Gerechtshof Amsterdam 10-06-2025, ECLI:NL:GHAMS:2025:1461


Datum publicatie17-06-2025
Zaaknummer200.349.028/NOT
ProcedureHoger beroep
ZittingsplaatsAmsterdam
RechtsgebiedenCiviel recht
TrefwoordenTuchtrecht / aansprakelijkheid; Tuchtrecht/aansprakelijkheid notaris;
Erfrecht
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl

Klacht tegen notarissen. Afwikkeling nalatenschap. Taakverdeling boedelnotaris en executeur. Inschrijving boedelregister. Onrechtmatige onttrekking ervenrekening. Derdenwerking boedelregister. Wwft onderzoeksplicht. Schending Wwft. Klacht deels gegrond.

Volledige uitspraak


beslissing

___________________________________________________________________ _ _

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht

zaaknummer : 200.349.028/01 NOT

nummers eerste aanleg : 23-26 en 23-27

beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 10 juni 2025

inzake

[appellant]

wonend te [plaats 1] , Zwitserland,

appellant,

gemachtigde: mr. P.M. Leerink, advocaat te Deventer,

tegen

1 [geïntimeerde 1] ,

destijds notaris te [plaats 2] , thans kandidaat-notaris te Leiden,

2. [geïntimeerde 2] ,

destijds notaris te [plaats 2] , thans kandidaat-notaris te Zoetermeer,

geïntimeerden,

gemachtigde: mr. V.J.N. van Oijen, advocaat te Amsterdam.

Partijen worden hierna klager en de notarissen (respectievelijk [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] ) genoemd.

1De zaak in het kort

Klager is deelgenoot in de nalatenschap van zijn vader (hierna: erflater). Erflater heeft in zijn laatste testament de broer van klager tot executeur benoemd. De executeur heeft in het kader van de afwikkeling van de nalatenschap de woning van erflater verkocht. Klager verwijt de notarissen, onder meer, dat de leveringsakte van de woning nietig is en dat zij hun medewerking niet hadden mogen verlenen aan de snelle verkoop van de woning. Voorts verwijt hij de notarissen dat zij hun rol als boedelnotaris onvoldoende zorgvuldig hebben uitgevoerd en dat zij hun verplichtingen op grond van de Wwft hebben geschonden. Het hof verklaart, anders dan de kamer, de klacht van klager deels gegrond.

2Het geding in hoger beroep

2.1.

Klager heeft op 16 december 2024 een beroepschrift – met een bijlage – bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort Den Haag (hierna: de kamer) van 20 november 2024 tussen partijen gegeven onder de bovengenoemde nummers (ECLI:NL:TNORDHA:2024:19). Op 17 januari 2025 heeft klager dit beroepschrift – met bijlagen – aangevuld.

2.2.

De notarissen hebben op 11 maart 2025 een verweerschrift – met een bijlage – bij het hof ingediend.

2.3.

Op 7 april 2025 heeft klager aanvullende producties ingediend.

2.4.

Het hof heeft van de kamer de stukken van de eerste aanleg ontvangen.

2.5.

De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 17 april 2025. De gemachtigde van klager en de notarissen, vergezeld van hun gemachtigde, zijn verschenen en hebben het woord gevoerd; de gemachtigden aan de hand van aan het hof overgelegde pleitnota’s. Klager is, met berichtgeving vooraf, niet verschenen.

3Feiten

Het hof verwijst naar de feiten die de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling daarvan geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat. Waar nodig aangevuld met andere feiten die zijn komen vast te staan, zijn die feiten de volgende.

3.1

Bij testament van 20 september 2012 heeft de moeder van klager (hierna: erflaatster) bepaald dat bij haar overlijden de wettelijke verdeling van toepassing is, met dien verstande dat de vorderingen van haar kinderen opeisbaar zijn in geval haar echtgenoot overlijdt. Erflaatster is overleden op 17 januari 2017.

3.2.

Op 14 februari 2017 heeft [geïntimeerde 2] , als waarnemer van [geïntimeerde 1] , het testament gepasseerd van erflater. In dit testament is de broer van klager (hierna: [naam 1] ) benoemd tot executeur en afwikkelingsbewindvoerder. In het testament is ook bepaald dat de executeur over de keuze van de te gelde te maken goederen en over de wijze van tegeldemaking niet in overleg behoeft te treden met de erfgenamen en hun toestemming niet vereist is.

3.3.

Erflater is op 31 mei 2020 overleden.

3.4

[geïntimeerde 1] is op 17 juni 2020 ingeschreven in het boedelregister als betrokken notaris.

3.5.

Bij akte van 2 juli 2020 is namens een kleinkind van erflater (een kind van een eerder overleden zoon van erflater) de nalatenschap beneficiair aanvaard.

3.6.

Op 6 juli 2020 is [geïntimeerde 1] per 2 juli 2020 geregistreerd als boedelnotaris.

3.7.

Door [geïntimeerde 1] is op 22 juli 2020 een verklaring van erfrecht afgegeven.

3.8.

Op 18 augustus 2020 heeft [naam 1] een koopovereenkomst gesloten waarbij hij de woning van erflater heeft verkocht voor de koopsom van € 810.000,-.

3.9.

Op 27 augustus 2020 heeft [geïntimeerde 2] de akte van levering van de woning van erflater gepasseerd. In deze akte staat [naam 1] vermeld als verkoper in zijn hoedanigheid van executeur in de nalatenschap.

3.10.

Op 31 augustus 2020 is vanaf de kwaliteitsrekening van het notariskantoor € 691.032,20 overgemaakt naar de ervenrekening met als omschrijving “verkoop [hof: adres woning erflater]”. Op 1 september 2020 heeft [naam 1] vanaf de ervenrekening aan een andere broer van klager (hierna: [naam 2] ) een voorschot op de erfenis uitbetaald van € 100.000,-. Na 1 september 2020 zijn vanaf de ervenrekening aanvullende bedragen aan [naam 2] en [naam 1] uitbetaald. Alle bedragen zijn overgeboekt met als omschrijving “lening” of “voorschot”. Alle bedragen zijn op enig moment door [naam 1] en [naam 2] ook weer teruggestort op de ervenrekening.

3.11.

Op 14 juli 2021 heeft [naam 1] samen met [naam 2] een koopovereenkomst gesloten voor een bedrijfspand. De koopsom bedroeg € 4.100.000,- kosten koper. De aankoop van dit bedrijfspand was grotendeels gefinancierd met een hypothecaire lening van € 4.000.000,- verstrekt door een particulier. Op 19 juli 2021 zijn vanaf de ervenrekening vijfmaal bedragen van € 50.000,- overgemaakt op de kwaliteitsrekening van het notariskantoor met als omschrijving “dossier [hof: nummer van het dossier] en [hof: adres bedrijfspand]”.

3.12.

[geïntimeerde 1] heeft op 28 juli 2021 de akte van levering van het bedrijfspand gepasseerd.

3.13.

Eind 2022 heeft de advocaat van klager, [notaris] (hierna te noemen: [notaris] ), namens klager (en zijn schoonzus, moeder van de minderjarige erfgenaam) [geïntimeerde 1] benaderd met een aantal vragen over de afwikkeling van de nalatenschap van erflater.

Op 1 maart 2023 heeft [notaris] opnieuw een brief aan [geïntimeerde 1] gestuurd. In deze brief staat, voor zover relevant: “In mijn brief van 24 november 2022 berichtte ik u namens cliënten dat zij vragen hadden over de verkoop van de [hof: plaats en adres woning erflater]. Die vragen zijn grotendeels onbeantwoord gebleven. Als boedelnotaris heeft u de verkoop van voornoemde woning van erflater begeleid en de executeur geadviseerd. De leveringsakte is ook door u gepasseerd. U had als boedelnotaris de plicht om de belangen van alle erfgenamen te behartigen (..).

Uit het testament (en de wet) volgt dat de executeur alleen de door hem beheerde goederen te gelde mocht maken om schulden te voldoen. Het saldo van de nalatenschap was positief en er waren geen opeisbare schulden die niet kon worden afgelost uit de liquide middelen van de nalatenschap. De woning had derhalve niet door de executeur verkocht mogen worden maar had in de verdeling moeten worden betrokken (..).

Voorts constateren cliënten dat u als notaris grote bedragen op uw derdengeldrekening hebt aanvaard, van welke bedragen u wist dat zij afkomstig waren van de ervenrekening, oftewel welke saldi onderdeel waren van de onverdeelde nalatenschap van erflater. Deze bedragen zijn gebruikt ter financiering van de aankoop van onroerend goed gelegen te [hof: plaats en adres bedrijfspand]. Dit onroerend goed is niet aangekocht door de boedel(..)”.

3.14.

In een brief van 15 maart 2023 heeft [geïntimeerde 1] aan [notaris] het volgende bericht, voor zover relevant:

De inhoud van uw brief lijkt ervan uit te gaan dat mijn kantoor een rol heeft gehad in de verkoop van de woning en de feitelijke afwikkeling van de nalatenschap. Dat is niet het geval.

De executeur/afwikkelingsbewindvoerder heeft de afwikkeling zelf ter hand genomen waarbij hij, gegeven de inhoud van het testament, grote vrijheid had (..). Een belangenbehartiging van de erfgenamen als door u aangegeven lag grotendeels buiten mijn macht omdat de meeste werkzaamheden door de executeur/afwikkelingsbewindvoerder zijn verricht zonder mijn tussenkomst (..). Voor een verantwoording ten aanzien van de beschikking over de gelden van de boedel verzoek ik u zich te wenden tot de executeur. Over het aanwenden van middelen ten behoeve van privé kan ik geen uitspraken doen; ik beschik niet over bankafschriften van de boedelrekening omdat ik niet de feitelijke boedelafhandeling heb gedaan (..)”.

3.15.

In januari 2023 heeft [naam 1] de nalatenschap verdeeld en zijn de resterende erfdelen uitgekeerd.

4De klacht

4.1.

De kamer heeft op grond van het inleidende klaagschrift van 21 augustus 2023 de klacht weergegeven in de hierna vermelde vier klachtonderdelen. Tegen de formulering van de klachtonderdelen door de kamer is door klager geen bezwaar gemaakt zodat ook het hof uitgaat van deze klachtonderdelen.

Bij de weergave van de klacht heeft het hof opgenomen tegen wie de klacht is gericht.

    De akte van levering van de woning van erflater van 27 augustus 2020 is nietig.

    [geïntimeerde 1] heeft onzorgvuldig gehandeld door mee te werken aan een snelle verkoop en levering van de woning van erflater.

    [geïntimeerde 1] heeft onzorgvuldig gehandeld door niet te signaleren dat er onrechtmatige onttrekkingen van de ervenrekening hebben plaatsgevonden.

    [geïntimeerde 1] heeft op een onzorgvuldige manier invulling gegeven aan zijn taak als boedelnotaris.

Nieuwe verwijten

4.2.

In hoger beroep heeft klager verder naar voren gebracht dat [geïntimeerde 1] zijn medewerking aan de leveringsakte van het bedrijfspand had moeten weigeren omdat dit pand deels betaald is door onrechtmatige onttrekkingen van de ervenrekening. Klager verwijt [geïntimeerde 1] daarnaast dat hij meer onderzoek had moeten doen naar de slechts mondeling afgegeven ruimschoots-toereikend verklaring. Ook had hij moeten zien dat er niet binnen de dwingend voorgeschreven termijn van drie maanden door de executeur een boedelbeschrijving was opgemaakt.

5Beoordeling

5.1.

De kamer heeft in de bestreden beslissing de klacht van klager tegen beide notarissen op alle onderdelen ongegrond verklaard.

Ontvankelijkheid

5.2.

In hoger beroep heeft klager [geïntimeerde 1] een aantal nieuwe verwijten gemaakt, hiervoor opgesomd onder 4.2. Op grond van artikel 107 lid 4 Wet op het notarisambt (hierna: Wna) geldt dat het hof een aan hem voorgelegde zaak opnieuw in volle omvang behandelt. Dit betekent dat alleen de klachten die ook in de procedure in eerste aanleg aan de orde zijn geweest in beschouwing worden genomen. Het hof is van oordeel dat de verwijten genoemd onder 4.2. moeten worden beschouwd als in hoger beroep voor het eerst opgeworpen klachten, hetgeen niet is toegestaan. Klager zal daarom ten aanzien van deze nieuw geformuleerde klachten niet-ontvankelijk worden verklaard

Beklaagde notaris

5.3.

Het hof stelt vast dat de verwijten van klager uitsluitend zien op het handelen van [geïntimeerde 1] . [geïntimeerde 2] heeft slechts als waarnemer van [geïntimeerde 1] de leveringsakte van 27 augustus 2020 gepasseerd. Deze akte is geheel voorbereid en verzorgd door [geïntimeerde 1] . Ook overigens heeft [geïntimeerde 2] geen betrokkenheid gehad bij de leveringsakte van 28 juli 2021 en de daarbij behorende geldstromen. Het hof zal daarom de klacht voor zover gericht tegen [geïntimeerde 2] ongegrond verklaren zodat uitsluitend nog het handelen van [geïntimeerde 1] ter beoordeling voorligt.

Klachtonderdeel 1

5.4.

Klager stelt dat in de door [geïntimeerde 2] als waarnemer van [geïntimeerde 1] gepasseerde leveringsakte van 27 augustus 2020 staat dat [naam 1] in zijn hoedanigheid van executeur de woning van erflater overdraagt aan kopers. [naam 1] was als executeur echter niet bevoegd om de eigendom van de woning te leveren. Uit het testament en de wet volgt immers dat de executeur alleen de door hem beheerde goederen te gelde mag maken als dat nodig zou zijn om de schulden te voldoen. Het stond, aldus klager, vast dat het saldo van de nalatenschap positief was en dat er geen opeisbare schulden waren die niet uit de liquide middelen hadden kunnen worden voldaan. [naam 1] was ten tijde van de levering dus beschikkingsonbevoegd op grond waarvan de leveringsakte nietig is. De notarissen hadden dat behoren te weten.

5.5.

De notarissen voeren aan dat de stelling van klager dat er geen opeisbare schulden waren die niet konden worden afgelost uit de liquide middelen van de nalatenschap niet juist is. Door het overlijden van erflater waren op grond van het testament van erflaatster de vorderingen van de kinderen uit hoofde van deze eerdere nalatenschap direct opeisbaar. Volgens de aangifte erfbelasting hadden die vorderingen een waarde van € 165.434,- De liquide middelen van de nalatenschap van erflater bedroegen ten tijde van het overlijden € 11.758,- en daarnaast was er een effectenrekening van € 4.849,-. Dit was dus onvoldoende om alle schulden te voldoen. De executeur was op grond van het testament en de wet wel degelijk bevoegd om tot verkoop en levering van de woning over te gaan nu deze plaatsvond binnen zijn beheerstaak.

5.6.

De kamer heeft dit klachtonderdeel ongegrond verklaard en heeft daarbij het volgende overwogen. Op grond van artikel 4:145 lid 2 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) vertegenwoordigt de executeur gedurende het beheer de erfgenamen in en buiten rechte. In het testament is bepaald dat de executeur over de wijze van de tegeldemaking niet in overleg hoeft te treden met de erfgenamen en dat hun toestemming niet is vereist. Vast is komen te staan dat er onvoldoende liquide middelen waren om alle schulden van de nalatenschap, waaronder de moederlijke erfdelen, te voldoen. Om de erfgenamen van erflaatster hun erfdeel te kunnen uitkeren moest de executeur de woning verkopen. Als executeur en afwikkelingsbewindvoerder had hij ook deze bevoegdheid. Het hof sluit zich bij deze overwegingen van de kamer aan en maakt die tot de zijne. Anders dan klager opnieuw stelt in hoger beroep, is het hof niet gebleken van een nietige leveringsakte. Het feit dat met de opbrengst van de woning later eerst door [naam 1] en [naam 2] een deel van het bedrijfspand is aangekocht maakt de levering niet nietig. En dat gedurende een bepaalde periode (vgl. artikel 4:185 lid 1 BW) verhaal voor (opeisbare) schulden mogelijk is uitgesloten betekent niet dat de executeur, tevens afwikkelingsbewindvoerder, had moeten wachten met het uitvoeren van zijn taken. Ook het door klager opgeworpen argument dat in de leveringsakte niet staat vermeld dat [naam 1] ook de hoedanigheid van afwikkelingsbewindvoerder heeft maakt niet dat de leveringsakte nietig is. Klachtonderdeel 1 is ongegrond.

Klachtonderdeel 2

5.7.

Klager stelt, kort samengevat, dat na het overlijden van erflater de woning zeer (te) snel door [naam 1] is verkocht en geleverd. In zijn hoedanigheid van boedelnotaris was hij gehouden om [naam 1] te adviseren dat eerst alle erfgenamen moesten worden benaderd alvorens tot de verkoop en levering van de woning over te gaan. Dit is niet gebeurd. Daarbij komt dat klager aan [geïntimeerde 1] telefonisch had laten weten dat hij met de overige erven had besproken dat hij de woning uit de nalatenschap zou willen kopen. Onder deze omstandigheden had [geïntimeerde 1] niet zonder meer mogen meewerken aan de levering van de woning aan een derde. Hij had erop moeten toezien dat ook de belangen van klager zouden worden behartigd.

5.8.

De notarissen brengen naar voren dat de executeur grotendeels zelfstandig opereerde. Hun rol was beperkt en er was zeker geen sprake van een boedelafwikkeling. De notarissen is uitsluitend verzocht om een akte van erfrecht op te maken en de aangifte erfbelasting te verzorgen. De notarissen werden geconfronteerd met de koopovereenkomst. Op grond van hun ministerieplicht waren zij gehouden om aan de levering van de woning mee te werken. Dat klager in een telefoongesprek met [geïntimeerde 1] heeft medegedeeld dat hij de woning wenste te kopen kan [geïntimeerde 1] zich niet herinneren. Klager was overigens, blijkens overgelegde e-mails op de hoogte van het feit dat [naam 1] voornemens was om de woning te verkopen. Hij is ook in de gelegenheid gesteld om de woning zelf te kopen maar hij heeft daar kennelijk vanaf gezien.

5.9.

Ook dit klachtonderdeel is door de kamer ongegrond verklaard. Hierbij is overwogen dat de notarissen geen bemoeienis hebben gehad bij het opstellen van de koopovereenkomst. Na ontvangst hiervan waren zij gehouden om op grond van hun ministerieplicht mee te werken aan de levering van de woning. Voor de verkoop van de woning was geen toestemming van klager vereist. Van een verdacht snelle verkoop was naar het oordeel van de kamer evenmin sprake. Uit de overgelegde stukken blijkt bovendien dat klager in de gelegenheid is gesteld om de woning te kopen. Het hof sluit zich aan bij deze overwegingen. Dat klager, die aantoonbaar wist dat [naam 1] al enige tijd bezig was met de verkoop van de woning, niet tijdig heeft gereageerd op het finale aanbod van de executeur om de woning te kopen komt voor zijn rekening en risico. Ook klachtonderdeel 2 is ongegrond.

Klachtonderdeel 3

5.10.

Klager verwijt de notaris dat hij niet heeft opgemerkt dat er onrechtmatige onttrekkingen van de ervenrekening hebben plaatsgevonden. De stelling van de notaris dat hij dit niet had kunnen weten omdat hij nooit de beschikking heeft gehad over de bankafschriften is ongeloofwaardig. [geïntimeerde 1] heeft de aangifte erfbelasting verzorgd zodat hij inzage moet hebben gehad in de ervenrekening. De notaris had op grond van zijn verplichtingen uit de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (hierna: Wwft) de herkomst van de middelen voor de aankoop van het bedrijfspand op een behoorlijke wijze moeten onderzoeken. Dit heeft hij niet zorgvuldig genoeg gedaan en dat kan hem worden verweten.

5.11.

De notaris erkent dat hij in het kader van zijn verplichtingen uit de Wwft wellicht had moeten signaleren dat een deel van de aankoopprijs afkomstig was van de ervenrekening. De notaris heeft hiervoor schriftelijk zijn excuses aangeboden. De vraag is echter of klager bij deze klacht nog wel een redelijk belang heeft nu klager zijn deel uit de verkoopopbrengst inmiddels heeft ontvangen en ook heeft behouden zodat er sprake is van rechtsverwerking. In hoger beroep heeft de notaris naar voren gebracht dat hij zijn werkwijze op kantoor inmiddels heeft aangescherpt, in die zin dat er door zijn medewerkers scherp op gelet zal worden van welke rekening de betreffende gelden feitelijk afkomstig zijn, ongeacht wat er in de verklaring omtrent herkomst van gelden is vermeld. De notaris is van oordeel dat de klacht van onvoldoende gewicht is omdat de boedelverdeling uiteindelijk naar ieders tevredenheid heeft plaatsgevonden.

5.12.

Het hof stelt voorop dat op het moment dat een notaris zijn diensten verleent, zijn handelen mede moet worden ingevuld door de voor hem uit de Wwft voortvloeiende verplichtingen. Een niet-nakoming van de uit de Wwft voortvloeiende verplichtingen valt in het algemeen naar het oordeel van het hof (mede) onder de tuchtnorm van artikel 93 Wna. Anders dan de kamer is het hof van oordeel dat deze klacht wél terecht is voorgesteld omdat het op grond van de Wwft verplicht gestelde onderzoek naar de herkomst van de gelden onvoldoende zorgvuldig is uitgevoerd. Ter zitting in hoger beroep heeft [geïntimeerde 1] verklaard dat een medewerker van zijn kantoor voor het passeren van de akte onderzoek heeft gedaan naar de herkomst van de middelen. Door de medewerker is destijds opgemerkt dat de gelden (deels) afkomstig waren van een rekening die de naam “Van Beek” droeg. Met deze opmerking is toen genoegen genomen. Er is toen echter niet opgemerkt dat het ging om een rekening op naam van “erven Van Beek”. Ter zitting heeft [geïntimeerde 1] medegedeeld dat als hij dit toen had geweten hij aanleiding had gezien voor een verscherpt cliëntenonderzoek. In dat geval zou hij aan de executeur hebben gevraagd of er toestemming was van alle erfgenamen. Het hof is van oordeel dat hij dat in dit geval had behoren te doen. Dat dit niet is gebeurd kan [geïntimeerde 1] worden aangerekend. Klachtonderdeel 3 is gegrond.

Klachtonderdeel 4

5.13.

Klager stelt zich, kort samengevat, op het standpunt dat [geïntimeerde 1] in zijn hoedanigheid van boedelnotaris de belangen had moeten behartigen van alle erfgenamen. Volgens klager is achteraf gebleken dat onder supervisie van de boedelnotaris ( [geïntimeerde 1] ) allerlei onregelmatigheden hebben plaatsgevonden bij de afwikkeling van de nalatenschap en dat de notaris zich onvoldoende kritisch en onafhankelijk ten opzichte van de executeur heeft opgesteld. Dat hij dit niet heeft gedaan kan hem worden aangerekend.

5.14.

De notaris voert aan dat hij pas op een later moment als gevolg van een administratieve fout er achter is gekomen dat hij ten onrechte stond geregistreerd als boedelnotaris. Inmiddels heeft hij maatregelen getroffen ter voorkoming van dit soort fouten. De notaris was in feite nauwelijks betrokken bij de afhandeling van de boedel. De executeur heeft de boedel grotendeels zelfstandig afgehandeld zodat eventuele onregelmatigheden bij de afwikkeling daarvan hem niet kunnen worden aangerekend. Doordat klager zijn aandeel uit de nalatenschap inmiddels zonder verder commentaar heeft ontvangen is klager impliciet akkoord gegaan met de uiteindelijke afhandeling en verdeling.

5.15.

Het hof overweegt als volgt. Op 17 juni 2020 heeft [geïntimeerde 1] zich ingeschreven in het boedelregister als betrokken notaris. Op 6 juli 2020 is [geïntimeerde 1] per 2 juli 2020 geregistreerd als boedelnotaris. Ter zitting in hoger beroep heeft [geïntimeerde 1] verklaard dat deze registratie abusievelijk is gedaan. Door deze registratie, ook al is dit abusievelijk gebeurd, heeft de notaris het risico gedragen dat derden gerechtvaardigd mochten vertrouwen op dit register en de daaruit voortvloeiende gevolgen. In dit geval heeft klager bij de onder 3.13 genoemde brief van zijn advocaat de notaris aangesproken op diens taken en verantwoordelijkheden als boedelnotaris. Het hof is van oordeel dat de notaris in zijn onder 3.14 vermelde reactie deze veronderstelde hoedanigheid onvoldoende heeft weersproken. Klager is daardoor mogelijk in de waan gelaten dat de notaris wel degelijk de rol van boedelnotaris vervulde op grond waarvan klager erop had mogen vertrouwen dat de notaris de daarbij behorende verantwoordelijkheden op zorgvuldige wijze zou hebben ingevuld. Het hof is van oordeel dat het de notaris dient te worden aangerekend dat de kennelijk onbedoelde registratie als boedelnotaris ten opzichte van klager onvoldoende duidelijk is weersproken. Anders dan de kamer is het hof van oordeel dat ook klachtonderdeel 4 terecht is voorgesteld.

Conclusie en maatregel

5.16.

De conclusie is dat de klachtonderdelen 1 en 2 ongegrond zijn. Ten aanzien van de klachtonderdelen 3 en 4 komt het hof tot een gegrondverklaring, wat het opleggen van een maatregel rechtvaardigt. [geïntimeerde 1] heeft onzorgvuldig gehandeld door een schending van zijn verplichtingen op grond van de Wwft. Ook heeft [geïntimeerde 1] , zelfs nadat hij had geconstateerd dat hij per abuis stond geregistreerd als boedelnotaris, tegenover klager onvoldoende helderheid verschaft over zijn rol en de daarbij behorende verantwoordelijkheden. Het hof is van oordeel dat de maatregel van waarschuwing in dit kader passend en geboden is.

5.17.

Het hof zal ten behoeve van de leesbaarheid van de beslissing van het hof de beslissing van de kamer geheel vernietigen en opnieuw beslissen op alle klachtonderdelen en aan [geïntimeerde 1] daarbij de maatregel van waarschuwing opleggen.

Kostenveroordeling

5.18.

Per 1 januari 2021 is de Richtlijn kostenveroordeling notaris- en gerechts-deurwaarderskamer Gerechtshof Amsterdam 2021 (Staatscourant 2020, nr. 67513) in werking getreden. Het hof hanteert bij de toepassing van de richtlijn de ‘Uitgangspunten proceskostenveroordeling in hoger beroep’ (te raadplegen op de website van dit hof).

5.19.

Omdat de uitspraak van de kamer wordt vernietigd en het hof de klacht (deels) gegrond verklaart, dient [geïntimeerde 1] op grond van artikel 99 lid 5 Wna het door klager in eerste aanleg en in hoger beroep betaalde griffierecht, in totaal € 100,-, aan hem te vergoeden.

5.20.

Aangezien het hof [geïntimeerde 1] ook een maatregel oplegt, wordt hij verder veroordeeld in de volgende kosten in hoger beroep waarbij wegingsfactor 1 overeenkomstig de richtlijn wordt toegepast op de twee laatstgenoemde posten:

a. a) € 50 kosten van klager;

b) € 1.050 kosten van klager in verband met door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

c) € 2.000 kosten van behandeling van de klacht door het hof;

Er zijn geen bijzondere omstandigheden gesteld of gebleken die aanleiding geven tot een andere beslissing.

5.21.

[geïntimeerde 1] dient het griffierecht en de kosten van klager aan klager te voldoen. Klager dient hiervoor een rekeningnummer aan de notaris op te geven. Na opgave van dit rekeningnummer dient de notaris binnen vier weken het griffierecht, de kosten van klager en de kosten van rechtsbijstand aan klager te voldoen.

5.22.

[geïntimeerde 1] dient de kosten van behandeling van de klacht in hoger beroep te betalen aan het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (hierna: LDCR). Het LDCR zal hem berichten binnen welke termijn en op welke wijze hij de kosten dient te voldoen.

6Beslissing

Het hof:

- vernietigt de bestreden beslissing,

en, opnieuw beslissende:

- verklaart de in hoger beroep nieuw geformuleerde klachten onder 4.2. niet-ontvankelijk;

- verklaart de klacht voor zover gericht tegen [geïntimeerde 2] op alle onderdelen ongegrond;

- verklaart de klacht voor zover gericht tegen [geïntimeerde 1] op de klachtonderdelen 1 en 2 ongegrond;

- verklaart de klacht voor zover gericht tegen [geïntimeerde 1] op de klachtonderdelen 3 en 4 gegrond;

- legt aan [geïntimeerde 1] de maatregel van waarschuwing op;

- veroordeelt [geïntimeerde 1] tot betaling aan klager van de aan zijn zijde gevallen kosten in totaal € 1.200 bestaande uit € 50 aan griffierecht eerste aanleg en € 50 aan griffierecht in hoger beroep, € 50 kosten van klager in hoger beroep en € 1.050 aan kosten van rechtsbijstand, binnen vier weken na opgave van het rekeningnummer door klager;

- veroordeelt [geïntimeerde 1] tot betaling van € 2.000 aan kosten van behandeling van de klacht in hoger beroep, te betalen aan het LDCR op de wijze en binnen de termijn als door het LDCR aan [geïntimeerde 1] zal worden meegedeeld.

Deze beslissing is gegeven door mrs. H.T. van der Meer, A.R.O. Mooy en J.A.H. Bruggemann en in het openbaar uitgesproken op 10 juni 2025 door de rolraadsheer.



© Copyright 2009 - 2025 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733