Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 27-05-2025, ECLI:NL:GHARL:2025:3210


Datum publicatie16-06-2025
Zaaknummer200.348.491/01
ProcedureHoger beroep
ZittingsplaatsArnhem
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenKinderen; Hoofdverblijfplaats;
Familievermogensrecht; Vergoedingsrechten art. 1:87
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl

Wijziging hoofdverblijfplaats om financiële redenen? Verdeling ontbonden huwelijksgemeenschap: omvang van een vergoedingsrecht wegens schenking en is deze nominaal of volgt deze de beleggingsleer, taxatie woning.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem

afdeling civiel recht

zaaknummers gerechtshof 200.348.491 en 200.348.492

(zaaknummers rechtbank Gelderland 422534 en 435383)

beschikking van 27 mei 2025

inzake

[verzoekster] ,

wonende te [woonplaats1] ,
die hoger beroep heeft ingesteld,

verder te noemen: de vrouw,

advocaat: mr. R.F. Vonk te Ede,

en

[verzoeker] ,

wonende te [woonplaats1] ,

die ook hoger beroep heeft ingesteld,

verder te noemen: de man,

advocaat: mr. B. Anik te Arnhem.

1Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 29 augustus 2024, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2Het geding in hoger beroep

2.1

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het beroepschrift met producties 1 tot en met 16, ingekomen op 25 november 2024;

- het verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep met producties 1 tot en

met 10;

- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep met producties 1 tot en met 4 (of 21 tot

en met 23);

- een journaalbericht van mr. Vonk van 2 april 2025 met een akte overlegging producties en

de producties 21 tot en met 27.

2.2

Na te noemen [de minderjarige2] heeft bij brief van 28 februari 2025 aan het hof haar mening kenbaar gemaakt met betrekking tot haar hoofdverblijfplaats.

2.3

De mondelinge behandeling heeft op 17 april 2025 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad) is een vertegenwoordiger verschenen.

3De feiten

3.1

Partijen zijn [in] 2007 gehuwd in gemeenschap van goederen.

3.2

Zij zijn de ouders van:

- [de minderjarige1] , geboren [in] 2006, en

- [de minderjarige2] , geboren [in] 2016.

3.3

De man heeft op 19 juli 2023 een verzoek tot echtscheiding en tot het treffen van nevenvoorzieningen ingediend. De vrouw heeft verweer en gevoerd en tegenverzoeken (zelfstandige verzoeken) gedaan.

3.4

Bij voormelde beschikking van 29 augustus 2024 (hierna ook: de bestreden beschikking) is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 13 september 2024 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, waardoor het huwelijk is geëindigd.

3.5

In de bestreden beschikking heeft de rechtbank verder, naast het uitspreken van de echtscheiding, uitvoerbaar bij voorraad :

  • bepaald dat de kinderen van partijen hun hoofdverblijfplaats bij de man hebben;

  • bepaald dat de vrouw met ingang van de datum van die beschikking aan de man maandelijks € 225 per kind dient te betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding;

  • de wijze van verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap gelast.

Tot slot is bepaald dat iedere partij de eigen kosten van de procedure draagt.

4De omvang van het geschil

4.1

Tussen partijen is in geschil de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige2] en de door de vrouw aan de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige2] . Ook is in geschil de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap, meer in het bijzonder de (waardering van de) woning en de hoogte van de vergoedingsvordering van de man.

4.2

De vrouw is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking en zij heeft haar in eerste aanleg gedane verzoeken vermeerderd. Zij verzoekt het hof, kort weergegeven:

  • de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige2] bij haar te bepalen;

  • de door haar te betalen kinderalimentatie ten aanzien van [de minderjarige2] te verlagen naar € 49 per maand;

  • (het hof begrijpt:) de vergoedingsvordering van de man op de gemeenschap op € 26.000 te bepalen;

  • te bepalen dat de woning [adres] te [woonplaats1] opnieuw wordt getaxeerd en dat de man dient aan te tonen dat hij de woning tegen de aldus getaxeerde waarde kan overnemen;

  • voor recht te verklaren dat zij niet hoeft bij te dragen in de kosten van de taxatie van 15 april 2024.

4.3

De man is op zijn beurt met twee grieven in (incidenteel) hoger beroep gekomen. Ook doet de man een bewijsaanbod. Hij verzoekt het hof te bepalen dat hij een vergoedingsvordering op de gemeenschap heeft van € 107.470,66. De man doet ook een bewijsaanbod.

5De motivering van de beslissing

zaaknummer 200.348.491 (hoofdverblijfplaats en kinderalimentatie)

5.1

De vrouw verzoekt om de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige2] bij haar te bepalen. Dat heeft volgens haar financiële voordelen, omdat er in die situatie ongeveer € 200 per maand meer beschikbaar is voor de kinderen. Ook zou dit volgens haar meer aansluiten bij de co-ouderschapsregeling. Volgens de man is het in het belang van [de minderjarige2] dat haar hoofdverblijfplaats bij de man blijft en kunnen louter financiële argumenten geen reden zijn de hoofdverblijfplaats te wijzigen.

5.2

Het hof overweegt dat ten aanzien van de beslissing waar de minderjarige zijn of haar hoofdverblijfplaats heeft, het belang van de minderjarige voorop staat. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt, waarbij hij alle omstandigheden van het geval in acht neemt. Dat een kind door een wijziging van de hoofdverblijfplaats in een betere financiële positie komt te verkeren is een omstandigheid die ook meegewogen dient te worden.

5.3

Het beroep van de vrouw is niet gericht tegen de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: de zorgregeling). Bij een wijziging van de hoofdverblijfplaats verandert er niets in de zorgregeling, zoals op de mondelinge behandeling ook werd bevestigd namens de vrouw. Wel heeft die wijziging van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige2] volgens de vrouw gevolgen voor de door haar aan de man te betalen bijdrage voor [de minderjarige2] . Zij verzoekt het hof om die bijdrage in dat geval te verlagen naar € 49 per maand. In de laatstelijk door de vrouw ingediende berekening komt zij zelfs uit op € 36 per maand. [de minderjarige1] zou op grond van de eerste berekening van de vrouw € 335 ontvangen en in haar tweede berekening € 340. Het is het hof niet duidelijk geworden hoe de financiële belangen van [de minderjarige2] hiermee zijn gebaat. De man krijgt immers nu nog € 225 voor [de minderjarige2] van de vrouw en ontvangt daarnaast kinderbijslag en het kindgebonden budget. Indien het hof het verzoek van de vrouw zou toewijzen, zou de man geen kinderbijslag en geen kindgebonden budget meer ontvangen en van de vrouw enkel nog een maandelijkse bijdrage van € 49 ontvangen. Nu de zorgregeling niet wijzigt betekent toewijzing van het verzoek van de vrouw feitelijk dat de man veel minder geld ontvangt, terwijl hij dezelfde zorg moet leveren. Immers, als [de minderjarige2] bij hem is zal hij nog steeds (in natura) moeten voorzien in de behoefte van [de minderjarige2] , maar zal daartoe over minder financiële middelen beschikken. Dat is niet in het belang van [de minderjarige2] . Door toewijzing van het verzoek zou enkel de financiële positie van de vrouw erop vooruit gaan, evenwel ten koste van die van de man. Niet duidelijk is geworden hoe daarmee het belang van [de minderjarige2] is gediend. Ook anderszins is niet aangetoond dat wijziging van de hoofdverblijfplaats in het belang is van [de minderjarige2] . Het hof zal het verzoek van vrouw dan ook afwijzen, hetgeen in lijn is met het door de raad op de mondelinge behandeling gegeven advies. Grief 1 van de vrouw faalt.

zaaknummer 200.348.492 (de verdeling)

het vergoedingsrecht van de man

5.4

Partijen hebben samen de woning aan het [adres] in [woonplaats1] gekocht. De levering heeft op 24 februari 2010 plaatsgevonden. De man stelt dat zijn ouders hem bij die gelegenheid € 76.000 hebben geschonken met een uitsluitingsclausule, dat deze schenking is gebruikt bij de aankoop en dat hij daardoor een vergoedingsvordering op de gemeenschap heeft. Nu die schenking is gebruikt voor de aankoop van de woning, heeft deze volgens de man in de zelfde mate gerendeerd als de waarde van de woning. Daarom maakt hij niet alleen aanspraak op het geschonken bedrag, maar ook op het rendement daarop.

De vrouw erkent dat de man € 26.000 in contanten van zijn ouders geschonken heeft gekregen en dit gebruikt is bij de aankoop van de woning en dat hij een vergoedingsvordering op de gemeenschap heeft ten belope van dit bedrag. De overige € 50.000 betreft volgens haar een ‘schuldigerkenning uit vrijgevigheid’; dat bedrag heeft de man (nog) niet daadwerkelijk ontvangen en dus ook niet gebruikt bij de aankoop van de woning. Zij betwist dat meer dan de € 26.000 is gebruikt bij de aankoop en dat de man recht op vergoeding van meer dan dat bedrag zou hebben.

5.5

Het hof overweegt als volgt. Niet ter discussie staat dat de man van zijn ouders een schenking heeft ontvangen. De betreffende notarieel verleden schenkingsakte van 24 februari 2010 maakt deel uit van het procesdossier. Daaruit blijkt dat de ouders van de man aan hem hebben geschonken i.) een bedrag in contanten groot € 26.000 en ii) door middel van schuldigerkenning een som van € 50.000. Als voorwaarde voor de schenking in contanten is nog opgenomen dat die is geschied onder de opschortende voorwaarde dat de begiftigde (de man) een eigen woning heeft verworven en verder is vermeld dat die verwerving op diezelfde dag zal worden gerealiseerd. Ook de aangifte schenkbelasting is onderdeel van het dossier en ook daarin wordt vermeld dat het een schenking van € 26.000 in contanten en van € 50.000 door middel van schuldigerkenning betreft.

5.6

Anders dan de man stelt blijkt uit de nota van afrekening van de notaris betreffende de levering naar het oordeel van het hof niet dat de man de gehele schenking van € 76.000 heeft aangewend bij de aankoop. Het totaal door de kopers (de man en de vrouw) te betalen bedrag is blijkens die nota van afrekening € 184.197,66. Dit betreft de koopprijs van de woning, de verschuldigde overdrachtsbelasting, verrekening van zakelijke lasten en de kosten van de notaris (leveringsakte, hypotheekakte en verschotten). Die totale kosten zijn blijkens de nota van afrekening grotendeels voldaan door de door de man ontvangen schenking van € 26.000, de reeds voldane waarborgsom van € 17.214 en een hypothecaire lening bij de ouders van de man van € 115.986,66. Per saldo bleef er voor de kopers nog een te betalen bedrag van € 25.000 over.

5.7

Daarmee lijkt eerder de stelling van de vrouw dat enkel de geschonken € 26.000 is aangewend bij de aankoop te worden onderbouwd. Verder wijst ook het door de man in eerste aanleg overgelegde en door de vrouw genoemde gedeelte uit de aangifte inkomstenbelasting 2021 van de ouders van de man in die richting. Dat gedeelte betreft een toelichting op het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen en daarin is onder het kopje ‘waarde van schulden’ opgenomen een schuld aan [verzoeker] met (zowel op 1 januari 2021 als op 31 december 2021) een omvang van € 50.000. Volgens de vrouw is dat de in februari 2010 schuldig erkende € 50.000.

5.8

De man wijst echter op een door hem overgelegd e-mailbericht van 28 oktober 2024 aan zijn vader, afkomstig van een notaris verbonden aan het kantoor van de notaris die de akte van schenking heeft verleden. Daarin staat onder meer:

‘In vervolg op ons telefonisch overleg van vorige week geef ik u hierbij een samenvatting

van hetgeen wij hebben besproken:

- In de akte van schenking van 24 februari 2010 is vastgelegd dat er een bedrag van € 26.000 in contanten werd geschonken en een bedrag van € 50.000 door middel van schuldigerkenning werd geschonken.

- Uit de overboekingen die u destijds aan ons kantoor heeft gedaan blijkt dat de volledige koopsom en kosten voor uw zoon heeft betaald. Ook het slotsaldo van € 25.000 is door u betaald. Met die betaling van € 25.000 werd door u direct een gedeelte van het schuldig erkende bedrag afgelost. Uit de aanslag schenkbelasting (zie bijlage) die destijds is opgelegd blijkt ook dat voor een bedrag van € 50.000 een beroep is gedaan op de verhoogde schenkingsvrijstelling in verband met de verkrijging van een eigen woning.’

Dit wijst er volgens de man op dat er meer dan enkel het gedeelte van € 26.000 van de totale schenking is aangewend ten behoeve van de aankoop.

5.9

Met overlegging van voormelde e-mail heeft de man naar het oordeel van het hof nog niet bewezen dat hij meer dan de schenking in contanten van € 26.000 heeft aangewend bij de aankoop van de woning, maar hij heeft wel een toelichting gegeven van zijn stelling dat (in elk geval) het bij te betalen bedrag van € 25.000 is betaald ten laste van de schenking van de ouders aan de man (deels betaald met de vordering van € 50.000 die de man vanwege de schuldigerkenning op zijn ouders heeft). De man heeft aangeboden zijn stellingen nader te bewijzen, zowel schriftelijk als door het horen van hemzelf en zijn vader als getuige. Het hof zal de man in de gelegenheid stellen te bewijzen dat ook de in 2010 schuldig erkende € 50.000 of een gedeelte daarvan is aangewend voor de aankoop van de woning aan het [adres] in [woonplaats1] . Het komt het hof geraden voor dat de man bij die gelegenheid in ieder geval de aangiftes inkomstenbelasting van zichzelf en zijn ouders vanaf 2010 tot heden als bewijsstuk over legt.

5.10

De beslissing over het vergoedingsrecht op dit punt zal het hof aanhouden.

nominaal of volgens de ‘beleggingsleer’

5.11

Het voormelde staat er niet aan in de weg dat het hof beslist op de vraag of het vergoedingsrecht van de man nominaal (stelling vrouw) is of dat de zogeheten beleggingsleer daarop van toepassing is (stelling man) of dat er anderszins met een rendement rekening gehouden dient te worden.

5.12

De rechtbank heeft gelet op de omschrijving van de uitsluitingsclausule beslist dat ook de vruchten van de schenking voor vergoeding aan de man in aanmerking komen en heeft voor de berekening daarvan een formule gegeven zoals die bij toepassing van artikel 1: 96 lid 4 tweede zin van het Burgerlijk Wetboek (BW) wordt gebezigd.

5.13

De in de akte van schenking opgenomen uitsluitingsclausule luidt als volgt:

Al hetgeen krachtens de onderhavige schenkingen is verkregen alsmede de vruchten daarvan zal niet vallen in enige gemeenschap van goederen en kan niet worden betrokken in enige verrekeningsovereenkomst.’

Daarin is niet bepaald wat onder ‘de vruchten daarvan’ dient te worden begrepen. De man ziet de (evenredige) waardevermeerdering van de woning als vrucht van het geschonken geldbedrag. De vrouw betwist dat.

5.14

Artikel 3:9 BW geeft een definitie van de term vruchten. Daarin wordt een onderscheid gemaakt tussen natuurlijke en burgerlijke vruchten. Natuurlijke vruchten zijn zaken die als vrucht van een andere zaak worden aangemerkt. Burgerlijke vruchten zijn rechten die volgens verkeersopvatting als vruchten van goederen worden aangemerkt. Van een geldbedrag zijn volgens verkeersopvatting de daarover ontvangen rentes te kwalificeren als (burgerlijke) vruchten. Zou de man de geschonken gelden op zijn bankrekening hebben gestort dan zou de daarover ontvangen rente dus als vrucht hebben te gelden. De man heeft het hem geschonken geldbedrag echter besteed. Hij heeft het geld gebruikt bij de aankoop van de woning. De man heeft het geschonken geldbedrag niet meer en heeft daarvan ook niet de burgerlijke vruchten. Zijn stelling dat de waardevermeerdering van het goed waaraan het geschonken geldbedrag is besteed heeft te gelden als vrucht van het eerder geschonken geldbedrag volgt het hof niet. De waardevermeerdering van een goed waarvan de koopsom deels is betaald met van de gemeenschap uitgesloten gelden is geen vrucht van die gelden. Dat volgt niet uit artikel 3:9 BW en ook niet uit de omschrijving van de uitsluitingsclausule.

5.15

De man stelt dat hij (al dan niet) op grond van 1:96 lid 4 tweede zin BW recht heeft op een vergoeding van meer dan het bedrag uit zijn eigen vermogen dat hij voor de betaling van de koopsom voor de woning heeft gebruikt. Die stelling strandt vanwege het tijdstip van het ontstaan van zijn vergoedingsrecht. Het huidige artikel 1:96 lid 4 tweede zin BW geldt sinds 1 januari 2012. Nu de betaling van de koopsom met eigen vermogen (uit de schenking) is gedaan in 2010 is de vergoedingsvordering ontstaan voor 2012 en is op het beloop van de vergoedingsvordering, gelet op het overgangsrecht, artikel 1:96 lid 4 tweede zin BW niet van toepassing. Op een dergelijke vergoedingsvordering is het recht van voor 1 januari 2012 van toepassing en dit houdt in dat de vergoeding gelijk is aan het gebruikte bedrag (men spreekt ook wel van ‘nominaal’).

5.16

De conclusie is dan ook dat de vergoedingsvordering van de man gelijk is aan het door hem gebruikte bedrag. Het hof zal aldus beslissen en de bestreden beschikking op dit punt vernietigen. Grief 2 van de vrouw slaagt.

schenking € 50.000 in 2014

5.17

In zijn verweer op het incidenteel hoger beroep stelt de man dat voor hem een belangrijk punt is dat zijn ouders in 2014 nogmaals € 50.000 aan hem hebben geschonken, zij het zonder dat daarbij sprake was van een uitsluitingsclausule. Die schenking is volgens de man afgeboekt op de openstaande hypothecaire lening van partijen bij de ouders van de man.

5.18

Hoewel de man dit als belangrijk punt benoemt, heeft hij hierover in hoger beroep geen grief of verzoek geformuleerd. Ten overvloede en voor de duidelijkheid overweegt het hof dat ten aanzien van deze schenking geen vergoedingsvordering is ontstaan, omdat door die schenking geen vermogensverschuiving tussen partijen heeft plaatsgevonden. Die kwijtschelding op een gemeenschappelijke schuld is niet gedaan ten laste van het eigen vermogen van de man.

moet de woning opnieuw worden getaxeerd?

5.19

De rechtbank heeft in de bestreden beschikking de wijze van verdeling van de woning gelast. In rechtsoverweging 3.54 van de bestreden beschikking heeft de rechtbank de verschillende stappen beschreven waarmee tot verdeling van de woning dient te worden gekomen en heeft daarmee als het ware, zoals de rechtbank dat zelf noemt, een ‘spoorboekje’ gegeven. Geen van partijen komt in hoger beroep op tegen dit ‘spoorboekje’, zoals op de mondelinge behandeling desgevraagd door beide partijen ook is bevestigd. Dat houdt in dat partijen gehouden zijn aan dit spoorboekje.

5.20

Het hof overweegt over de vraag of de woning opnieuw moet worden getaxeerd als volgt. De man heeft op 15 april 2024 een taxatie van de woning doen uitvoeren. De rechtbank heeft bepaald dat indien de vrouw niet akkoord kan gaan met de in opdracht van de man uitgevoerde taxatie, partijen gezamenlijk binnen een week na de beschikking een nieuwe opdracht tot taxatie zullen geven om de woning (bindend) te taxeren tegen de actuele waarde. De vrouw is niet akkoord gegaan met het taxatierapport en dus dient, conform het spoorboekje, de woning opnieuw te worden getaxeerd.

5.21

De man stelt weliswaar dat de vrouw geen (goede) reden heeft gegeven om niet met de op 15 april 2024 uitgevoerde taxatie akkoord te gaan, maar volgens ‘het spoorboekje’ was de vrouw daar ook niet toe gehouden. Daarin staat geen enkele voorwaarde voor het niet akkoord gaan met het in opdracht van de man opgemaakte taxatierapport. Het hof zal het verzoek van de man om de woning tegen de getaxeerde waarde van € 370.000 aan hem toe te delen daarom afwijzen. Overigens heeft de vrouw wel een reden gegeven waarom zij niet akkoord is met de taxatie van 15 april 2024, namelijk dat ze bij die taxatie niet aanwezig is geweest. Grief 3 van de vrouw slaagt in zoverre dat de woning opnieuw getaxeerd dient te worden. Grief 1 van man slaagt ook voor zover het betreft de door de rechtbank abusievelijk verkeerd genoemde datum van het taxatierapport, niet echter voor zover daarin een verzoek moet worden gelezen om van dit rapport uit te gaan en de woning tegen de in april 2024 getaxeerde waarde van € 370.000 aan de man toe te delen.

5.22

Ten aanzien van de vermeerdering van verzoek van de vrouw om voor recht te verklaren dat zij niet gehouden is bij te dragen aan de kosten van in opdracht van de man uitgevoerde taxatie in 2024 overweegt het hof als volgt. Door indiening door de man van het inleidend verzoekschrift op 19 juli 2023 is de huwelijksgemeenschap ontbonden (artikel 1:99 lid 1 onder b BW) . De opdracht tot taxatie is door de man verstrekt ná die datum, waardoor de schuld wegens kosten van die taxatie op grond daarvan niet behoort tot de ontbonden gemeenschap. De man is als opdrachtgever aansprakelijk voor die schuld en is gelet op het tijdstip van ontstaan daarvan daarvoor ook draagplichtig. Voor een draagplicht voor de vrouw ontbreekt een wettelijke grondslag. Het hof zal dit verzoek van de vrouw toewijzen.

het spoorboekje

5.23

In haar derde grief stelt de vrouw dat het door de rechtbank gegeven spoorboekje niet goed werkbaar is, in die zin dat de termijnen die daarin zijn genoemd reeds zijn verstreken. Het hof zal daarom hof de door de rechtbank gelaste wijze van verdeling van de woning vernietigen en opnieuw de wijze van verdeling gelasten. Gebleken is inmiddels dat [naam1] Makelaars, die de taxatie in opdracht van de man heeft uitgevoerd, niet binnen twee jaar opnieuw dezelfde woning mag taxeren. Uit door de vrouw overgelegde stukken blijkt dat partijen het erover eens zijn dat [naam2] Makelaars de nieuwe taxatie kan uitvoeren. Het hof zal aldus beslissen. Afhankelijk van in hoeverre de man slaagt in zijn bewijs (rov. 5.9), zal de vergoedingsvordering van de man op de gemeenschap tussen de € 26.000 en € 76.000 liggen. Dat zou voor de man een voldoende concrete bandbreedte moeten zijn om de mogelijkheden tot financiering van toedeling van de woning aan hem te kunnen onderzoeken.

Het hof zal de wijze van verdeling van de woning [adres] te [woonplaats1] gelasten als volgt:

- partijen zullen binnen één week na de datum van deze beschikking gezamenlijk opdracht geven aan [naam2] Makelaars te [woonplaats1] om de woning (bindend) te taxeren tegen de actuele waarde. Indien slechts een van de partijen binnen deze termijn een opdracht aan de makelaar heeft verstrekt, dan is deze na het verstrijken van de termijn bevoegd om als vertegenwoordiger van de andere partij de opdracht aan de makelaar te verstrekken;

- ieder van partijen draagt de helft van de kosten van de taxatie;

- de man krijgt gedurende drie maanden vanaf de datum van deze beschikking de gelegenheid om de vrouw schriftelijk en met bewijsstukken onderbouwd te berichten of hij de woning en de rechten en verplichtingen uit de spaarpolis kan overnemen tegen de taxatiewaarde ervan dan wel de waarde van de spaarpolis, waarbij:

de man de geldleningen waarvoor recht van hypotheek is gevestigd op de woning geheel voor zijn rekening zal nemen en als eigen schuld zal voldoen en de vrouw zal worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor deze hypothecaire geldleningen;

de man de helft van de overwaarde van dc woning, bestaande uit de taxatiewaardeplus de waarde van de aan de hypotheek verbonden spaarpolis, na aftrek van de hypothecaire schuld(en) op het moment van de notariële overdracht, aan de vrouw zal vergoeden;

- indien de man de woning kan overnemen onder voornoemde voorwaarden dient de levering van de woning en de rechten en verplichtingen uit de spaarpolis aan de man plaats te vinden binnen één maand, nadat hij de vrouw binnen de termijn van drie maanden na de datum van deze beschikking schriftelijk heeft bericht dat hij de woning kan overnemen;

- de kosten van de notariële akte van levering van de woning komen in dit geval voor rekening van de man;

- indien de man de vrouw binnen drie maanden bericht dat hij niet in staat is de woning over te nemen, dan wel niet binnen de genoemde termijn van drie maanden schriftelijk heeft bericht dat hij in staat is de woning onder voormelde voorwaarden over te nemen, dan wel indien ondanks laatstgenoemd bericht de levering van de woning niet uiterlijk een maand na dat bericht heeft plaatsgevonden (tenzij dit buiten de schuld van de man is), zal de woning door partijen te koop worden aangeboden door de makelaar die de taxatie heeft verricht;

- partijen dienen binnen een week nadat de hiervoor bedoelde omstandigheid zich voordoet een opdracht tot verkoop aan de makelaar te geven;

- partijen zullen in onderling overleg met de makelaar de vraagprijsbepalen;

- indien partijen er niet binnen twee weken na de opdrachtverlening aan de makelaar in slagen om gezamenlijk de vraagprijs te bepalen, zal de makelaar de woning te koop mogen aanbieden tegen een marktconforme vraagprijs;

- partijen zijn gehouden de aanwijzingen van de makelaar op te volgen;

- de man dient een sleutel aan de makelaar ter beschikking te stellen voor het maken van foto’s en voor bezichtigingen;

- de man dient de woning op orde te houden en aanwijzingen van de makelaar hierover op te volgen;

- partijen zullen in overleg met de makelaar de verkoopovereenkomst aangaan met degene die onder de beste voorwaarden de hoogste prijs biedt indien en voor zover die prijs volgens beide partijen de best mogelijke prijs is. In het geval partijen het niet eens kunnen worden over de vraag of een aanbod de best mogelijke prijs is, zal de makelaar dit bindend kunnen bepalen;

- als de verkoopprijs bindend is vastgesteld zijn beide partijen verplicht hun medewerking te verlenen aan de verkoop en levering van de woning;

- na verkoop moet(en) met de verkoopopbrengst en de uitkering van de spaarpolis de hypothecaire geldlening(en) worden afgelost en de aan de verkoop verbonden kosten worden betaald; het eventuele restant moeten partijen bij helfte delen, dan wel voor zover er een restschuld ontstaat, moeten zij ieder de helft daarvan dragen;

- de verkoopkosten (kosten van de makelaar, de notaris en de overige kosten ter zake van de verkoop en levering) zullen door partijen gezamenlijk gedragen worden, ieder voor de helft.

5.24.

Het hof zal in 6.1. tot en met 6.4. een eindbeslissing geven op de geschilpunten van partijen over de hoofdverblijfplaats van hun dochter, de kinderalimentatie en de wijze van verdeling van de woning; het hof geeft nog geen eindbeslissing over de omvang van de vergoedingsvordering van de man op de gemeenschap maar geeft daarvoor in 6.5. een bewijsinstructie.

6De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en in het incidenteel hoger beroep:

6.1

bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 29 augustus 2024, voor zover daarin is beslist over de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige2] en de door de vrouw aan de man te betalen bijdrage de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige2] ;

6.2

vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 29 augustus 2024, voor zover daarin de wijze van verdeling van de woning [adres] te [woonplaats1] is gelast;

6.3

gelast de wijze van verdeling van de woning aan het [adres] te [woonplaats1] zoals opgenomen in rechtsoverweging 5.23 van deze beschikking;

6.4

verklaart voor recht dat de vrouw niet draagplichtig is voor de kosten van de in opdracht van de man in 2024 uitgevoerde taxatie van die woning door [naam1] Makelaars;

6.5

stelt de man in de gelegenheid te bewijzen dat naast het in 2010 geschonken bedrag van € 26.000 ook de geschonken € 50.000 of een gedeelte daarvan is aangewend ter financiering van de woning [adres] in [woonplaats1] ;

6.5.1

als getuigen worden gehoord, zal raadsheer-commissaris mr. M.L. van der Bel de getuigen verhoren in het Paleis van Justitie aan de Walburgstraat 2-4 in Arnhem. Partijen moeten daar zelf bij aanwezig zijn;

6.5.2

de man moet in dat geval op uiterlijk 10 juni 2025 laten weten hoeveel getuigen hij wil laten horen met opgave van de verhinderdagen van die getuigen, van partijen en van hun advocaten. Daarna stelt het hof de dag en het tijdstip van het verhoor vast. Dat gebeurt ook als de opgave onvolledig is;

6.5.3

de man moet de namen en woonplaatsen van de getuigen ten minste een week voor het getuigenverhoor aan de wederpartij en de griffier van het hof opgeven;

6.5.4

indien de man het bewijs wil leveren door het indienen van nieuwe stukken, moet de man die uiterlijk op 10 juni 2025 aan het hof en de wederpartij sturen;

6.5.5.

de man moet uiterlijk op 10 juni 2025 de aangiften en aanslagen IB van zichzelf en zijn ouders overleggen;

6.6

houdt iedere verdere beslissing aan.

Deze beschikking is gegeven door mrs. M.L. van der Bel, J.H. Lieber en A.T. Bol, bijgestaan door mr. H.P.J. Meijerink als griffier, en is op 27 mei 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.



© Copyright 2009 - 2025 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733