Rechtbank Zeeland-West-Brabant 03-06-2025, ECLI:NL:RBZWB:2025:3581

Essentie (redactie)

Bepaling HVP kind bij moeder, maar moeder, die de laatste 2 jaar 8x is verhuisd, moet uiterlijk in paasvakantie 2026 verhuizen naar woning binnen 20 kilometer man. Moeder krijgt voor zolang vervangende toestemming voor huidige verhuizing en schoolinschrijving, uiterlijk tot deze paasvakantie. De zorgregeling blijft voorlopig zoals die is: vader ziet kind in weekends. Zorgen die vader heeft geuit over de opvoedkwaliteiten van moeder en de onrust die de vele verhuizingen veroorzaken voor kind lijken gelegenheidsargumenten.


Datum publicatie13-06-2025
ZaaknummerC/02/431198 / FA RK 25/401
ProcedureRekestprocedure
ZittingsplaatsMiddelburg
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenKinderen; Verhuizing met kind
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl

Beschikking van de meervoudige kamer over wijziging hoofdverblijfplaats, zorg- en contactregeling, vervangende toestemming verhuizing, inschrijving school en zwemles.

Volledige uitspraak


beschikking

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht

Zittingsplaats: Middelburg

Zaaknummer: C/02/431198 / FA RK 25/401

Datum uitspraak: 3 juni 2025

Beschikking van de meervoudige kamer over wijziging hoofdverblijfplaats, zorg- en contactregeling, vervangende toestemming verhuizing, inschrijving school en zwemles


in de zaak van

[de man] ,

hierna te noemen: verzoeker / de man,

wonende te [woonplaats 1] ,

advocaat: mr. D.P. Mandema,

en

[de vrouw] ,

hierna te noemen: verweerster / de vrouw,

wonende te [woonplaats 2] ,

advocaat: mr. R.G. Jagesar,

betreffende de minderjarige:

[de minderjarige] ,

geboren op [geboortedag] 2020 te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen: [de minderjarige] .

Op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg, hierna: de Raad, de rechtbank over het verzoek geadviseerd.

1Het procesverloop

1.1

In het dossier zitten de volgende stukken:

- het op 21 januari 2025 ontvangen verzoek met bijlagen;

- de op 29 januari 2025 ontvangen brief van verzoeker met aanvullende stukken;

- het op 1 april 2025 ontvangen verweerschrift tevens houdende zelfstandig verzoek, met bijlagen;

- het op 2 april 2025 ontvangen aanvullend verzoekschrift inhoudende een wijziging van het verzoek, met bijlagen;

- het op 4 april 2025 ontvangen rapport van de Raad.

1.2

De verzoeken zijn door de meervoudige kamer van deze rechtbank mondeling behandeld op 8 april 2025. Bij die behandeling zijn gekomen partijen, met hun advocaten. Ook waren twee vertegenwoordigers aanwezig namens de Raad.

2De feiten

2.1

Partijen hebben een affectieve relatie gehad. Uit hun relatie is geboren [de minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2020 te [geboorteplaats] .

2.2

[de minderjarige] verblijft bij de vrouw.

2.3

De man heeft [de minderjarige] erkend.

2.4

Partijen hebben samen het gezag over [de minderjarige] .

2.5

Bij vonnis in kort geding van 14 februari 2025 van de rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft de voorzieningenrechter de Raad verzocht om een onderzoek te (doen) verrichten ten behoeve van de bodemprocedure. 1

3De verzoeken

3.1

De man verzoekt, na wijziging en aanvulling, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

Primair:

I. te bepalen dat [de minderjarige] haar hoofdverblijf bij de man heeft en op het adres van de man wordt ingeschreven in de BRP;

II. een reguliere zorg- en contactregeling vast te stellen waarbij [de minderjarige] om de week van vrijdagmiddag uit school tot zondag eind van de middag bij de vrouw verblijft en waarbij voornoemde regeling - indien dit goed verloopt - wordt uitgebreid naar drie weekenden per maand, althans een reguliere zorg- en contactregeling vast te stellen die de rechtbank passend acht in het belang van [de minderjarige] ;

III. aan de man vervangende toestemming verlenen om [de minderjarige] in te schrijven op [basisschool 1] ;

IV. aan de man vervangende toestemming te verlenen om [de minderjarige] in te schrijven bij het [zwembad] en de [zwemvereniging] ;

Subsidiair:

V. te bepalen dat de vrouw binnen één week na de door de rechtbank te wijzen beschikking dient te verhuizen naar een woning of appartement in [woonplaats 1] , althans naar een woning of appartement binnen een straal van 15 kilometer van de aan de man in eigendom toebehorende woning vaan [adres 1] te [woonplaats 1] ;

VI. te bepalen dat het de vrouw, zonder toestemming van de man, wordt verboden te verhuizen naar een andere gemeente buiten een straal van 15 kilometer van [adres 2] te [woonplaats 1] ;

VII. te bepalen dat in het geval de vrouw niet met [de minderjarige] terugverhuist, [de minderjarige] wordt toevertrouwd aan de man en haar verblijfplaats wordt bepaald bij de man;

VIII. dit alles op straffe van verbeurte van een dwangsom ad € 500 voor iedere dag dat de vrouw daarmee in gebreke blijft, met een maximum van € 50.000 en zo nodig te bewerkstelligen met behulp van de sterke arm;

IX. een reguliere zorg- en contactregeling vast te stellen waarbij [de minderjarige] in de oneven weken van woensdag uit school tot en met zondag 18:00 uur bij de man verblijft en in de even weken van woensdag uit school tot en met vrijdag 18:00 uur bij de man verblijft; en

X. te bepalen dat de vrouw wordt veroordeeld in de proceskosten.

3.2

De vrouw is het niet eens met het de verzoeken van de man over de wijziging van het hoofdverblijf van [de minderjarige] , de wijziging van de zorg- en contactregeling, en vervangende toestemming voor verhuizing, inschrijving school en zwemles. Zij verzoekt deze verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen.

De vrouw verzoekt zelfstandig, uitvoerbaar bij voorraad:

I. De volgende omgangsregeling tussen de man en de minderjarige vast te stellen: Om het weekend vanaf vrijdag 15:00 tot en met zondag 16:00, waarbij de man de minderjarige bij de vrouw ophaalt en weer afzet.

II. Aan de vrouw vervangende toestemmingen te verlenen, die de toestemming van de man vervangt, voor de verhuizing van de minderjarige naar het adres van de vrouw aan [adres 3] te [woonplaats 2] , althans deze verhuizing in stand te houden;

III. Aan de vrouw vervangende toestemming te verlenen, die de toestemming van de man vervangt, voor de inschrijving dan wel de instandhouding van de schoolgang en inschrijving van de minderjarige op [basisschool 2] aan [adres 4] te [woonplaats 2] .

4Bepalen hoofdverblijf / vervangende toestemming tot verhuizing

4.1

Het standpunt van de man

4.1.1

Ter onderbouwing van zijn primaire verzoek voert de man aan dat de vrouw geen stabiele en veilige opvoedomgeving biedt aan [de minderjarige] en niet de juiste keuzes maakt in het belang van [de minderjarige] . Sinds ze de man heeft verlaten is de vrouw in een periode van twee jaar acht keer verhuisd. Onder invloed van haar psychische gesteldheid heeft de vrouw soms hevige woedeaanvallen, zij heeft vaak nieuwe partners en heeft met één partner te maken gehad met huiselijk geweld, het huis van de vrouw is een rommel, er is onvoldoende hygiëne en [de minderjarige] gaat vaak te laat naar bed. De man merkt dat [de minderjarige] ’s mentale gezondheid door de situatie is geschaad; zo kan zij heel overdreven reageren op een klein incident, zoals het omstoten van een beker.

4.1.2

De man heeft daarentegen een stabiel leven in [woonplaats 1] , waar hij eerder ook met de vrouw en [de minderjarige] heeft gewoond. Hij woont samen met zijn nieuwe partner, die ook zijn ex-partner is en de moeder van de twee kinderen die hij al had voordat [de minderjarige] werd geboren. [de minderjarige] komt daar graag, heeft een goede band met haar halfbroer en -zus en de partner van de man. Ze heeft in de buurt ook vriendjes en vriendinnetjes. In het huis is een kamer voor [de minderjarige] . De man heeft flexibele werktijden zodat hij er vaak voor [de minderjarige] kan zijn.

4.1.3

De man heeft eerder ingestemd met een tijdelijke verhuizing van de vrouw met [de minderjarige] naar [plaats 1], en de inschrijving van [de minderjarige] op een basisschool in [plaats 1], maar hij heeft die toestemming later weer ingetrokken. Hij heeft nooit toestemming gegeven voor de verhuizing naar [woonplaats 2] . Zijn handtekening onder het inschrijfformulier voor de basisschool in [woonplaats 2] is zelfs vervalst.

4.1.4

De man vindt dat [de minderjarige] een vaste thuisbasis nodig heeft, waar zij zich veilig en vertrouwd voelt. Alleen hij kan die basis bieden. De man heeft geen vertrouwen in de verklaring van de vrouw dat zij nu echt een stabiele basis heeft in [woonplaats 2] en niet van plan is daar weer te vertrekken omdat zij dat dat in het verleden ook heeft gezegd over andere woonplaatsen en daar dan toch weer vertrok. De man denkt dat de vrouw ook weer uit [woonplaats 2] zal verhuizen, omdat de vrouw een partner heeft in de regio [plaats 2], terwijl zij in [woonplaats 2] geen werk en geen sociaal netwerk heeft.

4.1.5

Voor wat betreft de bepaling van het hoofdverblijf wijst de man erop dat zolang de vrouw in de buurt van de man woonde, er feitelijk sprake was van co-ouderschap. Zelfs al woonde [de minderjarige] formeel bij de vrouw, dan kwamen de vrouw en [de minderjarige] wel eten bij hem thuis. Hij heeft de vrouw ook geholpen bij het vinden van een woning en de verhuizing. In het ouderschapsplan dat partijen na de scheiding samen hebben opgesteld was het hoofdverblijf bij de vrouw bepaald, maar zou [de minderjarige] in een 50/50 verdeling bij ouders verblijven. Het ouderschapsplan is uiteindelijk niet ondertekend omdat partijen het niet eens konden worden over de bijdrage in de kosten voor de zorg en opvoeding.

4.1.6

De voorgenomen verhuizing van [de minderjarige] naar [woonplaats 1] is goed voorbereid en doordacht, conform de criteria die de Hoge Raad daarvoor heeft bepaald. 2 De man geeft aan dat zijn werkrooster de mogelijkheid biedt om er vaak voor [de minderjarige] te zijn. Als [de minderjarige] verhuist zal hij de eerste vier weken vrij nemen om haar te laten wennen aan haar nieuwe woonomgeving. Ter nadere onderbouwing voegt de man documenten toe waaruit blijkt dat [de minderjarige] na de zomer kan starten op de basisschool in de buurt van de woning van de man en met zwemles in een nabijgelegen zwembad.

4.1.7

De man onderbouwt zijn subsidiaire verzoek, het bevel tot terugverhuizing naar de omgeving van [woonplaats 1] , door te verwijzen naar het belang van [de minderjarige] om een onbelemmerd contact te kunnen hebben met haar beide ouders. De vrouw had geen noodzaak om te verhuizen naar [woonplaats 2] . Door vast te houden aan haar verblijf in [woonplaats 2] staat de vrouw aan een onbelemmerd contact tussen de man en [de minderjarige] in de weg. De man is door de vrouw feitelijk buiten spel gezet. Het risico bestaat dat [de minderjarige] in een loyaliteitsconflict terecht zal komen. De man is bereid om de vrouw te helpen met het zoeken van een passende huurwoning in de omgeving van [woonplaats 1] .

4.1.8

In reactie op het zelfstandig verzoek van de vrouw om vervangende toestemming te verlenen om met [de minderjarige] naar [woonplaats 2] te verhuizen, althans daar te blijven wonen, voert de man aan dat er geen noodzaak was voor de vrouw om te verhuizen, dat zij de verhuizing niet goed heeft voorbereid, en dat de gevolgen van de verhuizing voor de man onvoldoende worden verzacht of gecompenseerd. Uit een overgelegde e-mail van de gemeente Den Haag blijkt dat de man niet betrokken is bij de keuze voor een verhuizing van de vrouw met [de minderjarige] naar [woonplaats 2] . Hij heeft alleen onder druk zijn handtekening gezet onder een document dat door de gemeente ‘ouderschapsplan’ wordt genoemd – maar dat feitelijk niet is – omdat de vrouw anders met [de minderjarige] op straat zou komen te staan. Uit overgelegde whatsapp berichten blijkt dat hij zich altijd heeft verzet tegen een verhuizing van de vrouw met [de minderjarige] naar Zeeland. De handtekening van de man op het inschrijfformulier voor de school in [woonplaats 2] is vervalst. Voor het overige komen zijn argumenten overeen met hetgeen hij heeft aangevoerd ter onderbouwing van zijn subsidiaire verzoek, het bevel tot terugverhuizen. Door de grote afstand die er nu bestaat tussen hem en zijn dochter vreest de man dat hij [de minderjarige] feitelijk zal kwijtraken of misschien al kwijtgeraakt is.

4.2

Het standpunt van de vrouw

4.2.1

De vrouw verweert zich tegen het verzoek van de man. Zij stelt zich op het standpunt dat zij gedwongen is om met [de minderjarige] het huis in [woonplaats 1] te verlaten toen duidelijk werd dat de man een relatie was begonnen met zijn ex-vrouw, de moeder van zijn andere twee kinderen. Het vele verhuizen was een gevolg van de noodzaak om de woning te verlaten, de moeilijke woningmarkt in de omgeving van [plaats 2], en het gebrek aan een sociaal vangnet in die omgeving, wat een probleem was toen [de minderjarige] langdurig ziek was en de vrouw moest werken.

4.2.2

Dankzij bemiddeling door de gemeente Den Haag, via de zogenoemde ‘verhuisbox’ heeft de vrouw een woning aangeboden gekregen in [woonplaats 2] . De man heeft bij de inschrijving voor de verhuisbox ingestemd met een aangepast ouderschapsplan en een verhuizing van de vrouw met [de minderjarige] op maximaal anderhalf uur vanaf de woonplaats van de man. Omdat de woning aan deze voorwaarde voldeed heeft de vrouw de woning geaccepteerd. De man had bovendien eerder al ingestemd met een verhuizing van de vrouw met [de minderjarige] naar [plaats 1]. Dat is nauwelijks minder ver bij [woonplaats 1] vandaan dan [woonplaats 2] .

4.2.3

De vrouw heeft [de minderjarige] ingeschreven op een basisschool in [woonplaats 2] , waar [de minderjarige] goed gedijt. De aantijging dat zij voor deze inschrijving de handtekening van de man heeft vervalst is ongefundeerd. De vrouw is blij dat ze [de minderjarige] nu een stabiele basis kan bieden en samen een nieuw leven kan opbouwen. Zij betrekt de man bij alle beslissingen die [de minderjarige] aangaan, en verzet zich niet tegen een zorg- en contactregeling met de man. Zij stelt zich hierin juist flexibel op.

4.2.4

Op basis van de situatie dat partijen niet gehuwd zijn en [de minderjarige] bij de vrouw verblijft, kan ervan worden uitgegaan dat het hoofdverblijf bij de vrouw was bepaald. Dat blijkt ook uit hetgeen partijen verklaren over het ouderschapsplan dat zij kort na hun scheiding samen hebben opgesteld. De vrouw meent bovendien dat het in het belang van [de minderjarige] is dat zij bij de vrouw verblijft, nu zij haar hoofdopvoeder is en ook veel tijd voor haar heeft, omdat zij niet werkt. De primaire taak van een moeder is om bij haar kind te zijn. [de minderjarige] is niet vertrouwd in [woonplaats 1] en met de man. De man werkt veel en in de praktijk wordt [de minderjarige] meer door de partner van de man opgevangen dan door de man zelf. De zorgen die de man heeft geuit over de opvoedkwaliteiten van de vrouw zijn ongefundeerd.

4.2.5

In reactie op het subsidiaire verzoek van de man stelt de vrouw dat zij niet wenst terug te verhuizen naar de omgeving van [woonplaats 1] / [plaats 2]. Ze is juist blij dat ze een fijne en stabiele plek heeft gevonden voor zichzelf en voor [de minderjarige] . Het klopt dat de vrouw een partner heeft in de omgeving van [plaats 2], maar zij wenst niet meer met iemand samen te wonen. Ze voorziet dus geen verhuizing richting [plaats 2] of elders. Daarnaar gevraagd geeft de vrouw aan dat zij nog wel ingeschreven staat voor een sociale huurwoning bij de woningbouwvereniging Haaglanden.

4.2.6

Voor zover dat nodig zou zijn voor het verbeteren van de communicatie tussen de man en de vrouw staat de vrouw open voor mediation of een hulpverleningstraject.

4.3

Het advies van de Raad

4.3.1

De Raad heeft op verzoek van de rechtbank onderzoek gedaan naar de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] . Omdat het vastleggen van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] het karakter heeft van een verhuisverzoek, heeft de Raad besloten om de verhuiscriteria mee te nemen in het opstellen van dit advies. De Raad heeft de krachten en zorgen van de ouders in kaart gebracht. Als krachten benoemt de Raad dat [de minderjarige] zich bij haar beide ouders thuis voelt en zij met allebei een goede band en onbelast contact heeft. Ondanks de strijd tussen ouders lukt het hen om met elkaar te blijven communiceren en daarbij het belang van [de minderjarige] voor ogen te houden. Ook hebben de ouders veel steun aan elkaar geboden in de onrustige periode die achter hen ligt en is er een netwerk betrokken die een ondersteunende functie heeft voor zowel vader, moeder als [de minderjarige] . Hoewel er ook zorgen zijn over het functioneren van [de minderjarige] op school en de onmacht van ouders om echt open te staan voor de visie van de andere ouder met name als het gaat om het verleden, concludeert de Raad dat er voldoende vertrouwen is dat de ouders samen in staat zijn om de zorgen die er bestaan te ondervangen. Hiervoor is wel van belang dat eerst duidelijkheid komt over het hoofdverblijf van [de minderjarige] . Met hulp van een neutrale derde kunnen de ouders dan samen een ouderschapsplan opstellen.

4.3.2

De Raad meent dat de vrouw tot op heden de hoofdopvoeder van [de minderjarige] is geweest. Hoewel de man een gelijkwaardige rol speelt en heeft gespeeld in het verleden is de vrouw steeds de hoofdopvoeder gebleven. Voor de vrouw bestond een noodzaak om naar [woonplaats 2] te verhuizen omdat ze anders met haar kind op straat zou komen te staan. De man heeft eerder ingestemd met een verhuizing van de vrouw met [de minderjarige] naar [plaats 3]; de verhuizing naar [woonplaats 2] betekent dan slechts 15 minuten extra reistijd.

4.3.3

Op basis van deze overwegingen concludeert de Raad dat het meest passend is om de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de vrouw te bepalen. Als voorwaarde moet dan wel gelden dat de vrouw en [de minderjarige] niet meer zullen verhuizen, tenzij een verhuizing inhoudt dat zij weer dichter in de buurt van de man komen te wonen. Ouders dienen met behulp van een neutrale derde een ouderschapsplan op te stellen en een duidelijke zorgregeling overeen te komen, waarbij de man een zo gelijkwaardig mogelijke rol houdt in het leven van [de minderjarige] .

5De beoordeling

Het juridisch kader

5.1

In artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) staat dat als ouders, die samen het gezag hebben over een kind, het niet eens kunnen worden over een beslissing over het kind, zij de rechtbank kunnen vragen die beslissing te nemen. De rechter moet dan een beslissing nemen die zij het meest in het belang van het kind vindt. Dat betekent niet dat de rechter alleen maar rekening houdt met het belang van het kind. De rechter moet alle omstandigheden mee laten wegen en dat kan betekenen dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind (Hoge Raad, 25 april 2008, LJN: BC5901).

Het hoofdverblijf

5.2

Met de Raad is de rechtbank van oordeel dat het hoofdverblijf van [de minderjarige] bij de vrouw moet worden bepaald. Ter zitting kwam naar voren dat partijen dit zelf ook hadden bepaald in een concept ouderschapsplan dat uiteindelijk niet is ondertekend omdat zij op andere punten niet tot overeenstemming konden komen. Daarnaast geldt dat ook in de periode dat de vrouw veel problemen had met huisvesting en de man feitelijk een grote rol speelde in de zorg en opvoeding van [de minderjarige] , de vrouw steeds de hoofdverzorger van [de minderjarige] bleef. Dat is nog meer het geval nu de vrouw met [de minderjarige] in [woonplaats 2] woont en de man is aangewezen op de weekenden en de vakanties. De vrouw heeft ook meer tijd beschikbaar voor de opvoeding en verzorging van [de minderjarige] . Zij verzet zich niet tegen de omgang van [de minderjarige] met de man, en stelt zich hierin flexibel op. Volgens de Raad zijn er ondanks de onrustige periode die de vrouw achter de rug heeft, met veel verhuizingen, geen zorgen over de kwaliteiten van de vrouw als opvoeder. Het is daarom niet in het belang van [de minderjarige] om het hoofdverblijf van [de minderjarige] bij de man te bepalen.

Verhuizing naar [woonplaats 1]

5.3

Uit de bepaling van het hoofdverblijf bij de vrouw volgt automatisch het oordeel dat een verhuizing van [de minderjarige] naar de man in [woonplaats 1] niet in het belang is van [de minderjarige] . De rechtbank wijst dit verzoek af. De rechtbank overweegt hierbij nog dat de noodzaak van de vrouw om te verhuizen in de eerste plaats is gelegen in de keuzes die de man heeft gemaakt door met een andere partner verder te gaan in de woning waar partijen tot die tijd samen woonden, waardoor de vrouw met [de minderjarige] op zoek moest naar een andere woning. Daarnaast heeft de man aan meerdere verhuizingen van de vrouw niet in de weg gestaan en daarbij zelfs geholpen. Pas nu de vrouw naar [woonplaats 2] is verhuisd verzoekt de man om vervangende toestemming te verlenen voor verhuizing naar [woonplaats 1] . De zorgen die de man heeft geuit over de opvoedkwaliteiten van de vrouw en de onrust die de vele verhuizingen veroorzaken voor [de minderjarige] lijken daarmee gelegenheidsargumenten. De rechtbank heeft begrip voor de zorgen van de man over zijn rol als co-ouder voor [de minderjarige] en voor zijn verdriet over de beperkte rol die hij nu kan spelen in haar leven, als gevolg van de fysieke afstand tussen de ouders, maar een verhuizing van [de minderjarige] naar [woonplaats 1] lost dit probleem niet op. Zoals [de minderjarige] contact met de man dreigt te verliezen als ze in [woonplaats 2] woont, dreigt ze het contact met haar moeder te verliezen bij een verhuizing naar [woonplaats 1] .

5.4

Uit de afwijzing van het verzoek om het hoofdverblijf van [de minderjarige] bij de man te bepalen volgt ook de afwijzing van het verzoek om vervangende toestemming voor de inschrijving op een school in [woonplaats 1] en de zwemles in die plaats. Deze verzoeken om vervangende toestemming hangen nauw samen met de bepaling van het hoofdverblijf.

Bevel terugverhuizen

5.5

Nu de rechtbank het primaire verzoek van de man heeft afgewezen komt zij toe aan de beoordeling van het subsidiair verzoek van de man, waarbij hij vraagt om de vrouw te bevelen om binnen een week te verhuizen naar [woonplaats 1] , althans naar een woning binnen een straal van 15 kilometer rond de woning van de man.

5.6

De rechtbank overweegt dat zij twee gemotiveerde, liefhebbende ouders ziet, die [de minderjarige] veel te bieden hebben. Met de Raad is de rechtbank van oordeel dat beide ouders een belangrijke rol zouden moeten spelen in het leven van [de minderjarige] . Dit is alleen mogelijk als de ouders enigszins bij elkaar in de buurt wonen. De fysieke afstand tussen partijen zet de relatie sterk onder druk en dreigt de communicatie te verharden. De spanning die dit oplevert is slecht voor [de minderjarige] en dreigt haar op langere termijn in een loyaliteitsconflict te brengen die tot vervreemding van een van haar ouders kan leiden. [de minderjarige] is inmiddels goed gewend op school, maar is niet zo geworteld dat een verhuizing naar een andere plaats of wennen op een nieuwe school te belastend zou zijn, zeker niet als dit betekent dat ze bij haar moeder kan blijven wonen en meer contact met haar vader kan hebben.

5.7

Gezien het voorgaande, en omdat een eventuele verhuizing van de man naar Zeeland gezien de professionele en sociale situatie van de man geen optie is en de rechtbank het hoofdverblijf van [de minderjarige] bij de vrouw bepaalt, is de enige mogelijkheid dat de vrouw terug verhuist naar de regio [woonplaats 1] . De rechtbank stelt hieraan andere voorwaarden dan door de man zijn verzocht.

5.8

De rechtbank benadrukt dat zij het als de verantwoordelijkheid van beide partijen beschouwt om voor de vrouw en [de minderjarige] een gepaste woning te vinden. De straal waarbinnen een woning zal worden gezocht wordt door de rechtbank bepaald op 20 kilometer rond de woning van de man, omdat zo op (vrijwel) het hele potentiële aanbod van de woningbouwverenging Haaglanden kan worden gereageerd. De vrouw staat, zo heeft de rechtbank begrepen, nog steeds ingeschreven bij Haaglanden, zodat zij mogelijk kan profiteren van de inmiddels opgebouwde wachttijd. De rechtbank is zich ervan bewust dat het desondanks niet makkelijk is om in de genoemde regio een woning te vinden. Zij geeft partijen daarom een ruime tijd om een gepaste woning te vinden. Zo kan ook [de minderjarige] goed worden voorbereid op de verhuizing. De vrouw dient zo snel mogelijk nadat een geschikte woning is gevonden, maar uiterlijk in de paasvakantie 2026, met [de minderjarige] terug te verhuizen naar voornoemde regio.

Verhuizing naar [woonplaats 2]

5.9

In afwijking van wat de vrouw stelt, oordeelt de rechtbank dat op basis van de overgelegde stukken en hetgeen op zitting is besproken niet kan worden vastgesteld dat de man expliciet of impliciet heeft ingestemd met de verhuizing van de vrouw met [de minderjarige] naar Zeeland. Daarom komt de rechtbank toe aan een beoordeling van het zelfstandige verzoek van de vrouw om haar vervangende toestemming te verlenen om met [de minderjarige] naar [woonplaats 2] te verhuizen, althans daar te blijven wonen. Dit is nog van belang, ondanks het eerder benoemde bevel tot terugverhuizing, omdat [de minderjarige] inmiddels al met haar moeder in [woonplaats 2] woont en daar naar school gaat, en een woning in de omgeving [woonplaats 1] mogelijk niet op heel korte termijn gevonden kan worden.

5.10

Bij de beoordeling van het verzoek van de vrouw houdt de rechtbank rekening met de ‘verhuiscriteria’ die de Hoge Raad heeft vastgelegd (eerder genoemd in 4.1.6). Het gaat dan bijvoorbeeld om de noodzaak om te verhuizen, de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid, de door de verhuizende ouder geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing voor de minderjarigen en de andere ouder te verzachten en/of te compenseren, en de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg. Op basis van de genoemde jurisprudentie heeft de vrouw het recht om te kiezen waar zij woont en om een nieuw leven op te bouwen. De vrijheid van de vrouw om keuzes te maken wordt beperkt door het feit dat zij met de man samen een kind heeft, over wie zij gezamenlijk gezag hebben.

5.11

De rechtbank oordeelt dat er voor de vrouw een dringende en dwingende noodzaak bestond om na het verbreken van de relatie met de man een andere woning te betrekken. Het is de rechtbank niet helemaal duidelijk geworden in hoeverre elk van de verhuizingen van de vrouw (er is sprake van acht verhuizingen in twee jaar tijd) strikt noodzakelijk was. De rechtbank neemt wel aan dat de vrouw genoodzaakt was om de hulp van de gemeente [plaats 2] te accepteren op het moment dat haar een ‘verhuisbox’ werd aanboden omdat zij anders met [de minderjarige] op straat zou komen te staan. Ook stelt de rechtbank vast dat de man heeft ingestemd met dit hulptraject, door de ondertekening van een document dat door de gemeente als een ‘ouderschapsplan’ wordt betiteld. 3 Uit de overlegde stukken blijkt echter niet dat de man heeft ingestemd met een maximale reisafstand van anderhalf uur, zoals de vrouw stelt. De man heeft eerder wel ingestemd met de verhuizing van de vrouw met [de minderjarige] naar Brabant, al heeft hij die toestemming later ingetrokken. Gezien de acute noodzaak van de vrouw om te verhuizen is de verhuizing niet uitgebreid doordacht en voorbereid. De vrouw heeft de man beperkt betrokken bij de (noodzaak tot) verhuizing. Toen de verhuizing eenmaal een feit was, heeft zij zich wel ingespannen om een goede omgang tussen de man en [de minderjarige] mogelijk te maken. Hoewel er sprake is van veel conflict tussen partijen, lukt het hen toch om voldoende goed te communiceren over de invulling van de zorgregeling en de randvoorwaarden om die te laten slagen. De conclusie van de Raad dat [de minderjarige] ondanks de scheiding van haar ouders en de grote reisafstand tussen hen toch een fijne en positieve band heeft met haar beide ouders, ziet de rechtbank als een bewijs hiervan.

5.12

Hoewel de rechtbank begrijpt dat de vrouw blij is dat zij een vaste plaats heeft gevonden om te wonen en graag een stabiel leven met [de minderjarige] wil opbouwen, is de rechtbank niet overtuigd dat dit persé of zelfs bij voorkeur in [woonplaats 2] zou moeten zijn. De vader van haar kind, met wie zij het ouderlijk gezag deelt, woont in [woonplaats 1] . De vrouw heeft in Zeeland (nog) geen familie, geen sociaal netwerk en geen werk. Haar huidige partner woont in de omgeving van [plaats 2] en zij staat daar ook nog ingeschreven voor een sociale huurwoning. [de minderjarige] is gewend op haar nieuwe school, maar is voor haar welzijn – op dit punt in haar ontwikkeling - meer afhankelijk van de personen met wie ze woont dan van de plaats waar ze woont.

5.13

Tegenover de wens van de vrouw om een stabiel leven op te bouwen in [woonplaats 2] staat het standpunt van de man, die door de afstand tussen hem en de vrouw tot een weekendregeling met zijn dochter gedwongen is. Door de verhuizing van de vrouw met [de minderjarige] naar [woonplaats 2] kan feitelijk immers geen invulling meer worden gegeven aan de eerder tussen ouders bepaalde co-ouderschapsregeling. Het contact tussen de man en [de minderjarige] kan nu minder vaak plaatsvinden. Zoals de rechtbank eerder heeft overwogen is het in het belang van [de minderjarige] dat beide ouders een belangrijke rol spelen in het leven van [de minderjarige] en dat de huidige afstand tussen de ouders mogelijk kan leiden tot een ontwikkelingsbedreiging bij de minderjarige.

5.14

Op basis van de voorgaande overwegingen oordeelt de rechtbank dat de vrouw vervangende toestemming moet worden verleend voor de verhuizing naar [woonplaats 2] en de inschrijving op [basisschool 2] tot het moment waarop de terugverhuizing naar de regio [woonplaats 1] kan worden gerealiseerd, tot uiterlijk de paasvakantie van 2026. De noodzaak om [de minderjarige] een vaste en stabiele woonplaats te bieden met behulp van de ‘verhuisbox’ is daarbij van doorslaggevend belang. De rechtbank oordeelt echter dat het niet in het belang is van de minderjarige om aan de vrouw vervangende toestemming te verlenen om in [woonplaats 2] te blijven wonen nadat er een geschikte woonruimte in de regio [woonplaats 1] beschikbaar is gekomen.

Zorgregeling

5.15

Wat partijen hebben opgemerkt over de invulling van de zorgregeling is voor een groot deel bepaald door het verzoek van ieder om het hoofdverblijf van [de minderjarige] bij hem / haar te bepalen. Naar de rechtbank heeft begrepen verblijft [de minderjarige] op grond van de nu geldende zorgregeling van vrijdag uit school tot zondag 18:00 uur bij de man. Eens per twee weken verblijft [de minderjarige] al vanaf donderdag uit school bij de man. De vakanties worden na gezamenlijk overleg bij helfte tussen de ouders verdeeld. Ouders halen en brengen in Ouddorp.

5.16

Op basis van de door de Raad gesignaleerde krachten gaat de rechtbank ervan uit dat partijen er toe in staat zijn om samen een ouderschapsplan op te stellen op basis van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] zoals die nu door de rechtbank is bepaald. De rechtbank draagt partijen op om de tijd tot de terugverhuizing van de vrouw en [de minderjarige] naar de omgeving rond [woonplaats 1] te gebruiken om afspraken te maken over de invulling van de zorgregeling voor de periode na de verhuizing. Waar nodig kunnen zij zich tot de gemeente wenden voor ondersteuning in dit proces. De rechtbank gaat er vanuit dat partijen na de terugverhuizing van de vrouw en [de minderjarige] naar de regio [woonplaats 1] in ieder geval uitvoering zullen geven aan de eerder tussen partijen uitgevoerde co-ouderschapsregeling. De rechtbank verwacht ook dat partijen in het ouderschapsplan afspraken maken voor de situatie waarin het onverhoopt niet zou lukken voor de vrouw en [de minderjarige] om uiterlijk in de paasvakantie 2026 terug te verhuizen naar de regio [woonplaats 1] . De rechtbank merkt in dit verband nogmaals op dat zij er vanuit gaat dat beide partijen gezamenlijk op zoek gaan naar een geschikte woning voor de vrouw en [de minderjarige] .

5.17

Tot het moment waarop het partijen zal zijn gelukt gezamenlijk afspraken te maken gaat de rechtbank ervan uit dat zij de huidige zorgregeling handhaven met dien verstande dat [de minderjarige] op [geboortedag] 2025 leerplichtig wordt en dus niet langer de vrijdagen op school kan missen. Waar mogelijk houden partijen rekening met de aanwijzingen die door de Raad zijn geformuleerd: de man haalt [de minderjarige] vrijdag op bij school en/of brengt haar na het weekend op maandag naar school om zo het contact van de man met de school te versterken. Voor de verdeling van de vakanties geldt dat de wensen van de man leidend zijn omdat hij de invulling van de vakanties moet afstemmen met die van zijn twee andere kinderen, die mogelijk op andere momenten vrij zijn omdat ze in een andere regio wonen. Het staat partijen vrij om andere afspraken overeen te komen, zolang het belang van [de minderjarige] daarbij leidend is.

5.18

Gezien de door de Raad benoemde krachten van partijen ziet de rechtbank geen aanleiding om een dwangsom op te leggen. Partijen kunnen vertrouwd worden om met het beste belang van [de minderjarige] voor ogen samen tot goede afspraken te komen en die na te leven.

5.19

Omdat partijen een relatie met elkaar hebben gehad en de zaak over (een van) hun kind(eren) gaat, zullen de proceskosten worden gecompenseerd. Dat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten moet dragen.

6De beslissing

De rechtbank:

6.1

bepaalt dat [de minderjarige] haar hoofdverblijf heeft bij de vrouw;

6.2

bepaalt dat de vrouw zo snel mogelijk, maar ten laatste in de paasvakantie 2026 dient te verhuizen naar een woning binnen een straal van 20 kilometer van de woning van de man gelegen aan [adres 1] te [woonplaats 1] ;

6.3

verleent aan de vrouw vervangende toestemming voor de verhuizing van de minderjarige naar het adres van de vrouw aan [adres 3] te [woonplaats 2] , althans deze verhuizing in stand te houden tot het moment waarop de vrouw verhuist naar de regio [woonplaats 1] en uiterlijk tot de paasvakantie 2026;

6.4

verleent aan de vrouw vervangende toestemming voor de inschrijving dan wel de instandhouding van de schoolgang en inschrijving van de minderjarige op [basisschool 2] aan [adres 4] te [woonplaats 2] tot het moment waarop de vrouw verhuist naar de regio [woonplaats 1] en uiterlijk tot de paasvakantie 2026;

6.5

bepaalt voor de periode totdat partijen onderling afspraken hebben gemaakt die zijn vastgelegd in een ouderschapsplan als zorgregeling dat de man en [de minderjarige] recht hebben op omgang met elkaar van vrijdag na school tot zondag 18:00 en, tot [de minderjarige] leerplichtig wordt, eens in de twee weken vanaf donderdag uit school tot zondag 18:00, alsmede gedurende een deel van de schoolvakanties, in onderling overleg door partijen te regelen, met inachtneming van hetgeen is overwogen in 5.15 tot en met 5.17;

6.6

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;

6.7

compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;

6.8

wijst het meer of anders verzochte af.

Deze beschikking is gegeven door mr. S.S. van der Velde, voorzitter, mr. Voorn en mr. Hendriks en in het openbaar uitgesproken op 3 juni 2025 in aanwezigheid van mr. De Haas, griffier.

Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:

  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,

  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.

Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het

gerechtshof ’s-Hertogenbosch.

1

C/02/431295, KG ZA 25-46

2

Zie bijvoorbeeld: HR 25 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC5901 en HR 24 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:487.

3

Uit het als bijlage bij het verweerschrift ingediende document blijkt dat er geen sprake is van een ouderschapsplan zoals bedoeld in artikel 815 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.



© Copyright 2009 - 2025 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733