Essentie (gemaakt door AI)
De man vordert opheffing van zijn uitreisverbod in Iran, opgelegd vanwege een vermeende bruidsgave. De voorzieningenrechter oordeelt dat de man een spoedeisend belang heeft en wijst de vordering toe. De vrouw moet binnen 48 uur de opheffing verzoeken, met een dwangsom van € 500 per dag bij niet-naleving, tot een maximum van € 25.000. De vrouw wordt veroordeeld in de proceskosten van € 1.197,18. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.
Datum publicatie | 27-06-2025 |
Zaaknummer | C/02/435483 / KG ZA 25-230 |
Procedure | Kort geding |
Zittingsplaats | Breda |
Rechtsgebieden | Civiel recht; Personen- en familierecht |
Trefwoorden | IPR familierecht; Familieprocesrecht |
Wetsverwijzingen |
Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl
Kort geding. Opheffen uitreisverbod en signalering.Volledige uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
Zaak-/ rolnummer: C/02/435483 / KG ZA 25-230
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak in kort geding op de mondelinge behandeling van 18 juni 2025
in de zaak van
[de man] ,
wonende in [woonplaats 1] ,
eiser,
advocaat mr. R.P. den Hoed,
tegen
[de vrouw] ,
wonende in [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. A. Hashem Jawaheri.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 2 juni 2025 met producties 1 tot en met 32;
- de door mr. Den Hoed ingediende productie 33.
1.2. De zaak is behandeld op de mondelinge behandeling van 18 juni 2025. Op deze mondelinge behandeling is de vrouw verschenen. Zij werd bijgestaan door haar advocaat en een tolk in de Iraanse taal. Verder is verschenen de man via een Teams-verbinding, bijgestaan door zijn advocaat.
1.3. Nadat partijen hun standpunten hebben toegelicht, over en weer hebben gereageerd op elkaars standpunten en vragen van de voorzieningenrechter hebben beantwoord, heeft de voorzieningenrechter met toepassing van artikel 29a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) mondeling uitspraak gedaan. Deze luidt als volgt.
2De feiten
Tussen partijen staat het volgende vast:
- partijen zijn getrouwd geweest van [datum 1] 2011 tot [datum 2] 2022;
- tijdens het huwelijk van partijen is het volgende, nu nog minderjarige kind geboren:
[minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2014 in [geboorteplaats] ;
- bij beschikking van 4 maart 2022 heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Deze beschikking is op [datum 2] 2022 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand;
- naar Iraans recht zijn partijen nog altijd met elkaar getrouwd. De man heeft in juli 2022 een verzoek tot echtscheiding ingediend in Iran. Ten tijde van dat verzoek heeft de man ook verzocht om een signalering van de vrouw bij de immigratiedienst en de paspoortpolitie. Dit heeft tot gevolg gehad dat het de vrouw was verboden om uit te reizen uit Iran wanneer zij zich in dat land bevindt. Bij vonnis van 16 mei 2025 is de man veroordeeld om iemand in Iran te machtigen die bij de immigratiedienst en paspoortpolitie in Iran de voor doorhaling van de signalering van de vrouw benodigde formulieren invult en ondertekent;
- volgens de Iraanse huwelijksakte is de man aan de vrouw een bruidsgave verschuldigd wanneer hij haar verstoot. De vrouw maakt aanspraak op deze bruidsgave. Bij vonnis van 27 november 2024 heeft de rechtbank Oost-Brabant de vordering van de vrouw met betrekking tot de bruidsgave afgewezen. De vrouw is in hoger beroep gekomen tegen dit vonnis. Deze procedure loopt nog.
3De vordering
De man vordert, uitvoerbaar bij voorraad:
I. de vrouw te veroordelen om binnen 48 uur na betekening van het vonnis de bevoegde Iraanse autoriteiten te verzoeken om de signalering van de man wegens het niet betalen van de bruidsgave en het uitreisverbod op te heffen op verbeurte van een dwangsom van € 500,= per dag dat zij hiermee in gebreke blijft, met een maximum aan te verbeuren dwangsommen van € 25.000,=.
II. veroordeling van de vrouw in de proceskosten.
4De beoordeling
Vordering opheffing uitreisverbod
Voor de onderbouwing van zijn vordering geeft de man aan dat hij op 11 mei 2025 naar Iran is afgereisd om met de vrouw in gesprek te gaan over de ontbinding van het huwelijk van partijen in Iran. Op dat moment was de vrouw ook in Iran. De man heeft een voorstel gedaan en de vrouw heeft aangegeven hiermee akkoord te zijn en het uitgewerkte voorstel te zullen ondertekenen. Uiteindelijk heeft de vrouw niet getekend, maar in plaats daarvan heeft zij op [datum 1] 2025 bij de Immigratie- en Paspoortpolitie in Iran laten registeren dat de man een achterstallige bruidsgave aan haar verschuldigd is en dat aan hem om die reden een uitreisverbod moet worden opgelegd. Dit uitreisverbod is opgelegd en de man kan Iran niet verlaten. Volgens de man heeft de vrouw geen enkel rechtens te respecteren belang bij het uitreisverbod, omdat zij naar Nederlands recht noch naar Iraans recht recht heeft op betaling van de bruidsgave. De man heeft een spoedeisend belang tot opheffing van het uitreisverbod, omdat er inmiddels sprake is van een oorlog tussen Iran en Israël. Het is voor hem niet veilig om nog langer in Iran, meer specifiek Shiraz, te verblijven. Daarnaast wordt hem op deze manier het contact met zijn zoon onthouden en lijdt hij financiële schade doordat hij geen werkzaamheden kan verrichten binnen zijn onderneming. De man heeft een eigen tegelzettersbedrijf.
De vrouw voert gemotiveerd verweer. Zij stelt dat het de man aan een spoedeisend belang ontbreekt, omdat door de oorlogssituatie in Iran het voor de man niet mogelijk is het land te verlaten. Verder geeft zij aan dat haar belang om het uitreisverbod in stand te laten zwaarder weegt dan het belang van de man om Iran te mogen verlaten. Op grond van de huwelijksakte is de man een bruidsgave aan haar verschuldigd. De titel hiervoor is gelegen in de huwelijksakte, ongeacht het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 27 november 2024. De man blijft weigerachtig om deze bruidsgave te betalen. Bij opheffing van het uitreisverbod blijft de vrouw met lege handen achter. Daarnaast is het voor de vrouw belangrijk om ook in Iran ouderlijke bevoegdheden te hebben over [minderjarige] . Dit is nu niet het geval. Om deze bevoegdheden te krijgen, is het noodzakelijk dat de man hiervoor een volmacht ondertekent. Partijen kunnen hierover overleggen in het kader van de opheffing van het uitreisverbod.
De voorzieningenrechter overweegt dat, gelet op de oorlogssituatie in Iran, de wens van de man om zijn zoon te zien, alsmede de noodzaak om de werkzaamheden van zijn onderneming in Nederland voort te zetten, het spoedeisend belang van de man bij zijn vordering vaststaat.
De voorzieningenrechter wijst de vordering van de man toe, met dien verstande dat de vrouw ook iemand in Iran mag machtigen om de signalering van de man wegens het niet betalen van de bruidsgave en het uitreisverbod te doen opheffen. Hiertoe wordt als volgt overwogen.
Op grond van de ingediende stukken en de toelichting op de mondelinge behandeling is onvoldoende aannemelijk geworden dat de Iraanse huwelijksakte op zichzelf een titel geeft om de betaling van de bruidsgave af te dwingen. Beide partijen hebben hierover een andere lezing en de voorzieningenrechter betrekt bij deze beoordeling ook het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 27 november 2024. Nog los van deze discussie is de voorzieningenrechter van oordeel dat het belang van de vrouw tot betaling van (een gedeelte van) de bruidsgave niet opweegt tegen het belang van de man om Iran zo spoedig mogelijk te kunnen verlaten. Vast staat dat Iran en Israël inmiddels in een oorlog met elkaar verwikkeld zijn, waardoor het uiterst onveilig is om in Shiraz en Iran te verblijven. Verder betrekt de voorzieningenrechter in haar beoordeling dat de man al vijf weken geen contact heeft gehad met zijn zoon, hetgeen ook niet in het belang van [minderjarige] is. Ook de bedrijfsvoering van de man is gestagneerd, waardoor er financiële problemen kunnen ontstaan.
Voor wat betreft het belang van de vrouw om een volmacht voor ouderlijke bevoegdheden van de man te krijgen overweegt de voorzieningenrechter dat dit op zichzelf een legitieme wens is. Echter het gebruiken van een uitreisverbod als pressiemiddel om een dergelijke volmacht van de man te verkrijgen is onjuist en de vrouw handelt daarmee onrechtmatig.
Proceskostenveroordeling
De vrouw zal als de in het ongelijk gestelde partij, die onrechtmatig handelt, in de proceskosten worden veroordeeld.
De man procedeert op basis van een toevoeging. Eisers met een toevoeging betalen een lager griffierecht. Verder worden in dat geval de kosten van de deurwaarder voor het uitbrengen van het exploot vergoed. Die kosten zijn dus niet voor rekening van de eisende partij. De eisende partij heeft aan de deurwaarder slechts de in het exploot opgenomen kosten voor verschotten hoeven betalen. Gelet op het voorgaande wordt de vrouw slechts veroordeeld tot betaling van het lagere griffierecht, de verschotten en ten slotte tot vergoeding van het salaris van de advocaat. De vordering inzake de proceskosten zal daarom als volgt worden toegewezen:
- griffierecht € 90,=
- verschotten € 0,18;
- salaris advocaat € 1.107,= (tarief kort geding)
Totaal € 1.197,18.
De voorzieningenrechter zal het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Dat betekent dat de veroordeling tot het opheffen van het uitreisverbod ook geldt als de vrouw in hoger beroep gaat.
5De beslissing
De voorzieningenrechter
veroordeelt de vrouw om binnen 48 uur na betekening van het vonnis de bevoegde Iraanse autoriteiten te verzoeken om de signalering van de man wegens het niet betalen van de bruidsgave en het uitreisverbod op te heffen, waarbij het de vrouw is toegestaan in Iran iemand te machtigen die bij de immigratiedienst en paspoortpolitie in Iran de voor doorhaling van de signalering en opheffing van het reisverbod benodigde formulieren invult en ondertekent;
veroordeelt de vrouw om aan de man een dwangsom te betalen van € 500,= voor iedere dag dat zij niet aan de in 5.1. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 25.000,= is bereikt;
verklaart dit vonnis in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
veroordeelt de vrouw de kosten van deze procedure aan de man te betalen, tot dusverre aan de zijde van de man begroot op € 1.197,18;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door mr. Pulskens, in tegenwoordigheid van mr. Hurkmans, griffier, op 18 juni 2025. De schriftelijke uitwerking is vastgesteld op 18 juni 2025
© Copyright 2009 - 2025 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733