Rechtbank Gelderland 11-06-2025, ECLI:NL:RBGEL:2025:4758


Datum publicatie19-06-2025
ZaaknummerC/05/436051 / HA ZA 24-258
ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsArnhem
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht; Civiel recht; Verbintenissenrecht
TrefwoordenFamilievermogensrecht; Vernietiging 3:196 BW;
Familieprocesrecht; Bewijsrecht
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl

De vrouw stelt dat de in het convenant gemaakte afspraken over de verdeling vernietigbaar zijn met betrekking tot de waarde van de aandelen. De vrouw stelt primair dat zij heeft gedwaald ten aanzien van de verdeling (artikel 3:196 BW) . Dit beroep op dwaling slaagt niet vanwege het tegenbewijs van de man. Uit de door de man overgelegde -e-mails en stukken van de mediator blijkt dat de vrouw de waarde van de aandelen kende of althans wist in welke orde van grootte de waarde van de aandelen lag en dat zij wist waarvan zij afstand deed. Subsidiair doet zij een beroep op misbruik van omstandigheden en meer subsidiair op bedrog (artikel 3:44 BW) . Ook deze grondslagen zijn niet van toepassing. De rechtbank oordeelt dat de vrouw tegenover de betwisting van de man geen, althans onvoldoende, feiten en omstandigheden heeft gesteld die aannemelijk maken dat bij haar ten tijde van het sluiten van het echtscheidingsconvenant sprake was van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 3:44 lid 3 of 4 BW.

Volledige uitspraak


vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton- en handelsrecht

Zittingsplaats Arnhem

zaaknummer / rolnummer: C/05/436051 / HA ZA 24-258

Vonnis van 11 juni 2025

in de zaak van

[naam eiseres] ,

wonende te [woonplaats] ,

eiseres, hierna: de vrouw,

advocaat mr. L.L.A. Cox te Nijmegen,

tegen

[naam gedaagde] ,

wonende te [woonplaats] ,

gedaagde, hierna: de man,

advocaat mr. G.M. Koert te Nijmegen.

1De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • de dagvaarding van 2 mei 2024, met bijlagen;

  • de akte aanvulling/verduidelijking vordering van de vrouw van 10 juni 2024;

  • de conclusie van antwoord van 3 juli 2024, met bijlagen;

  • het tussenvonnis van 14 augustus 2024;

  • de brief, met bijlagen, van de man van 6 december 2024;

  • twee brieven, met bijlagen, van de vrouw van 7 april 2025.

1.2.

De vorderingen en het verweer zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling van 17 april 2025. Hiervan zijn aantekeningen gemaakt. Tijdens deze mondelinge behandeling zijn beide partijen, bijgestaan door hun advocaten, gehoord.

1.3.

Tenslotte is vonnis bepaald.

2De feiten

2.1.

De man en de vrouw zijn op [huwelijksdatum] 2012 in de gemeente [huwelijksplaats] met elkaar getrouwd in gemeenschap van goederen. Op 4 mei 2021 zijn partijen huwelijkse voorwaarden overeengekomen, inhoudende een uitsluiting van elke gemeenschap van goederen.

2.2.

Partijen hebben beiden de Nederlandse nationaliteit.

2.3.

Op gemeenschappelijk verzoek van partijen is bij beschikking van de rechtbank Gelderland van 9 november 2021 tussen de man en de vrouw de echtscheiding uitgesproken. Deze beschikking is op 19 november 2021 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente [huwelijksplaats] .

2.4.

Partijen hebben in het kader van de echtscheiding afspraken gemaakt die zijn vastgelegd in een echtscheidingsconvenant, dat door partijen is ondertekend op 28 oktober 2021 (hierna: convenant). Dit convenant is opgesteld door de gemeenschappelijke advocaat-scheidingsmediator van partijen, mr. [naam mediator] te [plaatsnaam] .

2.5.

Het echtscheidingsconvenant houdt onder meer het navolgende in:

“Artikel 4. AFWIKKELING HUWELIJKSVOORWAARDEN EN DE VERDELING VAN ENKELE EENVOUDIGE GEMEENSCHAPPEN

Inhoud huwelijkse voorwaarden

4.1

Tot 5 mei 2021 was er sprake van een gemeenschap van goederen. Partijen zijn op 4 mei 2021 huwelijkse voorwaarden overeengekomen waarbij elke gemeenschap van goederen is uitgesloten, ten gevolge waarvan de huwelijkse gemeenschap van rechtswege is ontbonden. Partijen gaan thans over tot verdeling van de gemeenschap van goederen zoals deze heeft bestaan tot 5 mei 2021, alsmede tot verdeling en verrekening van de nadien ontstane eenvoudige gemeenschappen en vergoedingsrechten.

4.2

Als peildatum voor de waardering van de diverse bestanddelen van de gemeenschap van goederen en eenvoudige gemeenschappen hanteren partijen de peildata zoals vermeld in onderstaande artikelen.

(…)

Aandelen BV en eventueel vordering op/schuld aan de BV

4.9

De man is eigenaar van de aandelen in de besloten vennootschap [naam holding bv] , statutair gevestigd te [plaatsnaam] .

[naam holding bv] neemt deel in [bv 1] , [bv 2] , [bv 3] en

[bv 4] , allen gevestigd te [plaatsnaam] .

Partijen constateren dat de aandelen van de man in [naam holding bv] tot 5 mei

2021 deel uitmaakte van de gemeenschap van goederen tussen partijen.

4.10

Partijen gaan over tot verdeling en verrekening van de aandelen ter afwikkeling van de ontbinding van de gemeenschap per 5 mei 2021. Partijen komen met elkaar overeen voor de waardering van de aandelen aansluiting te zoeken bij de intrinsieke waarde per 31 december 2020. Partijen zullen in overleg met elkaar de aandelen waarderen per 31 december 2020 na daartoe ingewonnen advies van financieel adviseur de heer [naam financieel adviseur] . Tegen deze nader overeen te komen waarde worden de aandelen aan de man toegedeeld onder de verplichting om ook de op deze aandelen drukkende aanmerkelijk belangclaim voor zijn rekening te nemen. In dat verband opteren partijen voor toepassing van art. 4.17 Wet IB 2001 en zullen zij geen beroep doen op de mogelijkheid van afrekening zoals opgenomen in art. 4.38 Wet IB 2001.

4.11

Op de peildatum van 31 december 2020 was er geen rekening courant schuld van de man aan de BV.

Middels ondertekening van dit convenant verklaart de man dat een schuld (in rekening

courant) die hij in privé heeft aan [naam holding bv] of in een van de deelnemingen, door hem als eigen schuld zal worden voldaan. De man verklaart middels ondertekening van dit convenant - in zijn hoedanigheid van directeur van [naam holding bv] — dat de vrouw niet aansprakelijk is voor de vorderingen die [naam holding bv] of een van de deelnemingen op de man heeft c.q. mocht hebben.

4.12

De vrouw is verplicht eraan mee te werken dat de aan de man toegedeelde aandelen van [naam holding bv] aan hem geleverd worden ten overstaan van notaris mr. [naam notaris] . De vrouw zal op eerste verzoek van de notaris haar medewerking tot levering verlenen. Partijen zijn ermee bekend dat de levering in ieder geval binnen 2 jaar na de ontbinding van de gemeenschap (uiterlijk op 4 mei 2023) moet hebben plaatsgevonden, teneinde gebruik te kunnen maken van de fiscale doorschuifregeling van de AB-claim ex art. 4.17 Wet IB 2001. De aan deze levering verbonden notariskosten neemt de man voor zijn rekening.

Verrekenvordering aandelen

4.13

Uitgaande van de nog nader tussen partijen vast te stellen waarde van de aandelen zoals vermeld in art. 4.10 en rekening houdend met de uitgestelde AB-claim, stellen partijen vast dat de man aan de vrouw een bedrag verschuldigd is uit hoofde van de hiervoor genoemde verdeling van aandelen aan de man. Partijen komen overeen dat de aandelen zonder verrekening aan de man worden toegedeeld, zodat sprake is van een schenking van de vrouw aan de man.

Partijen zullen zich daarvoor — indien mogelijk - beroepen op de schenkingsvrijstelling Bedrijfs Overdracht Regeling (BOR).

Indien en voor zover over de schenking schenkbelasting verschuldigd is, komen partijen met

elkaar overeen dat de geheven belasting uitsluitend voor rekening komt van de man.’’

3De vordering en het verweer

3.1.

De vrouw vordert dat de rechtbank bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

  • primair: voor recht te verklaren dat de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap, zoals vastgelegd in het echtscheidingsconvenant van 28 oktober 2021, hetwelk onderdeel vormt van de echtscheidingsbeschikking van 9 november 2021 door de vrouw op de juiste gronden is vernietigd;

  • subsidiair: de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap zoals vastgelegd in het echtscheidingsconvenant van 28 oktober 2021, hetwelk onderdeel vormt van de echtscheidingsbeschikking van 9 november 2021, te vernietigen;

  • primair en subsidiair: de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap vast te stellen waarbij de (waarde) van de aandelen/eigen vermogen van de holding van de man alsnog wordt verdeeld;

  • de man te veroordelen tot betaling aan de vrouw van een bedrag ter hoogte van

€ 150.495, althans een zodanig bedrag als de rechtbank juist acht;

 de man te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente over het aan de vrouw uit te keren bedrag wegens onderbedeling vanaf 28 oktober 2021 dan wel 9 december 2021, dan wel vanaf de datum van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening.

3.2.

De man voert verweer en concludeert bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vrouw in haar vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren, althans deze als ongegrond en/of onbewezen af te wijzen, met veroordeling van de vrouw in de proceskosten, te vermeerderen met de nakosten en wettelijke rente vanaf 14 dagen na het te wijzen vonnis.

3.3.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4De beoordeling

4.1.

De rechtbank begrijpt de primaire en subsidiaire vordering aldus dat de vrouw bedoelt aan te voeren dat de in het convenant gemaakte afspraken over de verdeling vernietigbaar zijn en dat zij de vernietiging daarvan terecht heeft ingeroepen, dan wel de rechtbank die vernietiging alsnog moet uitspreken. Het geschil van partijen concentreert zich specifiek op de waarde van de aandelen in [naam holding bv] De vrouw doet primair een beroep op dwaling ten aanzien van de verdeling (artikel 3:196 BW) . Subsidiair doet zij een beroep op misbruik van omstandigheden en meer subsidiair op bedrog (artikel 3:44 BW) . De rechtbank zal de grondslagen waarop de vrouw haar vorderingen baseert een voor een bespreken.

Beroep op dwaling op grond van artikel 3:196 BW (primair)

4.2.

Op grond van artikel 3:196 is een verdeling vernietigbaar, wanneer een deelgenoot omtrent de waarde van een of meer van de te verdelen goederen en schulden heeft gedwaald en daardoor voor meer dan een vierde gedeelte is benadeeld (lid 1). Voor de beoordeling of sprake is van benadeling voor meer dan een vierde gedeelte dient de waarde van de goederen en schulden van de gemeenschap te worden geschat naar hun waarde op het tijdstip van de verdeling (lid 3). Wanneer een benadeling voor meer dan een vierde is bewezen, wordt de benadeelde vermoed omtrent de waarde van een of meer van de te verdelen goederen en schulden te hebben gedwaald (lid 2). Een verdeling is niet op grond van dwaling omtrent de waarde van een of meer van de te verdelen goederen en schulden vernietigbaar, indien de benadeelde de toedeling te zijnen bate of schade heeft aanvaard (lid 4).

4.3.

De vrouw stelt dat zij bij de verdeling heeft gedwaald over de waarde van de aandelen in [naam holding bv] Zij voert daartoe aan dat zij zich niet bewust is geweest waarvoor zij tekende. Van financiën had (en heeft) ze weinig verstand en de boekhouding en andere financiële zaken werden altijd door de man gedaan. Zij vertrouwde hem daarin en dacht dat hij goede intenties had en alles regelde voor haar en het gezin. De vrouw dacht aanvankelijk dat de echtscheiding slechts was om de dingen juridisch goed te regelen en dat partijen bij elkaar zouden blijven. De vrouw snapte vrij weinig van wat er besproken werd. Zij heeft nooit kritisch gekeken naar de afspraken en heeft gewoon haar handtekening gezet, zonder te snappen wat er werd bedoeld. Na de ondertekening van het convenant en de akte verdeling en levering kwam zij erachter dat de man niet de juiste intenties had. Een medewerker van de gemeente wees de vrouw – in het kader van haar uitkering op grond van de Participatiewet – op de artikelen 4.9 tot en met 4.13 van het convenant, meer in het bijzonder de toedeling aan de man van de aandelen in [naam holding bv] zonder nadere verrekening. De vrouw realiseerde zich toen pas dat de waarde van de aandelen € 321.056 bedroeg en dat zij daardoor met € 160.528 is benadeeld. Omdat de benadeling meer dan een kwart is, wordt vermoed dat zij heeft gedwaald en ligt de bewijslast bij de man, aldus de vrouw.

4.4.

De man betwist dat de vrouw niet bekend was met de waarde van de aandelen in [naam holding bv] Hij voert daartoe aan dat de vrouw meermaals is geadviseerd en geïnformeerd over de waarde van de aandelen door de mediator, de man, de financieel adviseur en de notaris. Zij heeft bewust en weloverwogen afstand gedaan van verrekening van de waarde van de aandelen en zij kan daar – jaren later – niet op terugkomen. De mediationprocedure heeft meer dan een maand gelopen, er hebben meerdere besprekingen plaatsgevonden en de vrouw heeft van meet af aan aangegeven geen aanspraak te willen maken op de waarde van de aandelen. Het is ongeloofwaardig dat de vrouw een en ander niet gewild of begrepen zou hebben. Het staat vast dat de mediator de afspraken uitvoerig met partijen heeft besproken, waarbij de vrouw er uitdrukkelijk op is gewezen dat de door partijen gewenste verdeling van de aandelen niet gelijkwaardig was en daarom als een schenking van de vrouw aan de man moest worden aangemerkt. De man verwijst onder andere naar de diverse e-mails van de mediator. Gelet op het voorgaande is er geen sprake van dwaling, aldus de man.

4.5.

De rechtbank stelt voorop dat tussen partijen niet ter discussie staat dat de vrouw voor meer dan een vierde gedeelte is benadeeld. Op grond van 3:196 lid 2 BW geldt dat als de benadeling voor meer dan een vierde is bewezen, de benadeelde wordt vermoed te hebben gedwaald. Tegen dat vermoeden is tegenbewijs toegestaan. De man betwist dat de vrouw heeft gedwaald over de waarde van de aandelen en heeft stukken overgelegd om zijn standpunt te onderbouwen. De rechtbank zal dit tegenbewijs en de reactie van de vrouw daarop beoordelen.

4.6.

Uit de door de man overgelegde stukken blijkt het volgende. Partijen hebben een mediationtraject gevolgd bij mr. [naam mediator] , een vFAS-advocaat-scheidingsmediator. De mediationovereenkomst is door partijen ondertekend op 15 september 2021. Hierin staat dat partijen mr. [naam mediator] hebben benaderd om te komen tot een regeling van de scheiding en/of de gevolgen daarvan, hen te begeleiden in het proces van besluitvorming, hen te informeren over de gevolgen en behulpzaam te zijn bij het vinden van oplossingen die in hun situatie passen, die in een overeenkomst vast te leggen en, indien van toepassing, de (echtscheidings-)procedure af te wikkelen.

4.7.

De eerste mediationbijeenkomst heeft plaatsgevonden op 15 september 2021. Op 16 september 2021 heeft de mediator daarvan een verslag gestuurd naar partijen. Op 18 oktober 2021 heeft de mediator een eerste concept van het convenant gestuurd naar partijen. In de begeleidende e-mail heeft zij partijen onder meer het volgende bericht:

‘‘Het heeft jullie voorkeur om de aandelen van de Holding aan [naam man] toe te delen, zonder verdere verrekening. Zoals besproken zal de belastingdienst dit aanmerken als een schenking van [naam vrouw] aan [naam man] , zodat er schenkbelasting verschuldigd zal zijn. Gezien de waarde van de aandelen gaat het hier om een aanzienlijke heffing.’’

4.8.

Op 21 oktober 2021 heeft de tweede mediationbijeenkomst plaatsgevonden, waarbij ook de financieel adviseur, de heer [naam financieel adviseur] , aanwezig was. Naar aanleiding daarvan heeft de mediator op 22 oktober 2021 een tweede concept van het convenant aan partijen gestuurd, met een kopie (cc) aan de financieel adviseur. In de begeleidende e-mail heeft zij partijen het volgende bericht:

‘‘ Gisteren hadden we een bespreking bij mij op kantoor. Bij dit gesprek was financieel adviseur [naam financieel adviseur] aanwezig. Kopie van dit bericht stuur ik gelijktijdig ook naar [naam financieel adviseur] .

Tijdens het overleg is uitvoerig gesproken over de afspraken die jullie met elkaar willen maken, na het aangaan van de huwelijkse voorwaarden in mei 2021 en in verband met de naderende echtscheiding.

Besproken is daarbij dat de afspraken vergaande fiscale consequenties hebben, waarvoor [naam financieel adviseur] als deskundige bij het overleg is aangeschoven.

Na ons gesprek heb ik nog overleg gehad met [naam financieel adviseur] over de fiscale paragraaf in het convenant. Wij hebben daarbij ook nog gesproken over een eventuele mogelijkheid van een vrijstelling in verband met bedrijfsopvolging. [naam financieel adviseur] zal de voorwaarden en mogelijkheden hiervan nog onderzoeken en komt daarop terug. Tevens zal [naam financieel adviseur] een waardering opstellen voor de aandelen waar in het convenant redelijkerwijs vanuit kan worden gegaan.

Uitgaande van wat we besproken hebben, heb ik het eerste concept aangepast. Bijgaand stuur ik jullie concept 2. De wijzigingen zijn geel gearceerd.

(…)

Tot slot wil ik nog benadrukken dat het belangrijk is om de afspraken zoals ze opgenomen zijn in het convenant, ieder goed te overdenken.

Uitgaande van een minimale waarde van de aandelen van € 300.000,-- zou [naam vrouw] door deze afspraak immers afstand doen van een vermogen van tenminste € 150.000,--. Het is belangrijk dat deze schenking vanuit de juiste motivatie wordt gedaan zodat dit later niet

tussen jullie in kan komen staan, [naam man] heeft tijdens het gesprek aangegeven dat overleg mogelijk is als [naam vrouw] daar alsnog anders over denkt. Het is volgens [naam financieel adviseur] op dit moment niet mogelijk een dergelijk bedrag uit de onderneming te onttrekken, maar in dat geval zou

gesproken kunnen worden over een betalingsregeling.

[naam vrouw] geeft aan dat zij voor zichzelf kan zorgen en dat zij het geld niet nodig heeft. Voor jullie beiden telt ook mee dat [naam man] tijdens het huwelijk diverse omvangrijke schulden met vermogen uit zijn ondernemingen heeft afgelost. [naam man] heeft daarbij aangegeven ook in de

toekomst, zonder concrete afspraken daarover, zijn verantwoordelijkheid te zullen nemen zowel voor [naam 3] als voor [naam vrouw] . Jullie hebben beiden de wens uitgesproken dat [naam man] het vermogen uit zijn onderneming behoudt en dat de verkoopopbrengst van [naam onderneming] op

enig moment in de toekomst nog gedeeld zal worden.

Ik hoor graag of de inhoud van het tweede concept akkoord is en wacht op nader advies over de waardering en fiscale mogelijkheden van [naam financieel adviseur] .’’

4.9.

In het toegezonden tweede concept van het convenant is in de considerans het volgende geel gearceerd toegevoegd:

“Ten tijde van de huwelijkssluiting was er sprake van diverse schulden, met name aan de gemeente, ontstaan uit de voormalige relatie van de vrouw. De schulden zijn tijdens huwelijk voornamelijk uit de ondernemingen van de man volledig afgelost.”

En over de aandelen is het volgende geel gearceerd toegevoegd:

‘‘ 4.10 Partijen gaan hierbij over tot verdeling en verrekening van de aandelen ter afwikkeling van de ontbinding van de gemeenschap per 5 mei 2021. Voor de waardering van de aandelen hebben partijen aansluiting gezocht bij de intrinsieke waarde per 31 december 2020. Partijen hebben de waarde van de aandelen [naam holding bv] in onderling overleg en conform het rapport van financieel adviseur de heer [naam financieel adviseur] per 31 december 2020 vastgesteld op € 320.000.

Voor deze waarde worden de aandelen aan de man toegedeeld onder de verplichting om ook de op deze aandelen drukkende aanmerkelijk belangclaim voor zijn rekening te nemen. In dat verband opteren partijen voor toepassing van art. 4.17 Wet IB 2001 en zullen zij geen beroep doen op de mogelijkheid van afrekening zoals opgenomen in art. 4.38 Wet IB 2001.

(…)

4.13

Uitgaande van de waarde van de aandelen zoals vermeld in art. 4.10 en rekening houdend met de uitgestelde AB-claim stellen partijen vast dat de man aan de vrouw een bedrag verschuldigd is uit hoofde van de hiervoor genoemde verdeling van aandelen aan de man van € *****. Partijen komen overeen dat de aandelen zonder verrekening aan de man worden toegedeeld, zodat sprake is van een schenking van de vrouw aan de man van € ****. De daarover geheven belasting komt voor rekening van de man.’’

4.10.

Op 27 oktober 2021 heeft de mediator het derde concept van het convenant aan de financieel adviseur en partijen gestuurd. In de begeleidende e-mail heeft zij de financieel adviseur en partijen onder meer het volgende bericht:

“Na de laatste berichten heb ik een derde concept van de overeenkomst opgesteld. Ik stuur deze aan jullie toe.

De laatste wijzigingen ten opzichte van concept 2 zijn groen gearceerd of in het rood aangegeven.

Ik hoor graag of [naam vrouw] het eens is met de inhoud van dit gewijzigde convenant en of zij nog achter de besproken afspraken staat.

(…)

Als het concept akkoord is kan het morgen getekend worden. Na de ondertekening zal het verzoek tot echtscheiding bij de rechtbank worden ingediend.”

4.11.

In het toegezonden derde concept van het convenant is bij 4.10 en 4.13 onder meer het volgende groen gearceerd aangepast over de aandelen in [naam holding bv] :

“4.10 Partijen gaan over tot verdeling en verrekening van de aandelen ter afwikkeling van de ontbinding van de gemeenschap per 5 mei 2021. Partijen komen met elkaar overeen voor de waardering van de aandelen aansluiting te zoeken bij de intrinsieke waarde per 31 december 2020. Partijen zullen in overleg met elkaar de aandelen waarderen per 31 december 2020 na daartoe ingewonnen advies van financieel adviseur de heer [naam financieel adviseur] . Tegen deze nader overeen te komen waarde worden de aandelen aan de man toegedeeld onder de verplichting om ook de op deze aandelen drukkende aanmerkelijk belangclaim voor zijn rekening te nemen. In dat verband opteren partijen voor toepassing van art. 4.17 Wet IB 2001 en zullen zij geen beroep doen op de mogelijkheid van afrekening zoals opgenomen in art. 4.38 Wet IB 2001.

(…)

4.13

Uitgaande van de nog nader tussen partijen vast te stellen waarde van de aandelen zoals vermeld in art. 4.10 en rekening houdend met de uitgestelde AB-claim, stellen partijen vast dat de man aan de vrouw een bedrag verschuldigd is uit hoofde van de hiervoor genoemde verdeling van aandelen aan de man. Partijen komen overeen dat de aandelen zonder verrekening aan de man worden toegedeeld, zodat sprake is van een schenking van de vrouw aan de man.

Partijen zullen zich daarvoor – indien mogelijk – beroepen op de schenkingsvrijstelling Bedrijfs Overdracht Regeling (BOR).

Indien en voor zover over de schenking schenkbelasting verschuldigd is, komen partijen met elkaar overeen dat de geheven belasting uitsluitend voor rekening komt van de man.”

4.12.

Op 28 oktober 2021 heeft de mediator het laatste concept van het convenant doorgenomen met partijen, waarna deze ondertekend is. Hierover heeft de mediator partijen het volgende bericht in haar e-mail van 28 oktober 2021:
‘‘ Vanmorgen hebben we het laatste concept convenant doorgenomen. (…)

Ik heb jullie vandaag nogmaals gevraagd of de inhoud van de overeenkomst overeenstemt met jullie wensen. Jullie hebben vervolgens beiden het convenant voor akkoord ondertekend.’

(…)’

4.13.

Daarna heeft de mediator namens partijen het gemeenschappelijk echtscheidingsverzoek met het door partijen ondertekende convenant bij de rechtbank ingediend, een kopie van het ondertekende convenant opgestuurd naar de notaris met de vraag om de notariële levering van de aandelen verder te begeleiden en een kopie van het ondertekende convenant naar de financieel adviseur toegestuurd voor de verdere fiscale afhandeling.

4.14.

Op 9 december 2021 zijn de aandelen in [naam holding bv] aan de man geleverd. In de akte verdeling en levering staat onder meer het volgende vermeld:

“ECHTSCHEIDINGSCONVENANT

In het door de deelgenoten getekende echtscheidingsconvenant staat voorts woordelijk vermeld:

In de mail opgesteld door de genoemde heer [naam financieel adviseur] op negentien november tweeduizend éénentwintig staat woordelijk vermeld:

Het eigen vermogen van [naam holding bv] bedraagt per 1 januari 2021
€ 321.056 (zie hiervoor tevens de definitieve jaarcijfers 2020 in de bijlage). We nemen uit praktisch oogpunt 1 januari als peildatum voor de schenking. Het eigen vermogen nemen we als basis voor de schenking, hetgeen betekent dat we ervan uitgaan dat er geen sprake is van goodwill.

Het totaal te schenken bedrag kan als volgt worden bepaald:

Eigen vermogen [naam holding bv] (aandeel 50%) € 160.528

Af:

Leningen verstrekt aan mevrouw [naam 5] /haar eenmanszaak € 25.379

[naam onderneming]

Latente AB-claim van de heer [naam 6] € 10.033

Totaal te schenken bedrag door mevrouw [naam 5] aan de heer [naam 6] € 125.116.

(…)”

4.15.

De man stelt op basis hiervan dat de vrouw de waarde van de aandelen kende of althans wist in welke orde van grootte de waarde van de aandelen lag en dat zij (dus) wist waarvan zij afstand deed.

4.16.

De vrouw heeft als reactie op het verweer van de man als eerste naar voren gebracht dat zij de e-mails en stukken van de mediator niet heeft ontvangen en om die reden niet op de hoogte was, dan wel kon zijn van de waarde van de aandelen.

De rechtbank stelt vast dat uit de door de man overgelegde stukken blijkt dat de mediator de hiervoor bij 4.6. tot en met 4.12. genoemde e-mails en stukken heeft gestuurd naar het e-mailadres [e-mailadres] van de man en het e-mailadres [e-mailadres 2] van de vrouw. De rechtbank heeft tijdens de mondelinge behandeling geverifieerd of dit laatste het e-mailadres van de vrouw is dat zij in gebruik heeft. De vrouw heeft dat op de zitting bevestigd. De rechtbank gaat er vanuit dat de vrouw de e-mails en stukken van de mediator ontvangen heeft. Uit de overgelegde e-mails en stukken van de mediator blijkt namelijk niet dat de vrouw de e-mails en stukken van de mediator niet ontvangen heeft of dat de vrouw dit op enig moment bij de mediator aangegeven heeft. De vrouw heeft verder naar voren gebracht dat zij, voor zover zij e-mails en stukken van de mediator ontvangen heeft, de e-mails en stukken niet geopend en gelezen heeft en om die reden niet op de hoogte was, dan wel kon zijn, van de waarde van de aandelen. Daarover merkt de rechtbank op dat dit iets is wat voor rekening en risico van de vrouw komt. De vrouw is immers zelf verantwoordelijk voor het openen en lezen van de e-mails en stukken die aan haar worden toegestuurd. Uit de overgelegde e-mails en stukken van de mediator blijkt niet dat de vrouw niet op de hoogte was van de inhoud van de e-mails en stukken die de mediator aan partijen heeft gestuurd of dat de vrouw dit op enig moment bij de mediator aangegeven heeft. Daarbij komt dat uit de door de man overgelegde stukken blijkt de vrouw bij alle besprekingen met de mediator aanwezig is geweest en dat tijdens die besprekingen gesproken is over de door de mediator aan partijen toegestuurde stukken. Dit verweer van de vrouw gaat niet op.

4.17.

De vrouw heeft ook naar voren gebracht dat zij hetgeen door de mediator met partijen besproken is en wat in de door haar opgestelde stukken stond niet begreep doordat zij er tijdens het mediationtraject niet bij was met haar hoofd, omdat zowel haar moeder als haar tante ernstig ziek waren. Zij heeft daarom niets meegekregen van de afspraken die zijn gemaakt over de verdeling van de aandelen. Voor zover de vrouw hiermee heeft bedoeld dat zij door de ziekte van haar moeder en tante niet in staat was haar wil te bepalen, heeft zij dit – tegenover de gemotiveerde betwisting van de man – onvoldoende met stukken onderbouwd. Bovendien levert dit geen dwaling op en had het op de weg van de vrouw gelegen om het mediationtraject te pauzeren of te beëindigen als zij op dat moment niet in staat was om afspraken te maken over de gevolgen van de echtscheiding. Dit heeft de vrouw nagelaten, wat voor haar rekening en risico komt. De rechtbank overweegt dat ook onoplettendheid, als de vrouw dat heeft bedoeld, onvoldoende is voor het aannemen van dwaling. De vrouw had zelf moeten aangeven als zij de mediator of de door haar opgestelde stukken niet begreep. Uit de e-mails en stukken van de mediator blijkt niet dat zij dit gedaan heeft. De rechtbank oordeelt dat ook dit voor rekening en risico van de vrouw komt. Daarbij komt dat een mediator als taak heeft om na te gaan dat partijen begrijpen en onderkennen wat er door ieder van hen gezegd wordt en wat een en ander betekent voor ieders positie/belangen, zodat aan het aannemen van een wilsgebrek hoge eisen moeten worden gesteld. 1 Dat de mediator de afspraken (gebaseerd op de wens van partijen om de aandelen in [naam holding bv] aan de man toe te delen zonder verdere verrekening) uitvoerig met partijen heeft besproken, de vrouw erop heeft gewezen dat de verdeling van de aandelen niet gelijkwaardig was en meerdere malen heeft getoetst of de vrouw begreep waarvan zij afstand deed, volgt uit de hiervoor bij 4.6. tot en met 4.12. genoemde e-mails en stukken. Dit verweer van de vrouw gaat dan ook niet op.

4.18.

De vrouw heeft tot slot naar voren gebracht dat in het convenant, dat door partijen is ondertekend, geen concrete waarde is genoemd bij de verdeling van de aandelen (artikel 4.10) en dat zij (dus) niet wist waarvoor zij tekende.

Uit hetgeen hiervoor is overwogen blijkt echter dat de waarde van de aandelen in de besprekingen met de mediator aan de orde is geweest. In het tweede concept van het convenant is wel een waarde bij de verdeling van de aandelen genoemd in artikel 4.10. Deze waarde van € 320.000 is nagenoeg gelijk aan de waarde van € 321.056 die blijkens de akte verdeling en levering in de verdeling is betrokken. Ook in de e-mail van de mediator van 22 oktober 2021 is een waarde genoemd van minimaal € 300.000. Ook dit verweer van de vrouw gaat daarom niet op.

4.19.

De rechtbank oordeelt gelet op het voorgaande dat het beroep op dwaling van de vrouw niet slaagt vanwege het tegenbewijs van de man. Uit de door de man overgelegde -e-mails en stukken van de mediator blijkt dat de vrouw de waarde van de aandelen kende of althans wist in welke orde van grootte de waarde van de aandelen lag en dat zij wist waarvan zij afstand deed. Dat de vrouw later spijt heeft gekregen van wat zij is overeengekomen, al dan niet doordat zij door de gemeente is gedwongen tot deze procedure in verband met haar uitkering op grond van de Participatiewet, is geen reden om het beroep op dwaling aan te nemen. De rechtbank komt dan ook niet toe aan de beoordeling van lid 4 van artikel 3:196 BW.

Beroep op misbruik van omstandigheden (subsidiair)

4.20.

Op grond van artikel 3:44 lid 1 BW is een rechtshandeling vernietigbaar, wanneer zij door bedreiging, door bedrog of door misbruik van omstandigheden tot stand is gekomen. Misbruik van omstandigheden is aanwezig, wanneer iemand die weet of moet begrijpen dat een ander door bijzondere omstandigheden, zoals noodtoestand, afhankelijkheid, lichtzinnigheid, abnormale geestestoestand of onervarenheid, bewogen wordt tot het verrichten van een rechtshandeling, het tot stand komen van die rechtshandeling bevordert, ofschoon hetgeen hij weet of moet begrijpen hem daarvan zou behoren te weerhouden (lid 4).

4.21.

De vrouw doet subsidiair een beroep op misbruik van omstandigheden. Zij stelt dat zij qua financiële en juridische zaken altijd afhankelijk is geweest van de man. Zij was wat dat betreft kwetsbaar. Daar is volgens de vrouw misbruik van gemaakt bij het sluiten van de overeenkomst. De man was immers op de hoogte van de vrouw haar afhankelijkheid. Door haar intense vertrouwen en haar onervarenheid zag de vrouw zich gedwongen om haar handtekening onder het echtscheidingsconvenant te zetten. De man zei dat dit ook het beste was voor haar, de man en hun dochter.

4.22.

De man verweert zich ook ten aanzien van het beroep van de vrouw op misbruik van omstandigheden. De man betwist de gestelde afhankelijkheid van de vrouw. Ook betwist hij dat er door hem druk is uitgeoefend. Er is volgens de man dan ook geen sprake van misbruik van omstandigheden.

4.23.

De rechtbank oordeelt dat de vrouw tegenover de gemotiveerde betwisting van de man geen, althans onvoldoende, feiten en omstandigheden stelt die aannemelijk maken dat bij haar ten tijde van het sluiten van het echtscheidingsconvenant sprake was van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 3:44 lid 4 BW. Dat er sprake zou zijn van financiële of juridische afhankelijkheid acht de rechtbank, gezien de gemotiveerde betwisting door de man, door de vrouw onvoldoende aangetoond. De rechtbank betrekt hierbij ook dat partijen bij de totstandkoming van het echtscheidingsconvenant werden bijgestaan door een mediator. De mediator heeft de afspraken uitvoerig besproken met partijen en meerdere keren getoetst of de vrouw begreep waar zij afstand van deed.

Beroep op bedrog (meer subsidiair)

4.24.

Op grond van artikel 3:44 lid 1 BW is een rechtshandeling vernietigbaar, wanneer zij door bedreiging, door bedrog of door misbruik van omstandigheden tot stand is gekomen. Bedrog is aanwezig, wanneer iemand een ander tot het verrichten van een bepaalde rechtshandeling beweegt door enige opzettelijk daartoe gedane onjuiste mededeling, door het opzettelijk daartoe verzwijgen van enig feit dat de verzwijger verplicht was mede te delen, of door een andere kunstgreep. Aanprijzingen in algemene bewoordingen, ook al zijn ze onwaar, leveren op zichzelf geen bedrog op (lid 3).

4.25.

De vrouw doet meer subsidiair een beroep op bedrog. Er is door de man opzettelijk een verkeerde voorstelling van zaken gegeven. De vrouw was in de veronderstelling dat partijen hun relatie voort zouden zetten. De wil van de vrouw is dan ook gebaseerd op informatie die niet klopt. De vrouw verwijst in dit kader ook naar de door haar overgelegde WhatsApp berichten.

4.26.

De man verweert zich ook ten aanzien van het beroep van de vrouw op bedrog. Hij heeft geen druk uitgeoefend op de vrouw of haar een verkeerde voorstelling van zaken gegeven. Er is dan ook geen sprake van bedrog. De man betwist dat het de intentie van partijen was om bij elkaar te blijven. De man stelt dat partijen in de periode dat het echtscheidingsconvenant werd opgesteld, al uit elkaar waren en dat partijen de mediator hebben ingeschakeld om de echtscheiding te regelen.

4.27.

De rechtbank oordeelt dat de vrouw tegenover de betwisting van de man geen, althans onvoldoende, feiten en omstandigheden stelt die aannemelijk maken dat bij haar ten tijde van het sluiten van het echtscheidingsconvenant sprake was van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 3:44 lid 3 BW. Partijen hebben een verschillende visie over het moment waarop partijen uit elkaar zijn gegaan en de vrouw heeft geen stukken overgelegd die haar standpunt onderbouwen. Niet is gebleken dat de man de vrouw op basis van een verkeerde voorstelling van zaken heeft bewogen tot het sluiten van het convenant. Uit de WhatsApp berichten die de man op 10 november 2022 aan de vrouw heeft gestuurd volgt ook niet dat de man de vrouw heeft bedrogen. De context van de overgelegde berichten is voor de rechtbank niet duidelijk, waardoor hier geen conclusies aan kunnen worden verbonden.

Conclusie

4.28.

De rechtbank oordeelt gelet op het voorgaande dat de wilsgebreken waar de vrouw zich op beroept niet van toepassing zijn. De primaire en subsidiaire vorderingen van de vrouw zijn gelet daarop niet toewijsbaar en worden afgewezen. Ook de vorderingen van de vrouw tot vaststelling van de verdeling, veroordeling van de man tot betaling van een bedrag van € 150.495 en de daarover verschuldigde wettelijke rente zijn gelet op het voorgaande niet toewijsbaar en worden afgewezen.

Proceskosten

4.29.

De man vordert een proceskostenveroordeling. De vrouw verzet zich hiertegen. Zij stelt dat zij door de gemeente is gedwongen tot deze procedure in verband met haar uitkering op grond van de Participatiewet.

4.30.

De rechtbank stelt op basis van de door de vrouw overgelegde brieven van de gemeente vast dat de vrouw de procedure is gestart omdat dit moest van de gemeente. De vrouw heeft op de zitting aangegeven dat zij deze procedure niet was gestart als zij niet door de gemeente gedwongen was. Zij had geen andere keuze in verband met haar Participatiewet-uitkering. Gelet daarop en gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5De beslissing

De rechtbank

5.1.

wijst de vorderingen af;

5.2.

bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten betaalt.

Dit vonnis is gewezen door mr. C.M. Koopman en in het openbaar uitgesproken op 11 juni 2025.

1

Gerechtshof Leeuwarden 5 april 2012, ECLI:NL:GHLEE:2012:BW4192 en rechtbank Den Haag 27 juli 2022:ECLI:NL:RBDHA:2022:9674.



© Copyright 2009 - 2025 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733