerde] deze schuld zou kunnen aflossen en [appellant] tot de hierna te noemen brief van 10 december 2021 ook niet tot betaling werd aangemaand.
15. Er zijn wel duidelijke aanwijzingen voor de juistheid van de stelling van [appellant] dat het niet de bedoeling was dat hij voor het huis zou betalen. Zo heeft [geïntimeerde] jarenlang geen aanspraak heeft gemaakt op betaling van de verschuldigde rente. Pas bij sommatiebrief van 10 december 2021 – toen er inmiddels een conflict was ontstaan – heeft zij daarop aanspraak gemaakt. Het hof is het met de rechtbank eens dat [geïntimeerde] - anders dan zij stelt door middel van haar verwijzing naar ‘mondelinge verzoeken’– in 2013 en 2014 geen actie heeft ondernomen om de contractuele rente te innen (r.o. 2.15 van het vonnis). Het beroep van [geïntimeerde] op twee handgeschreven briefjes - die volgens [geïntimeerde] dateren van juni 2015 en 22 juni 2017 – overtuigt ook het hof niet. Op de briefjes staat weliswaar een datum, maar uit niets blijkt dat deze briefjes inderdaad op die datum zijn opgesteld. Bovendien betwist [appellant] dat hij deze briefjes ooit heeft ontvangen. Dat de dochter van [geïntimeerde] heeft verklaard dat [appellant] deze briefjes wel degelijk heeft ontvangen overtuigt het hof vooralsnog niet, vanwege de nauwe familieband die tussen [geïntimeerde] en haar dochter bestaat en het weinig gedetailleerde karakter van haar verklaringen. In hoger beroep heeft [geïntimeerde] niets aangevoerd dat een ander licht hierop werpt.
Constructie ook voor broer en zus
17. [appellant] stelt verder dat zijn (niet onterfde) broer en zus op dezelfde wijze zijn behandeld. Ook zij hadden volgens het testament van [vader] een legaat op onroerend goed en hebben dit met een schijnconstructie van [geïntimeerde] verkregen. Volgens [appellant] betalen ook zij geen rente of aflossing.
17. Het hof is vooralsnog van oordeel dat [geïntimeerde] hiertegen onvoldoende heeft ingebracht. De bij de notaris afgelegde verklaring van de broer en zus dat zij wel degelijk aan [geïntimeerde] betalen overtuigt niet. De notariële akte is bewijs van het feit dat zij dit hebben verklaard, maar is geen bewijs van betaling. Op dit punt is van belang dat bewijs van betaling eenvoudig had kunnen worden geleverd door het in het geding brengen van bankafschriften waarop deze betalingen zijn vermeld. Het in het geding brengen van deze bankafschriften had voor de hand gelegen. Het feit dat dit niet is gebeurd doet afbreuk aan de geloofwaardigheid van dit argument van [geïntimeerde].
Gespreksopname
19. [appellant] stelt dat hij met [geïntimeerde] heeft onderzocht hoe de schriftelijke afspraken in de uitvoering konden worden omzeild. Daarbij beroept hij zich op een opname van een gesprek dat hij met haar had.
19. Deze opname is in het geding gebracht evenals een daarmee corresponderende transcriptie. Het hof heeft deze opname beluisterd. Daarin is inderdaad te horen dat [geïntimeerde] suggereert hoe de geldstroom tussen haar en [appellant] kan verlopen, waardoor het lijkt dat hij aan haar betaalt maar dat in werkelijkheid niet doet. De transcriptie zegt hierover het volgende.
“
[geïntimeerde]
:
Je moet een bepaald bedrag verdienen en proberen op mijn rekening over te maken. Dat wil ik hebben en dan haal ik het weg en geef ik het weer aan jou. En dan moet daarop staan dat jij dat huis aflost. Dat wil ik. Je zet het op mijn rekening en dan schrijf je erop: “aflossing Ypenburg / rente”
[appellant] :
Vanaf eind van het jaar doen we dat.
[geïntimeerde]
:
En daarom wacht ik op jou. Want je weet niet waarom ik mij zorgen maak.
Want zodat men ziet dat jou naam erop staat. Dan gaat de notaris zeggen: “Nee hij heeft betaald, waarom moet hij zijn geld weer aan anderen gaan geven”.
Ik ben heel slim [naam].
[appellant]
:
Dan geef jij het bijvoorbeeld contant weer terug.
[geïntimeerde]
:
Ja, dan heb ik het bewijs al, dat jij mij dat geld heb gegeven.
[appellant]
:
Maar dat kan ik toch nu al doen?
[geïntimeerde]
:
Ja, dat kan je nu al doen ja. En dan schrijf je...
[appellant] :
Hoe veel moet het zijn dan?
[geïntimeerde] :
Ja dat vraag ik mij af of je dat gaat kunnen geven. 1100 Euro per maand.
[appellant] :
Ja
[geïntimeerde] :
Je maakt het over en dan schrijf je erop “Rente Ypenburg /aflossing Ypenburg”
[appellant] :
Ik kan het gewoon als inkomsten van het bedrijf zetten.
[geïntimeerde]
:
Ja
[appellant]
:
Als ze vragen hoe ik aan het geld kom, dan weet ik al...
[geïntimeerde]
:
Dat wil ik [naam], want ik wil een bewijs hebben waarop staat dat jij... toen ik die advocaat vroeg, dan ging het om jou. Weet je dat?
[appellant]
:
Maar als je dat wilt, dan kunnen we dat gewoon doen hoor.
[geïntimeerde]
:
Het ging om jou. Maar niemand weet dat die vraag om jou gericht was.
[appellant]
:
Maar dat kunnen we nu al doen.
[geïntimeerde]
:
Goed. Je zet het op mijn rekening en dan zet je “aflossing/rente” want dan gaat de staat mij ook niet vragen wat heb je met dat geld gedaan.
[appellant]
:
Ja ja.
[geïntimeerde]
:
Snap je? Zo is het.”
21. [geïntimeerde] betwist niet dat zij op deze opname is te horen en dat de transcriptie klopt. Volgens [geïntimeerde] moet het gesprek ergens eind 2020 hebben plaatsgevonden. [geïntimeerde] voert aan dat het gesprek ook ging over de – naar het hof begrijpt: daadwerkelijk bestaande – betalingsverplichting van [appellant] aan [geïntimeerde]. Volgens [geïntimeerde] was zij op dat moment financieel radeloos en wilde zij ook om die reden dat [appellant] (eindelijk) een begin maakt met het aflossen van zijn lening. Zij zat door de weigerachtige houding van [appellant] om af te lossen, in geldnood. [geïntimeerde] verwijst naar een verklaring van [X], een zwager van [appellant]. Volgens [geïntimeerde] was deze aanwezig bij het gesprek omdat dit gesprek werd gevoerd – het hof begrijpt: per telefoon – met de luidspreker aan.
21. [appellant] wijst er op dat zijn zwager er belang bij heeft dat [geïntimeerde] deze procedure wint. Zijn verklaring is onbetrouwbaar. Volgens [appellant] vond het gesprek een-op-een plaats in een auto, op 3 november 2015, en niet telefonisch. Daarbij wijst [appellant] naar een rapport van het Nationaal Forensisch Onderzoeksbureau over de opname van het gesprek (productie 34).
21. Het hof verwerpt het standpunt van [geïntimeerde] vooralsnog. De bevindingen van het Nationaal Forensisch Onderzoeksbureau zijn door [geïntimeerde] bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep niet voldoende gemotiveerd weersproken. Bij die gelegenheid heeft [geïntimeerde] gezegd dat zij in het gesprek emotioneel ontdaan was. Het hof verwerpt dit. In de opname maakt [geïntimeerde] een vastberaden, zelfverzekerde en kalme indruk die niet te verenigen is met zo’n emotionele toestand. Verder klinkt de opname als een gesprek een-op-een in een auto.
21. Bij deze stand van zaken gaat het hof er vooralsnog van uit dat het gesprek de insteek had die [appellant] stelt. De verklaring van de zwager overtuigt vooralsnog niet.
Fiscaal doel constructie
25. [appellant] stelt dat met de schijnconstructie [geïntimeerde] een fiscaal voordeel zou behalen omdat het huis dan niet in box 3 zou worden belast. Verder wijst [appellant] er op dat [geïntimeerde] een probleem had met de fiscus en dat de fiscus ten laste van haar beslag had gelegd. Dit is door [geïntimeerde] niet gemotiveerd weersproken. Het hof neemt daarom tot uitgangspunt dat [geïntimeerde] een fiscaal belang had bij de constructie. Overigens, maar terzijde, geldt dat ook [appellant] daar een belang bij had omdat hij door de constructie geen erfbelasting over het huis was verschuldigd. Of een en ander strafbaar was kan in het midden blijven omdat dit voor deze procedure niet relevant is.
Oogmerk van [geïntimeerde] bij haar vorderingen
26. [appellant] stelt dat de partnerkeuze van de kinderen in het gezin voor spanningen en onenigheid heeft gezorgd. [geïntimeerde] staat er op om invloed uit te oefenen op de partnerkeuze van haar kinderen. De jongste zus en een oudere broer hebben hun partner zelf gekozen. Aangezien zij hun levenspartner zelf hebben gekozen heeft [geïntimeerde] hen verstoten en onterfd. [appellant] heeft in november 2019 zijn huidige partner leren kennen. [appellant] heeft zijn partner aan [geïntimeerde] voorgesteld. Op 20 februari 2021 zijn partijen volgens de Hindoeritus gehuwd. De huidige relatie van [appellant] is bij [geïntimeerde] een doorn in het oog. Op het moment dat [geïntimeerde] hoorde dat deze partner van [appellant] zwanger is geraakt en zij [appellant] niet heeft kunnen bewerken, is [geïntimeerde] deze procedure begonnen. [geïntimeerde] verwacht dat onder druk van deze procedure [appellant] de relatie met zijn partner zal verbreken. Dit is een oneigenlijke procedure.
26. Deze voorstelling van zaken is door [geïntimeerde] niet voldoende gemotiveerd weersproken. Dit past bij het beeld dat sprake is van een schijnconstructie.
Nader bewijs [geïntimeerde]
28. Uit het voorgaande volgt dat het dwingend bewijs van de overeenkomst van geldlening en de koopakte is weerlegd.
28. Bij deze stand van zaken wordt [geïntimeerde] in de gelegenheid gesteld alsnog te bewijzen dat zij met [appellant] is overeengekomen aan hem een geldbedrag van € 455.000,-- te lenen overeenkomstig de in de overeenkomst van geldlening genoemde voorwaarden. Dit kan door het in het geding brengen van nadere bewijsstukken, zoals bijvoorbeeld eerder genoemde bankafschriften (zie r.o. 18). Ook is het mogelijk getuigen te doen horen, als hierna bepaald.
28. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
Beslissing
Het hof:
-
laat [geïntimeerde] toe te bewijzen dat zij met [appellant] is overeengekomen aan hem een geldbedrag van € 455.000,-- te lenen overeenkomstig de in de overeenkomst van geldlening genoemde voorwaarden ;
-
bepaalt dat, als [geïntimeerde] getuigen wil doen horen, de getuigenverhoren zullen worden gehouden in een der zittingszalen van het Paleis van Justitie aan de Prins Clauslaan 60 te Den Haag voor de hierbij benoemde raadsheer-commissaris
mr. R.S. van Coevorden, op maandag 22 september 2025 om 09.30 uur; -
bepaalt dat, als één der partijen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak, opgeeft verhinderd te zijn op de genoemde datum en daarbij de verhinderdata van beide partijen in de maanden september tot en met december 2025 opgeeft, de raadsheer-commissaris (in beginsel eenmalig) een nadere datum en tijdstip voor de getuigenverhoren zal vaststellen;
-
deelt mee dat het hof al beschikt over een kopie van de volledige procesdossiers in eerste aanleg en in hoger beroep, inclusief producties, zodat het niet nodig is deze voor het getuigenverhoor over te leggen;
-
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.S. van Coevorden, M. Nijhuis en R.W. Polak en is ondertekend en in het openbaar uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 juni 2025 in aanwezigheid van de griffier.
© Copyright 2009 - 2025 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733