Rechtbank Midden-Nederland 11-06-2025, ECLI:NL:RBMNE:2025:2748

Essentie (redactie)

Rechtbank wijst het verzoek van de man om de partneralimentatie te limiteren of op nihil te stellen af. Hij stelt vanwege het co-ouderschap van partijen - en met verwijzing naar wetsuitleg door andere rechtbanken - dat de duur van de partneralimentatieverplichting gelijkgesteld moet worden aan de helft van de duur van het huwelijk en niet totdat kind 12 jaar is. Rechtbank volgt hem niet: wettekst is dwingend; geen verband met zorgregeling.


Datum publicatie24-06-2025
ZaaknummerC/16/584590 / FO RK 24-1415
ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsUtrecht
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenAlimentatie; Limitering (nieuwe gevallen)
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl

Limitering partneralimentatie

Volledige uitspraak


RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht

Locatie Utrecht

zaaknummer: C/16/584590 / FO RK 24-1415

Kinder- en partneralimentatie

Beschikking van 11 juni 2025

in de zaak van:

[de vrouw] ,

wonende in [woonplaats] ,

hierna te noemen: de vrouw,

advocaat mr. N.J. Hos.

tegen

[de man] ,

wonende in [woonplaats] ,

hierna te noemen: de man,

advocaat mr. M.M. Hoogerdijk.

1De procedure

1.1.

De rechtbank heeft op 20 februari 2025 de beslissing op het verzoek van de man over de kinder- en de partneralimentatie uitgesteld, omdat de termijn voor de vrouw om daar schriftelijk op te reageren nog niet was verstreken.

1.2.

De rechtbank heeft daarna de volgende stukken ontvangen:

  • het verweerschrift van de vrouw op de zelfstandige verzoeken van de man met daarin een (voorwaardelijk) zelfstandig verzoek wijziging kinder- en partneralimentatie van 28 februari 2025;

  • bericht van de man (met bijlagen) van 2 mei 2025;

  • bericht van de vrouw (met bijlagen) van 2 mei 2025.

  • bericht van de vrouw (met bijlage) van 12 mei 2025.

1.3.

De verzoeken zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling (zitting) van 14 mei 2025. Daarbij waren aanwezig: partijen met hun advocaten.

2Waar de procedure over gaat

2.1.

Partijen hebben een geregistreerd partnerschap met elkaar gehad.

2.2.

Zij hebben samen een kind: [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2019 in [geboorteplaats] . [minderjarige] staat ingeschreven op het adres van de vrouw.

2.3.

De rechtbank heeft in de beschikking van 25 februari 2022 het tussen partijen gesloten convenant en ouderschapsplan opgenomen. In het convenant is opgenomen dat de man vanaf 1 maart 2022 een bedrag van € 453,- per maand aan kinderalimentatie en een bedrag van € 330,- bruto per maand aan partneralimentatie aan de vrouw moet betalen.

2.4.

Na de wettelijke indexering (jaarlijkse verhoging) bedraagt de kinderalimentatie in 2025 € 529,77 per maand en de partneralimentatie € 385,93 per maand.

2.5.

De man heeft de rechtbank verzocht om het bedrag aan kinderalimentatie te wijzigen naar € 330,- per maand, vanaf 23 oktober 2024 en het bedrag aan partneralimentatie te wijzigen naar € 263,- per maand, vanaf 23 oktober 2024. Verder heeft de man verzocht te bepalen dat de partneralimentatie met ingang van 6 januari 2025 is geëindigd.

2.6.

De vrouw is het niet eens met de verzoeken. Zij wil primair dat de verzoeken van de man worden afgewezen. Subsidiair heeft zij verzocht de kinderalimentatie, op basis van de tot stand gekomen afspraak, per 23 oktober 2024 vast te stellen op € 330,- per maand en de partneralimentatie per 23 oktober 2024 op € 263,- per maand, met afwijzing van het verzoek van de man om de partneralimentatie met ingang van 6 januari 2025 op nihil te stellen dan wel de duur van de partneralimentatie te limiteren tot 6 januari 2025.

2.7.

Verder heeft de vrouw een voorwaardelijk zelfstandig verzoek gedaan. Indien de rechtbank van oordeel is dat partijen eerder een overeenkomst hebben gesloten vindt de vrouw dat de deze niet aan de wettelijke maatstaven voldoet. De vrouw heeft verzocht de kinderalimentatie met ingang van 28 februari 2025 te wijzigen naar € 541,- per maand en de partneralimentatie naar € 170,- per maand.

2.8.

De man is het niet eens met het voorwaardelijke zelfstandige verzoek van de vrouw. Voor het geval de rechtbank opnieuw gaat rekenen verzoekt de man de rechtbank de kinderalimentatie te wijzingen naar € 186,- per maand, vanaf 1 mei 2025 en de partneralimentatie vast te stellen op een bedrag van € 72,- bruto per maand, vanaf 2 mei 2025.

2.9.

Partijen hebben op de zitting overeenstemming bereikt over de door de man te betalen kinder- en partneralimentatie. Zij hebben hun verzoeken ingetrokken en de rechtbank verzocht de afspraken van partijen vast te leggen. Partijen hebben geen overeenstemming bereikt over het verzoek van de man om te bepalen dat de partneralimentatie met ingang van 6 januari 2025 is geëindigd.

3De beoordeling

De beslissing

3.1.

De rechtbank zal beslissen dat:

  • de man een bedrag van € 375,- per maand aan kinderalimentatie aan de vrouw moet betalen, vanaf 14 mei 2025;

  • de man een bedrag van € 75,- bruto per maand aan partneralimentatie aan de vrouw moet betalen, vanaf 14 mei 2025.

  • de door de man te betalen kinder- en partneralimentatie over de periode van 23 oktober 2024 tot 14 mei 2025 wordt bepaald op het tot dan toe door de man betaalde dan wel het op de man verhaalde bedrag;

Het verzoek van de man tot limitering dan wel nihilstelling van de partneralimentatie wordt afgewezen. De rechtbank zal hierna uitleggen waarom zij deze beslissingen neemt.

De overeenstemming

3.2.

De ouders zijn het er tijdens de zitting over eens geworden dat:

  • de man een bedrag van € 375,- per maand aan kinderalimentatie aan de vrouw moet betalen, vanaf 14 mei 2025;

  • de man een bedrag van € 75,- bruto per maand aan partneralimentatie aan de vrouw moet betalen, vanaf 14 mei 2025, indien de rechtbank het verzoek van de man tot limitering van de partneralimentatie afwijst;

  • de door de man te betalen kinder- en partneralimentatie over de periode van 23 oktober 2024 tot 14 mei 2025 wordt bepaald op het tot dan toe door de man betaalde dan wel het op de man verhaalde bedrag. Dit betekent dat de ouders over deze periode niets meer van elkaar te vorderen hebben.

De rechtbank heeft deze afspraken vanuit de belangen van [minderjarige] en partijen beoordeeld. Volgens de rechtbank is er geen reden om te denken dat de afspraken voor hen grote nadelen hebben. Daarom zal zij deze afspraken vastleggen.

De duur van de partneralimentatie

3.3.

De rechtbank wijst het verzoek van de man tot limitering dan wel nihilstelling van de partneralimentatie af.

3.4.

De man heeft gevraagd om te bepalen dat artikel 1:157 lid 4 niet van toepassing is, waardoor hij niet langer verplicht is om partneralimentatie te betalen. De man heeft een beroep gedaan op een uitspraak van de rechtbank Den Haag van 26 maart 2024 1 en op een uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 17 januari 2023. 2 In deze uitspraken is er onder verwijzing naar de Memorie van Toelichting uit 2015 geoordeeld dat artikel 1:157 lid 4 BW geldt voor de situatie dat de alimentatiegerechtigde de zorg heeft voor jonge kinderen en dat daarbij de invulling van de zorgregeling relevant is voor de vraag of limitering van de duur van de partneralimentatie aan de orde is. In voornoemde uitspraken is aangenomen dat het de bedoeling van de wetgever zal zijn geweest dat er sprake is van zodanige zorg dat die geacht wordt in de weg te staan aan het volledig benutten van het vermogen om met arbeid inkomen te verwerven. Dat zal zich met name voordoen als die zorg hoofdzakelijk bij de alimentatiegerechtigde berust. De man vindt in lijn met deze jurisprudentie dat de duur van de partneralimentatie gelimiteerd moet worden, omdat de verzorging van [minderjarige] niet meer hoofdzakelijk bij de vrouw ligt. Er is sprake van een regeling van co-ouderschap en dus van een gedeelde zorg. De man vindt daarom dat de duur van de door hem verschuldigde partneralimentatie gelijk gesteld moet worden met duur zoals bepaald in de hoofdregel van de wet. 3 Dit zou betekenen dat de man partneralimentatie is verschuldigd voor een duur die gelijk is aan de helft van de duur van het geregistreerd partnerschap. Het geregistreerd partnerschap van partijen heeft 27 maanden geduurd, waardoor de man 13,5 maand partneralimentatie is verschuldigd aan de vrouw. De man heeft inmiddels 28 maanden partneralimentatie betaald, waardoor de termijn volgens de man ruimschoots is verstreken.

3.5.

De vrouw is het niet eens met het standpunt van de man. Zij stelt dat partijen in het convenant met elkaar zijn overeengekomen dat de man partneralimentatie is verschuldigd tot [minderjarige] de leeftijd van twaalf jaar heeft bereikt. De vrouw erkent dat de hoofdverzorging niet langer uitsluitend bij haar ligt, maar zij heeft nog steeds wel een aanzienlijk deel van de zorg van [minderjarige] . Tot september 2023 was de vrouw de hoofdverzorgster van [minderjarige] . [minderjarige] verbleef tot die datum slechts een weekend per veertien dagen bij de man. Pas in september 2023 zijn partijen een regeling van co-ouderschap overeengekomen. Bovendien is de vrouw gedeeltelijk arbeidsongeschikt. Zij kan maximaal 18 uur per week werken door haar fysieke beperkingen en rekening houdende met de zorg voor [minderjarige] . De vrouw vindt dat de gewijzigde zorgregeling niet tot gevolg heeft dat de duur van de partneralimentatie moet worden gelimiteerd, althans dat de partneralimentatie op nihil moet worden gesteld. Voor zover de hoofdregel wél op de situatie van partijen van toepassing zou zijn, stelt de vrouw dat de termijn pas in dient te gaan vanaf het moment dat partijen de zorg voor [minderjarige] zijn gaan delen en dat is vanaf 1 oktober 2023.

3.6.

De rechtbank is in tegenstelling tot de man van oordeel dat artikel 1:157 lid 4 BW nog altijd van toepassing is. Op grond van artikel 1:157 lid 4 BW eindigt de alimentatieverplichting niet eerder dan wanneer het uit het huwelijk van de echtgenoten geboren jongste kind, de leeftijd van twaalf jaar heeft bereikt. De wettekst is dwingend geformuleerd en uit de wetsgeschiedenis blijkt niet dat het de bedoeling van de wetgever is geweest om de invulling van de zorgregeling van invloed te laten zijn op de duur van de partneralimentatie. Het gaat om de vraag of er jonge kinderen in het spel zijn, niet om de mate van zorg die gegeven wordt.

3.7.

In de door de man genoemde uitspraken wordt verwezen naar de wetgeschiedenis en meer in het bijzonder naar de memorie van toelichting uit 2015. Aan deze memorie van toelichting is echter veel discussie voorafgegaan. De initiatiefnemers van de Wet herziening partneralimentatie waren in 2012 onder andere van mening dat de zorgverdeling van invloed moest zijn op de duur van de partneralimentatie. In de initiatiefnota van 2012 is bijvoorbeeld opgenomen dat als de zorgverdeling tussen beide ex-partners tot gevolg zou hebben dat één van beide partners na scheiding beperkt kon deelnemen aan het arbeidsproces, de partneralimentatie zou moeten worden verlengd totdat het jongste kind de leeftijd van twaalf jaar zou hebben bereikt. Indien de zorgverdeling na het huwelijk gelijk zou blijven of worden en beide ouders zouden werken, dan zou geen partneralimentatie zijn verschuldigd. Verder waren de initiatiefnemers van mening dat niet langer de lotsverbondenheid de rechtsgrond voor voldoening van partneralimentatie zou moeten zijn, maar de gederfde verdiencapaciteit als gevolg van in het huwelijk door partners gezamenlijk gemaakte keuzes. De initiatiefnemers hebben de nodige kritiek gekregen op deze plannen, waardoor deze plannen geen doorgang hebben gevonden. Van alle plannen die de initiatiefnemers hebben gepresenteerd tot en met 2015 is alleen de verkorting van de duur van de partneralimentatie daadwerkelijk wetgeving geworden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het niet juist is om uitsluitend aan de hand van de memorie van toelichting uit 2015 te concluderen dat ook de feitelijke invulling van de zorgregeling van belang is bij de beoordeling van de vraag hoelang de verplichting tot partneralimentatie duurt. Alle plannen om de zorgverdeling, een co-ouderschap of de verdiencapaciteit van invloed te laten zijn op de duur van de partneralimentatie zijn immers gesneuveld in het wetgevingsproces. Dit betekent dat de rechtbank niet over gaat tot limitering of nihilstelling van de partneralimentatie, omdat artikel 1:157 lid 4 BW van toepassing is.

3.8.

Aangezien partijen overeenstemming hebben bereikt over de hoogte van de door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie staan de wettelijke maatstaven (behoefte, behoeftigheid en draagkracht) niet meer ter discussie en komt de rechtbank ook op grond van artikel 1:401 BW niet tot een wijziging of nihilstelling van de partneralimentatie.

Uitvoerbaar bij voorraad

3.9.

De rechtbank zal de beslissing ‘uitvoerbaar bij voorraad’ verklaren, zoals is verzocht.

Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van partijen hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de rechtbank geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.

De proceskosten

3.10.

De rechtbank zal beslissen dat partijen allebei hun eigen proceskosten moeten betalen, omdat zij elkaars ex-partners zijn.

Hierna volgt de beslissing. De rechtbank gebruikt daar de begrippen uit de wet.

4De beslissing

De rechtbank:

4.1.

wijzigt de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie, zoals die was vastgelegd in het convenant en ouderschapsplan van 4 februari 2022 en de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle van 25 februari 2022 en bepaalt dat de kinderalimentatie vanaf 14 mei 2025 € 375,- per maand bedraagt en stelt de kinderalimentatie over de periode van 23 oktober 2024 tot 14 mei 2025 vast op het bedrag dat tot dan toe is betaald dan wel verhaald;

4.2.

wijzigt de door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie, zoals die was vastgelegd in het convenant van 4 februari 2022 en de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle van 25 februari 2022 en bepaalt dat de partneralimentatie vanaf 14 mei 2025 € 75,- bruto per maand bedraagt en stelt de partneralimentatie over de periode van 23 oktober 2024 tot 14 mei 2025 vast op het bedrag dat tot dan toe is betaald dan wel verhaald;

4.3.

beslist dat de man vanaf vandaag deze alimentatie steeds vóór de eerste van de maand moet betalen;

4.4.

verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;

4.5.

beslist dat de ouders allebei hun eigen proceskosten moeten betalen;

4.6.

wijst het verzoek van de man voor het overige af.

Dit is de beslissing van de rechtbank, genomen door mr. C.M.A.T. van der Geest, rechter, in samenwerking met mr. J.J. Boekhout, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 juni 2025.

!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING SECRETARIS!

!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING RECHTER!

Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.

!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR STEMPELS!

1

Rechtbank Den Haag, 26 maart 2024: ECLI:NL:RBDHA:2024:4858;

2

Rechtbank Oost-Brabant, 17 januari 2023: ECLI:NL:RBOBR:2023:1139.



© Copyright 2009 - 2025 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733