Gerechtshof Den Haag 12-02-2025, ECLI:NL:GHDHA:2025:1116

Essentie (gemaakt door AI)

De man mag de echtelijke woning overnemen, mits hij de vrouw laat ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid. Afwijzing verzoek gebruiksvergoeding. Het hof wijst het verzoek van de man om partneralimentatie af. Man wil dat vrouw laat zien hoe het zit met een stichting waarvan zij bestuurder is en beroept zich op art. 1:83 BW. Dat wetsartikel gaat echter over het verschaffen van inlichtingen en schept geen algemene verplichting om rekening en verantwoording af te leggen. En: de stichting is een derde. Afwijzing verzoek.


Datum publicatie12-06-2025
Zaaknummer200.331.060/01 en 200.331.065/01
ProcedureHoger beroep
ZittingsplaatsDen Haag
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenFamilievermogensrecht; Persoonlijke rechten en plichten art. 1:81- 83; Opzettelijk verzwijgen 3:194 BW;
Alimentatie
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl

Echtscheiding met nevenvoorzieningen. Hof vernietigt beslissing van de rechtbank wat betreft de partneralimentatie. Het hof wijst het verzoek van de man om partneralimentatie alsnog af. Het hof gaat aan de zijde van de vrouw niet uit van een hogere verdiencapaciteit dan haar feitelijke inkomen en het feitelijke inkomen van de man is hoger dan dat van de vrouw.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Familie

zaaknummers : 200.331.060/01 en 200.331.065/01

rekestnummers rechtbank: FA RK 22-4106 en FA RK 22-8463

zaaknummers rechtbank : C/09/631257, C/09/632014 en C/09/639563

beschikking van de meervoudige kamer van 12 februari 2025

inzake

[de vrouw] ,

wonende te [woonplaats] ,

verzoekster in het principaal hoger beroep,

hierna te noemen: de vrouw,

advocaat voorheen mr. C.M. Schouten, thans mr. V.K.S. Budhu Lall te Den Haag,

tegen

[de man] ,

wonende te [woonplaats] ,

verweerder in het principaal hoger beroep,

hierna te noemen: de man,

advocaat mr. J.A. Hoste te Den Haag.

1Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Den Haag van 11 mei 2023, uitgesproken onder voormelde zaaknummers (hierna: de bestreden beschikking).

2Het geding in hoger beroep

2.1

De vrouw is op 10 augustus 2023 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.

2.2

De man heeft op 14 maart 2024 een verweerschrift tevens houdende aanvullende verzoeken in hoger beroep ingediend.

2.3

De vrouw heeft op 30 april 2024 een verweerschrift op het aanvullend verzoek ingediend.

2.4

Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:

- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 17 februari 2024 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum;

- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 16 augustus 2024 met bijlagen, ingekomen op dezelfde datum;

- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 18 augustus 2024 met bijlagen, ingekomen op 19 augustus 2024;

- een journaalbericht van de zijde van de man van 19 augustus 2024 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum;

- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 25 augustus 2024 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum;

- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 8 november 2024 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum;

- twee journaalberichten van de zijde van de man van 11 november 2024 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum.

2.5

Bij beschikking van 3 april 2024 van dit hof, met zaaknummer 200.331.065/02, is het verzoek van de vrouw tot schorsing van de onmiddellijke werking van de bestreden beschikking met betrekking tot de beslissing over de te betalen partneralimentatie afgewezen.

2.6

De mondelinge behandeling heeft op 21 november 2024 plaatsgevonden. Verschenen zijn:

- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;

- de man, bijgestaan door zijn advocaat.

De advocaat van de vrouw heeft ter zitting een pleitnotitie overgelegd.

2.7

Tijdens de zitting hebben partijen afgesproken dat zij alsnog met elkaar in overleg zouden treden om te trachten overeenstemming te bereiken over (een deel van) de tussen hun voorliggende geschilpunten.

2.8

Beide partijen hebben het hof nadien bericht (de vrouw bij journaalbericht van 14 december 2024 en de man bij journaalbericht van 17 december 2024) dat zij geen overeenstemming hebben kunnen bereiken. Zij verzoeken het hof uitspraak te doen.

3De feiten

3.1

Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.

3.2

Partijen zijn op [huwelijksdatum] te [plaats] in gemeenschap van goederen gehuwd. Zij hebben geen minderjarige kinderen.

3.3

Het inleidend verzoekschrift tot echtscheiding met nevenvoorzieningen is op 23 juni 2022 bij de rechtbank ingediend.

4De omvang van het geschil

4.1

Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank:

- de echtscheiding tussen partijen uitgesproken;

- bepaald dat de vrouw aan de man, met ingang van de dag dat de beschikking van echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, een partneralimentatie van € 2.170,- per maand zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;

  • bepaald dat de man jegens de vrouw bevoegd is de bewoning van de echtelijke woning te [adres] (hierna ook: de echtelijke woning), en het gebruik van de zaken die behoren bij deze woning en tot de inboedel daarvan, voort te zetten gedurende zes maanden na de inschrijving van de beschikking, onder de voorwaarde dat de man deze woning op het moment van die inschrijving bewoont en aan de vrouw uitsluitend of mede toebehoort of ten gebruike toekomt;

  • de verdeling van de algehele gemeenschap van goederen als volgt vastgesteld, onder de voorwaarde van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand:

1. met betrekking tot de echtelijke woning en de daaraan gekoppelde hypothecaire geldleningen bij Aegon [hypotheekgegevens] en eventuele polissen:

de woning wordt toegedeeld aan de man op de volgende wijze en onder de volgende voorwaarden:

a) voor zover partijen het niet eens worden over de keuze voor een onafhankelijk makelaar-taxateur dient de vrouw aan de man binnen één maand na de datum van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand drie onafhankelijke NVM-makelaar-taxateurs voor te stellen die bereid en in staat zijn de woning te taxeren, waaruit de man er vervolgens binnen één week één kiest. Partijen verstrekken vervolgens binnen één week een gezamenlijke opdracht aan deze makelaar-taxateur tot taxatie van de woning. Deze makelaar-taxateur zal tussen partijen bindend de waarde vaststellen waartegen de man de woning zal overnemen;

b) de man dient binnen zes maanden na heden aan de vrouw aan te tonen dat hij de woning tegen de getaxeerde waarde kan overnemen met ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de aan de woning gekoppelde hypothecaire geldleningen;

c) de over- dan wel onderwaarde wordt tussen partijen bij helfte gedeeld dan wel gedragen. De over- dan wel onderwaarde bestaat uit de getaxeerde waarde, te vermeerderen met de waarde van de aan de woning gekoppelde polissen ten tijde van de overdracht, minus de aan de woning gekoppelde hypothecaire geldleningen ten tijde van de overdracht en minus de kosten van de makelaar-taxateur;

d) de kosten van de notariële overdracht worden door de man, als kosten koper, voldaan;

e) partijen verlenen over en weer op eerste verzoek van de ander hun medewerking aan de notariële overdracht van de woning.

Indien de man de woning niet kan overnemen onder bovengenoemde voorwaarden dan wordt de woning verkocht en geleverd aan een derde op de volgende wijze en onder de volgende voorwaarden:

a) partijen dienen binnen één week nadat de onder 1) genoemde termijn is verstreken of nadat de man kenbaar heeft gemaakt de woning niet te kunnen overnemen aan de onder 1) genoemde makelaar-taxateur een gezamenlijke opdracht verstrekken tot verkoop van de woning aan een derde. Deze makelaar-taxateur zal - als partijen het niet eens zijn - partijen bindend adviseren over de vast te stellen vraag- en laatprijs van de woning;

b) de over- dan wel onderwaarde wordt tussen partijen bij helfte gedeeld dan wel gedragen. De over- dan wel onderwaarde bestaat uit de verkoopopbrengst van de woning, te vermeerderen met de waarde van de aan de woning gekoppelde polissen ten tijde van de overdracht, minus de aan de woning gekoppelde hypothecaire geldleningen ten tijde van de overdracht en minus de kosten van de verkoop en de overdracht, waaronder de kosten van de makelaar-taxateur;

c) partijen verlenen over en weer op eerste verzoek van de ander hun medewerking aan de notariële overdracht van de woning;

2. met betrekking tot de woning/perceel land, gelegen aan [adres] (hierna ook: de woning in Suriname):

de woning/kavel wordt verkocht en geleverd aan een derde op de volgende wijze en onder de volgende voorwaarden:

a) de woning/kavel zal worden getaxeerd door [makelaar-taxateur Suriname] ; partijen zullen daartoe binnen één week na 11 mei 2023 een gezamenlijke opdracht verstrekken aan [makelaar-taxateur Suriname] tot verkoop van de woning aan een derde. Deze makelaar-taxateur zal - als partijen het niet eens zijn - partijen bindend adviseren over de vast te stellen vraag- en laatprijs van de woning;

b) de verkoopwaarde, minus de kosten van de verkoop en de overdracht, waaronder die van de makelaar/taxateur, wordt tussen partijen bij helfte gedeeld;

c) partijen verlenen over en weer op eerste verzoek van de ander hun medewerking aan de notariële overdracht van de woning;

3. bepaald dat ieder de op zijn of haar naam staande bank- en spaarrekeningen behoudt, onder de verplichting de helft van de saldi per peildatum te verdelen en bepaald dat de gezamenlijke bankrekeningen zullen worden opgeheven of voortgezet, onder verdeling van de saldi per die datum, waartoe partijen elkaar over en weer inzage zullen geven in de saldi door het overleggen van bankafschriften per peildatum en, voor zover de bankrekening is opgeheven, per datum opheffing;

4. bepaald dat de inboedel van de woning in Suriname bij de verkoop van de woning wordt verkocht en de verkoopopbrengst bij helfte tussen partijen wordt gedeeld;

5. bepaald dat partijen ieder voor de helft gerechtigd zijn tot het onverdeelde aandeel van de man in de nalatenschap van zijn vader;

6. bepaald dat partijen gezamenlijk eigenaar zijn van de vorderingsrechten op de zoon ter zake van betalingen van € 432.500,-;

7. aan de man worden toegedeeld:

  • de in de echtelijke woning aanwezige inboedel, met uitzondering van de inboedelgoederen die aan de vrouw worden toegedeeld, onder de verplichting een bedrag van € 500,- aan de vrouw te voldoen;

  • de scooter, onder de verplichting een bedrag van € 300,- aan de vrouw te voldoen;

8. aan de vrouw worden toegedeeld:

  • de Gazellefiets, Arbowerkstoel, klok, kleding, en sieraden;

  • (de activa en passiva in) de [eenmanszaak] , onder de verplichting de helft van de waarde per peildatum aan de man te voldoen;

indien partijen niet binnen drie maanden na heden tot overeenstemming komen over de waarde, zal een door partijen aan te wijzen deskundige de waarde van de onderneming bepalen; de man zal daartoe drie deskundigen voorstellen, waarvan de vrouw er één kiest die op gezamenlijk verzoek van partijen de opdracht tot waardering van de eenmanszaak per peildatum zal uitvoeren;

- bepaald dat de vrouw in verband met benadeling van de gemeenschap aan de man dient te voldoen een bedrag van € 7.250,- ter zake van de verkoop van de Toyota en een bedrag van € 2.862,50 ter zake van de betalingen aan [naam 1] en [naam 2] ;

- bepaald dat in de onderlinge verhouding tussen partijen elk van hen de helft van de schuld aan [naam 3] en aan de Belastingdienst voor zijn/haar rekening dient te nemen.

De beschikking is voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Het meer of anders verzochte is afgewezen.

4.2

De vrouw kan zich niet (geheel) vinden in de beslissingen van de rechtbank. Zij verzoekt het hof om de bestreden beschikking op die onderdelen te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, zo mogelijk onder aanvulling van de gronden:

1. de echtscheiding af te wijzen;

2. de partneralimentatie af te wijzen, althans te bepalen op nihil, althans te bepalen op een bedrag dat het hof juist acht;

3. de verdeling van de gemeenschap los te koppelen van de voorwaarde van inschrijving echtscheiding en de termijn voor de verdeling te bepalen op zes maanden na afgifte van de beschikking derhalve tot uiterlijk 11 november 2023;

4. de bevoegdheid tot bewoning van de echtelijke woning en het gebruik van de zaken die behoren bij deze woning en de inboedel daarvan voort te zetten gedurende tot uiterlijk 11 november 2023;

5. de (wijze van) verkoop en levering van de echtelijke woning te bepalen als volgt:

  • te bepalen dat de vrouw de verkoopmakelaar kiest en dat de beschikking van het hof in de plaats treedt van de te verlenen toestemming en/of wilsverklaring voor en handtekening van de man op de verkoopopdracht, alsmede onder de verkoopovereenkomst, een en ander op de voet van artikel 3:300 lid 1 en 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW);

  • de man te veroordelen tot het verlenen van zijn medewerking aan het verkooptraject van de echtelijke woning in de ruimste zin van het woord, waaronder begrepen:

a. het meewerken aan bezichtigingen, waaronder begrepen het verlenen van toegang tot de woning en tuin op alle dagen, aan de makelaar, aan potentiële kopers en hun eventuele aannemers en bouwkundigen; het presentabel maken en houden van de woning en de tuin;

b. het meewerken aan ieder redelijk verzoek van de makelaar in het kader van de verkoopopdracht, zoals het afgeven van de sleutels van de woning en het opmeten van de maten, het maken van foto's van het in- en exterieur van de woning teneinde deze op de gebruikelijke wijze te plaatsen, eventueel met plattegronden en meetstaten, op de gebruikelijke verkoopsites, waaronder Funda, en verkoopkrantjes;

c. het opvolgen van adviezen van de makelaar, zoals adviezen over de vraagprijs en het mogelijk één of meermalen verlagen van de vraagprijs;

d. de man te verbieden bij een bezoeken van de makelaar al dan niet met geïnteresseerde kopers aan de woning aanwezig te zijn;

e. de man te veroordelen om mee te werken aan de door de kopers gewenste leveringsdatum en uiterlijk een week vóór de leveringsdatum de woning ontruimd, schoon, in goede staat en tijdig voor notarieel transport op te leveren,

één en ander onder verbeurte van een dwangsom van € 500,- voor elke dag - een deel van de dag als een gehele dag gerekend - en iedere keer dat de man in gebreke blijft aan (één van) de veroordelingen te voldoen en/of handelt in strijd met het verbod onder 4), met een maximum van € 600.000,-;

 te bepalen dat de beschikking in de plaats zal treden van de door de man te verrichten noodzakelijke formaliteiten en te verlenen toestemming en/of wilsverklaring voor de notariële levering respectievelijk voor de te verlijden notariële akte, een en ander op de voet van artikel 3:300 lid 1 en 2 BW;

6. de (wijze van) verkoop en levering van de woning in Suriname en de inboedel van de woning:

primair

  1. de vrouw te machtigen tot het laten verrichten van een voor partijen bindende taxatie van de woning door een door haar aan te stellen makelaar;

  2. de man te veroordelen tot het vergoeden aan de vrouw van de door de vrouw gemaakte taxatiekosten ten behoeve van het bepalen van de waarde van de woning;

  3. de man te veroordelen tot het betalen van de helft van de onder a. vastgestelde waarde binnen zes dagen op eerste verzoek van de vrouw, bij gebreke waarvan de man een dwangsom verbeurt van € 1.000,- per dag, een dagdeel tot een gehele gerekend, met een maximum van € 70.000,-;

  4. te verklaren voor recht dat waarde van de inboedel in de woning € 2.000,- bedraagt;

  5. de waarde van de inboedel in de woning te bepalen op € 2000,- met veroordeling van de man tot het betalen van € 1.000,- aan de vrouw;

subsidiair

de man te veroordelen op eerste verzoek van de vrouw mee te werken aan de verkoop van de woning, in de ruimste zin van het woord, waaronder begrepen:

  1. het verstrekken en ondertekenen van een verkoopopdracht aan een door de vrouw te kiezen makelaar in Suriname;

  2. het ervoor zorgen dat de woning ontruimd is en ontruimd blijft;

  3. het kiezen en aanstellen van een verkoopmakelaar, waarbij de vrouw drie namen noemt en de man er één uitkiest;

  4. het verstrekken van een verkoopopdracht aan de makelaar;

  5. het meewerken aan bezichtigingen, waaronder begrepen het verlenen van toegang tot de woning en tuin op alle dagen, aan de makelaar, aan potentiële kopers en hun eventuele aannemers en bouwkundigen; het presentabel maken en houden van de woning en de tuin;

  6. het meewerken aan ieder redelijk verzoek van de makelaar in het kader van de verkoopopdracht, zoals het afgeven van de sleutels van de woning en het opmeten van de maten, het maken van foto's van het in- en exterieur van de woning teneinde deze op de gebruikelijke wijze te plaatsen, eventueel met plattegronden en meetstaten, op de gebruikelijke verkoopsites, waaronder Funda, en verkoopkrantjes;

  7. het opvolgen van adviezen van de makelaar, zoals adviezen over de vraagprijs en het mogelijk één of meermalen verlagen van de vraagprijs;

  8. de man te verbieden bij bezoeken van de makelaar al dan niet met geïnteresseerde kopers aan de woning aanwezig te zijn;

  9. het ondertekenen van de verkoopovereenkomst;

  10. het mee werken aan de door de kopers gewenste leveringsdatum en uiterlijk een week vóór de leveringsdatum de woning ontruimd, schoon, in goede staat en tijdig voor notarieel transport op te leveren;

  11. het meewerken aan de notariële levering,

één en ander onder verbeurte van een dwangsom van € 500,- voor elke dag - een deel van de dag als een gehele dag gerekend - en iedere keer dat de man in gebreke blijft aan (één van) de veroordelingen te voldoen en/of handelt in strijd met het verbod onder 4), met een maximum van € 70.000,-;

7. primair: de inboedel van de echtelijke woning te bepalen op € 10.000,- met veroordeling van de man tot het betalen van € 5.000,- aan de vrouw;

subsidiair: in het geval het hof de waarde van de inboedel zoals vastgesteld door de rechtbank volgt, toedeling van de inboedel aan de vrouw met verplichting van de vrouw tot betaling aan de man van € 500,- én met veroordeling van de man om op eerste verzoek van de vrouw tot afgifte van de inboedel aan de vrouw, onder verbeurte van een dwangsom van € 500,- voor elke dag - een deel van de dag als een gehele dag gerekend - dat de man in gebreke blijft aan de veroordeling te voldoen, met een maximum van € 15.000,-;

8. de waarde van de Gazellefiets te bepalen op € 75,- en deze waarde weg te strepen tegen de waarde van de Gazellefiets van de man;

9. de waarde van de Toyota te bepalen op € 9.000,-;

10. de waarde van de saldi op de bankrekeningen van de man te bepalen op € 7.000,- en de man te veroordelen tot het betalen van de helft daarvan, zijnde € 3.500,-, aan de vrouw;

11. te verklaren voor recht en te bepalen dat de waarde van de eenmanszaak € 28.156,- exclusief belastingen;

12. de man te veroordelen tot het betalen van een gebruiksvergoeding aan de vrouw van
€ 800,- per maand vanaf de dag van inschrijving van de echtscheiding tot de dag van notariële levering van de woning;

13. te verklaren voor recht en te bepalen dat de man het gehele saldo op de bankrekening met nummer [bankrekeningnummer 1] verbeurt met veroordeling van de man het gehele saldo aan de vrouw te betalen.

4.3

De man verweert zich tegen de verzoeken van de vrouw. Hij verzoekt het hof om, uitvoerbaar bij voorraad, de grieven van de vrouw ongegrond te verklaren en de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken dan wel haar verzoeken af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen en in aanvulling daarop:

I. te bepalen dat de echtelijke woning aan de man wordt toebedeeld voor het bedrag van € 455.000,- en de notariële overdracht binnen drie maanden na de door het hof te wijzen beschikking dient plaats te vinden;

II. te bepalen dat de vrouw haar aandeel van het saldo van rekening (het hof begrijpt:) [bankrekeningnummer 2] op de peildatum door het opzettelijk verzwijgen van die rekening op grond van artikel 3:194 lid 2 BW heeft verbeurd en zij het volledige saldo op de peildatum aan de man dient te voldoen;

III. de vrouw te gelasten om binnen één maand de volgende stukken over te leggen:

  • alle bankafschriften van de bankrekeningen op naam van de vrouw en de onderneming van de vrouw over de periode november 2010 tot en met heden;

  • de jaarrekeningen van de [stichting] van 2010 tot en met heden;

  • alle relevante stukken, waaruit blijkt dat de vrouw (vermogens-)rechten heeft jegens de [stichting] die in de gemeenschap vallen;

IV. te bepalen dat de vrouw haar aandeel van de vorderingen op de [stichting] op de peildatum door het opzettelijk verzwijgen van het bestaan van die stichting en haar vorderingen op de stichting op grond van artikel 3:194 lid 2 BW heeft verbeurd en zij de volledige waarde van die vorderingen op de peildatum aan de man dient te voldoen.

4.4

De vrouw verzet zich daartegen en verzoekt het hof om de aanvullende verzoeken van de man af te wijzen.

5De motivering van de beslissing

Procesrechtelijk

5.1

De man heeft in hoger beroep zijn verzoek gewijzigd. De vrouw heeft tegen deze wijziging geen bezwaar gemaakt. Gelet op de aard van het onderhavige geschil (echtscheiding met nevenvoorzieningen), de omstandigheid dat de man de wijziging in zijn eerste processtuk in hoger beroep (verweerschrift in hoger beroep) heeft opgenomen en omdat de vrouw voldoende gelegenheid heeft gehad en genomen om daarop te reageren, is volgens het hof geen sprake van strijd met de eisen van een goede procesorde. Het hof zal het gewijzigde verzoek van de man dan ook in aanmerking nemen.

Echtscheiding (grief 1)

5.2

Het hoger beroep van de vrouw richt zich mede tegen de door de rechtbank uitgesproken echtscheiding. Het hof stelt vast dat beide partijen in eerste aanleg hebben verzocht de echtscheiding tussen hen uit te spreken. Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat het rechtsmiddel van hoger beroep niet is gegeven om een partij van wie het echtscheidingsverzoek door de rechtbank is toegewezen, gelegenheid te bieden die beslissing ongedaan te maken, omdat die partij bij nader inzien de voorkeur geeft van dat verzoek af te zien. Mogelijke financiële gevolgen die de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking voor de vrouw kunnen hebben, vormen geen reden om de tussen partijen uitgesproken echtscheiding in hoger beroep te vernietigen. Nu de man in hoger beroep volhardt in zijn verzoek tot echtscheiding en de vrouw tijdens de zitting bij het hof eveneens heeft verklaard te willen scheiden, faalt de grief van de vrouw tegen de beslissing van de rechtbank om de echtscheiding tussen partijen uit te spreken. Het hof zal de vrouw dan ook niet-ontvankelijk verklaren in haar hoger beroep, voor zover dat betrekking heeft op de echtscheiding.

Ingangsdatum van de partneralimentatie en de verdeling (grieven 1, 2 en 3)

5.3

Het hof ziet geen reden om de ingangsdatum van de partneralimentatie en de verdeling van de gemeenschap van goederen los te koppelen van de datum van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking zoals de vrouw heeft verzocht. Het hof overweegt daarbij dat het de rechter op grond van de wet niet vrij staat de bij echtscheidingsbeschikking te bepalen partneralimentatie te doen ingaan op een eerdere datum dan die van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand (artikel 1:157 lid 6 BW) . Ten aanzien van de verdeling overweegt het hof dat de rechter die de verdeling vaststelt op basis van artikel 3:185 BW een grote discretionaire bevoegdheid heeft en ook zelf – rekening houdend met de belangen van partijen – de ingangsdatum van verdeling kan vaststellen. Dat deze ingangsdatum niet in het belang van partijen is, is naar het oordeel van het hof niet gebleken. De grieven van de vrouw op dit punt falen derhalve.

Voorgezet gebruik echtelijke woning en inboedel (grief 4)

5.4

Het hof begrijpt dat de rechtbank de man op de voet van artikel 1:165 lid 1 BW het recht van bewoning van de echtelijke woning en het gebruik van de bij de woning en tot de inboedel daarvan behorende zaken gedurende zes maanden na de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking heeft toegekend.

5.5

Op grond van artikel 1:165 lid 1 BW kan de rechter op verzoek van een echtgenoot bij de echtscheidingsbeschikking of bij latere uitspraak bepalen dat, als die echtgenoot ten tijde van de inschrijving van de beschikking een woning bewoont die aan de andere echtgenoot uitsluitend of mede toebehoort of ten gebruike toekomt, hij jegens de andere echtgenoot bevoegd is de bewoning en het gebruik van de bij de woning en tot de inboedel daarvan behorende zaken gedurende zes maanden na de inschrijving van de beschikking tegen een redelijke vergoeding voort te zetten.

5.6

Het hof overweegt dat uit de wet dus volgt dat de termijn van zes maanden waarin de ene echtgenoot jegens de andere echtgenoot – na bepaling van de rechter – bevoegd is de bewoning van een bepaalde woning voort te zetten, aanvangt na de inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand. De wet biedt niet de mogelijkheid deze termijn reeds op een eerder moment te laten aanvangen. De stelling van de vrouw dat de rechtbank een vergissing heeft gemaakt in het dictum en heeft bedoeld het voortgezet gebruik te beperking tot zes maanden na de afgifte van de bestreden beschikking, wordt dan ook door het hof gepasseerd. Dat de vrouw de termijn van het voortgezet gebruik van de woning onredelijk lang vindt, is evenmin reden om af te wijken van het wettelijke uitgangspunt. Gelet op het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking op dit punt bekrachtigen.

Gebruiksvergoeding echtelijke woning (grief 13)

5.7

De vrouw vindt het – nu de echtelijke woning nog steeds niet te koop staat en de man de verkoop ervan tegenwerkt – redelijk en billijk dat de man naast de gebruikers- en eigenaarslasten die hij ten behoeve van de voormalige echtelijke woning voldoet, als “prikkel” een extra bedrag van € 800,- per maand aan haar betaalt.

5.8

Het hof ziet evenals de rechtbank geen aanleiding om een gebruiksvergoeding vast te stellen, omdat de man alle gebruikers- en eigenaarslasten van de woning tot op heden alleen heeft gedragen en ervan uit wordt gegaan dat hij deze lasten blijft voldoen. Voor een extra bijdrage naast de al door de man betaalde lasten bij wege van ‘prikkel’, bestaat geen wettelijke grondslag. De artikelen 1:165 of 3:169 BW geven hiervoor geen ingang. Het hof zal het verzoek van de vrouw dan ook afwijzen en de bestreden beschikking op dit punt bekrachtigen.

Verdeling huwelijksgoederengemeenschap

5.9

Partijen waren gehuwd in algehele gemeenschap van goederen. Hierdoor bestond tussen partijen een algehele gemeenschap van goederen. Uitgangspunt is dan dat de ontbonden huwelijksgemeenschap op grond van artikel 1:100 BW bij helfte tussen de echtgenoten wordt verdeeld.

5.10

Als peildatum voor de omvang van de gemeenschap heeft te gelden de datum van indiening van het echtscheidingsverzoek, te weten 23 juni 2022. Als peilmoment voor de waardering van tot een gemeenschap behorende goederen geldt de datum van de verdeling, tenzij partijen een andere datum zijn overeengekomen, of als op grond van redelijkheid en billijkheid een andere datum moet worden aanvaard.

5.11

Partijen zijn het niet (volledig) eens met de door de rechtbank vastgestelde verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. In het navolgende zal het hof ingaan op de nog tussen partijen voorliggende geschilpunten.

Echtelijke woning met hypothecaire geldleningen (grief 5 en aanvullend verzoek man)

5.12

De vrouw is het niet eens met de toedeling van de echtelijke woning aan de man. Volgens haar is de man financieel niet in staat de woning over te nemen; uit de door de man overgelegde beheertoets blijkt niet dat hij de woning kan overnemen. Aangezien zij er geen vertrouwen in heeft dat de man vrijwillig zal meewerken aan de verkoop en levering van de woning aan een derde wenst de vrouw dat op de voet van artikel 3:300 lid 1 en 2 BW de beschikking van het hof in de plaats treedt van de door de man in het kader van de verkoop en levering van de woning aan derden te verrichten rechtshandelingen. Daarnaast dient volgens de vrouw een dwangsom te worden verbonden aan de vereiste medewerking van de man aan het verkooptraject van de woning.

5.13

De man heeft de stellingen van de vrouw gemotiveerd betwist. Kort gezegd stelt de man dat hij eind oktober 2023 al heeft aangetoond dat hij de woning kan overnemen en de vrouw kan doen ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening. Volgens de man is de waarde van de woning via een bindende taxatie – volgens het spoorboekje van de bestreden beschikking – inmiddels vastgesteld op € 445.000,-. De man heeft ook verder uitvoering gegeven aan dit spoorboekje en de woning kan aan hem worden toegedeeld. Mocht het hof van oordeel zijn dat de woning alsnog moet worden verkocht en geleverd aan een derde, dan zal de man daaraan zijn medewerking verlenen.

5.14

Het hof overweegt als volgt. De rechtbank heeft de echtelijke woning toegedeeld aan de man onder de voorwaarden zoals hiervoor omschreven in 4.1 onder 1. Voor het geval de man de woning niet kan overnemen, is bepaald dat de woning moet worden verkocht en geleverd aan een derde (conform het zogenaamde spoorboekje, hierna: het spoorboekje). Nu partijen geen grieven hebben gericht tegen het spoorboekje als zodanig, zal ook het hof – met uitzondering van een actualisatie vanwege het tijdsverloop – daarvan uitgaan.

5.15

Het hof dient de vraag te beantwoorden of de man voldoende heeft aangetoond dat hij de woning tegen de getaxeerde waarde kan overnemen met ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de aan de woning gekoppelde hypothecaire geldleningen. Het hof beantwoordt die vraag positief. Er is – conform het spoorboekje – een taxatie door [makelaarskantoor] verricht, waaruit blijkt dat de woning op 15 augustus 2023 een marktwaarde heeft van € 455.000,- (productie 3 verweerschrift). Tegen deze taxatie of getaxeerde waarde als zodanig heeft de vrouw niet gegriefd. Daarnaast blijkt uit de door de man overgelegde beheertoets dat de man in staat is om de woning tegen voornoemd taxatiebedrag over te nemen en de vrouw het aan haar toekomende deel van de woning uit te keren (productie 4 verweerschrift). Uit die beheertoets volgt dat de man
€ 354.977,51 kan lenen. De hypothecaire lasten (exclusief levensverzekering) zijn in totaal (afgerond) € 224.616,45 (productie 46). De door de man uit te betalen overbedelingssom aan de vrouw is (exclusief levensverzekering) afgerond € 110.191,78 (de helft van de overwaarde van € 220.383,55). De man betoogt dus terecht dat hij met het bedrag dat hij volgens de beheertoets kan lenen de overbedelingssom aan de vrouw kan betalen. Op basis van deze gegevens ligt ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid (wat aan de bank is voorbehouden) in de rede. Dat de echtscheiding nog niet (door toedoen van de vrouw) is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand is een belemmerende factor voor het daadwerkelijk verlenen van dit ontslag. Dit kan in redelijkheid dan ook niet aan de man worden tegengeworpen. Namens de vrouw is op de zitting nog geopperd dat de taxatie mede gelet op het tijdsverloop opnieuw moet worden verricht. Het hof volgt dit standpunt niet. De verdeling van de echtelijke woning is vastgesteld in de bestreden beschikking, die het hof zal bekrachtigen, zodat de datum van de bestreden beschikking heeft te gelden als de datum van verdeling. Bovendien is het hof van oordeel dat de vertraging in de uitvoering van het traject van het spoorboekje juist aan de vrouw te wijten is door haar medewerking onvoldoende te verlenen. Zo weigerde de vrouw de helft van de kosten van de taxatie te voldoen en heeft zij pas na zo’n vier maanden na overlegging van de beheertoets door de man (op 25 oktober 2023) daarop een (afwijzende) reactie gegeven (op 16 februari 2024). De vijfde grief van de vrouw faalt dan ook.

5.16

Nu partijen (grotendeels) uitvoering hebben gegeven aan de onder 1 sub a en b genoemde onderdelen van het spoorboekje en gelet op voorgaande overwegingen van het hof zal het hof het spoorboekje actualiseren in die zin dat de man in de gelegenheid zal worden gesteld om de woning binnen drie maanden nadat deze beschikking in kracht van gewijsde is gegaan over te nemen voor een bedrag van € 455.000,- onder de voorwaarde van ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de aan de woning gekoppelde hypothecaire geldleningen. Indien dit niet mogelijk is, dan dient de woning alsnog te worden verkocht aan een derde en zal het tweede deel van het spoorboekje zoals door de rechtbank is vastgesteld in werking treden.

5.17

Het voorgaande komt feitelijk neer op een bekrachtiging van de bestreden beschikking. Nu een deel van het spoorboekje al is uitgevoerd, zal het hof omwille van de duidelijkheid de bestreden beschikking ten aanzien van de echtelijke woning in zijn geheel vernietigen en beslissen zoals in het dictum is opgenomen.

Taxatiekosten echtelijke woning (grief 6)

5.18

De vrouw stelt zich op het standpunt dat de man de taxatiekosten van de woning moet dragen, omdat hij de woning toebedeeld wenst te krijgen. De man heeft deze stelling gemotiveerd weersproken.

5.19

Het hof acht het redelijk dat de taxatiekosten door beide partijen worden betaald, nu zij gezamenlijk eigenaar van de woning zijn en de aan die woning verbonden taxatiekosten daadwerkelijk zijn gerealiseerd. Deze grief van de vrouw faalt derhalve.

Woning en inboedel Suriname (grief 7)

5.20

De vrouw is van mening dat de man de woning met inboedel in Suriname opnieuw heeft verhuurd om daarmee de verkoop van de woning en de inboedel te blokkeren. Zij vindt daarom dat de man haar moet uitkopen tegen de waarde van de woning in lege staat. Van haar kan niet verwacht worden te wachten op haar aandeel tot de woning leegkomt en de man zijn medewerking verleent.

5.21

Volgens de man is het juist de vrouw die niet meewerkt aan de verkoop en levering van de woning in Suriname. Zij weigert haar akkoord te geven voor de verkoopopdracht aan de door haar zelfgekozen makelaar [makelaar-taxateur Suriname] en het te koop zetten voor de door die makelaar geadviseerde vraagprijs. Het is de man niet bekend dat er personen in de woning woonachtig zouden zijn. De man is van mening dat het spoorboekje van de rechtbank moet worden gevolgd. De inboedel van de woning in Suriname heeft geen waarde, zodat het verzoek van de vrouw inzake die inboedel moet worden afgewezen.

5.22

De rechtbank heeft de verdeling gelast van de woning in Suriname in die zin dat dit moet worden verkocht en geleverd aan een derde. Het hof ziet geen aanleiding om van dit deel van het spoorboekje van de rechtbank af te wijken (en een dwangsom op te leggen). Het hof neemt daarbij in aanmerking dat in hoger beroep gebleken is dat beide partijen de betreffende woning nog steeds niet willen overnemen en deze dus aan een derde verkocht moet worden. Medio 2023 heeft [makelaar-taxateur Suriname] een waardebepaling verricht en de vraagprijs van de woning bepaald op een bedrag van € 47.500,-. Dat de man zijn medewerking weigert te verlenen en de vertraging van het verkoopproces geheel aan de man te wijten, is naar het oordeel van het hof niet gebleken. In een e-mail van 30 juni 2023 aan [naam 4] van [makelaar-taxateur Suriname] heeft de man al ingestemd met genoemde waardebepaling. De vrouw heeft tot op heden haar instemming voor de verkoopopdracht aan [makelaar-taxateur Suriname] en/of de geadviseerde vraagprijs niet verleend. Hiermee vertraagt zij zelf het verkooptraject. Het hof deelt de visie van de vrouw, inhoudende dat de man haar uit dient te kopen omdat hij de woning verhuurt, niet. De vrouw heeft in het licht van de gemotiveerde betwisting door de man haar stelling dat sprake is van verhuur onvoldoende geconcretiseerd en onderbouwd. Het hof gaat er daarom van uit dat geen sprake is van verhuur. De stelling van de vrouw dat de taxatiekosten voor rekening van de man dienen te komen, wordt door het hof gepasseerd. Ook voor de woning in Suriname geldt immers zij gezamenlijk eigenaar zijn en deze kosten verbonden zijn aan die woning.

5.23

Het verzoek van de vrouw om voor recht te verklaren dat de inboedel in de woning in Suriname € 2.000,- bedraagt, wordt door het hof afgewezen. Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw haar stelling – mede gelet op de gemotiveerde betwisting van de man – niet onderbouwd. De inboedel in de woning in Suriname zal dan ook bij de verkoop van de woning bij helfte dient te worden verdeeld, zoals al door de rechtbank is bepaald.

5.24

Gelet op het voornoemde zal het hof de bestreden beschikking op deze punten bekrachtigen.

Inboedel voormalige echtelijke woning (grief 8)

5.25

De rechtbank heeft de in de echtelijke woning aanwezige inboedel, met uitzondering van de inboedelgoederen die aan de vrouw worden toegedeeld, toegedeeld aan de man onder de verplichting een bedrag van € 500,- aan de vrouw te voldoen.

5.26

De vrouw is van mening dat de inboedel van de voormalige echtelijke woning ten minste € 10.000,- waard is. De inboedel bestaat volgens haar uit enkele duur aangeschafte apparaten en meubels, een elektrische damesfiets (niet te verwarren met de Gazelle damesfiets), een Gazelle herenfiets en zeven kostbare Swarovski lampen. Indien het hof volhardt in de waarde van € 1.000,- dient de inboedel aan de vrouw te worden toegedeeld onder betaling van € 500,- aan de man, aldus de vrouw.

5.27

Het hof is van oordeel dat de vrouw in het licht van de gemotiveerde betwisting door de man in hoger beroep niet heeft onderbouwd dat de inboedel van de voormalige echtelijke woning (nu nog) meer dan € 10.000,- waard is. De door de vrouw in eerste aanleg overgelegde aankoopbonnen zijn daarvoor onvoldoende. Daaruit blijkt namelijk niet welke inboedelbestanddelen nog te verdelen zijn en welke waarde zij op dit moment hebben. Het hof acht het door de rechtbank geschatte bedrag ook redelijk. Dat de man de afgifte van de persoonlijke goederen van de vrouw weigert, is – voor zover de man daarover nog zou beschikken, hetgeen niet vast is komen te staan – niet gebleken. Nu de inboedel al geruime tijd door de man wordt gebruikt, ziet het hof ziet geen aanleiding om de inboedel alsnog aan de vrouw toe te delen. Grief 8 faalt dan ook.

Gazelle damesfiets (grief 9)

5.28

De vrouw stelt dat de rechtbank de Gazelle damesfiets ten onrechte tegen een waarde van € 900,- in de verdeling heeft betrokken.

5.29

Naar het oordeel van het hof stelt de man terecht dat de rechtbank de waarde van de Gazelle damesfiets niet heeft bepaald. De rechtbank heeft enkel beslist dat met de toedeling van de inboedel voor een bedrag van € 1.000,- aan de man onder de verplichting van de man ter zake een bedrag van € 500,- aan de vrouw te vergoeden, de waarde van de Gazelle damesfiets is verrekend. De rechtbank heeft de Gazelle dames fiets vervolgens zonder verdere verrekening toegedeeld aan de vrouw. Grief 9 van de vrouw slaagt derhalve niet.

Auto Toyota (grief 10)

5.30

De vrouw betwist dat zij de gemeenschap heeft benadeeld ex artikel 1:164 BW door de Toyota op 17 mei 2022 aan haar vader te verkopen voor een bedrag van € 3.000,-. Zij was genoodzaakt de auto in alle haast te verkopen, omdat de man de rekeningen had geblokkeerd en zij geld nodig had om in haar levensonderhoud te kunnen voorzien. Volgens de vrouw was de waarde van de auto op de peildatum hooguit € 9.000,-. De auto moet voor dit bedrag in de verdeling worden betrokken, aldus de vrouw.

5.31

Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de vrouw de gemeenschap voor een bedrag van € 11.500,- heeft benadeeld door de door partijen op 24 maart 2021 aangeschafte auto Toyota ter waarde van € 14.500,- op 17 mei 2022 aan haar vader te verkopen voor een bedrag van € 3.000,- en dat het aan haar te wijten is dat de rechtbank de waarde per peildatum niet meer kan worden vastgesteld. Het hof sluit aan bij de door de rechtbank uitgewerkte gronden. De door de rechtbank daarbij gehanteerde waarde van € 14.500,- acht het hof ook redelijk. Dat de auto op 17 mei 2022 een waarde van € 9.000,- of lager had, is niet gebleken. De vrouw heeft in hoger beroep die stelling niet onderbouwd met verifieerbare gegevens. Grief 10 faalt dan ook.

Inzage saldi bankrekeningen op de peildatum (grief 11)

3.32

De vrouw is van mening dat de man weigert de saldi van de bankrekeningen op zijn naam per peildatum inzichtelijk te maken, waardoor het niet mogelijk is tot verdeling van die saldi over te gaan. De vrouw verzoekt het hof de saldi van de bankrekeningen op naam van de man in redelijkheid te schatten op € 7.000,- en de man te veroordelen tot vergoeding van € 3.500,- aan de vrouw.

5.33

De man betwist dat hij zou weigeren om de saldi van zijn bankrekeningen op de peildatum inzichtelijke te maken. Volgens de man is het juist de vrouw die tot op heden slechts beperkt inzage heeft verstrekt in de saldi op de peildatum van de op haar naam staande bankrekeningen. Verder is de man van mening dat de door hem overgelegde stukken met betrekking tot de saldi per peildatum van de hem bekende rekeningen (productie 9 bij het verweerschrift) blijkt dat de door de vrouw geschatte waarde onjuist is.

3.34

De rechtbank heeft bepaald dat de saldi per peildatum 23 juni 2022 bij helfte tussen partijen worden gedeeld en dat partijen over en weer van de op hun naam staande bankrekening bewijs leveren van het saldo per peildatum van de op eigen naam staande bank-/spaarrekening. De rekeningen die voor de peildatum zijn opgeheven moeten eveneens inzichtelijk worden gemaakt. Het hof ziet geen reden hiervan af te wijken, temeer nu in de hoger beroepsprocedure (het grootste deel van) de saldi van de op zijn naam staande bank- en spaarrekeningen in deze procedure bekend is geworden. Het hof komt daarom niet toe aan de door de vrouw verzochte schatting van de saldi. Grief 11 faalt daarom.

Bankrekening op naam van de man met nummer [bankrekeningnummer 1] (grief 14)

5.35

De vrouw stelt in grief 14 dat de man dat de man de bankrekening op zijn naam met nummer [bankrekeningnummer 1] (productie 32 bij het beroepschrift) opzettelijk heeft verzwegen, zoek gemaakt of verborgen gehouden, zodat hij ex artikel 3:194 BW zijn aandeel van het saldo per peildatum heeft verbeurd. De man betwist dat hij een bankrekening met voornoemd nummer heeft.

5.36

Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw – in het licht van de gemotiveerde betwisting van de man – onvoldoende onderbouwd dat de man een bankrekening met nummer [bankrekeningnummer 1] heeft, die opzettelijk is verzwegen. Uit productie 32 bij het beroepsschrift van de vrouw volgt dat niet. Weliswaar staat er op die productie een rekeningnummer genoemd, maar onduidelijk is van wie de productie afkomstig is (een naam van een bank ontbreekt) en is het verder onbekend waarop die betrekking heeft. De vrouw heeft dat ook niet toegelicht, terwijl dat wel op haar weg had gelegen. Grief 14 slaagt derhalve niet.

Bankrekening op naam van de vrouw met nummer [bankrekeningnummer 2] (aanvullend verzoek man)

5.37

De man stelt dat de vrouw haar aandeel in het saldo van de rekening met nummer [bankrekeningnummer 2] wegens opzettelijk verzwijgen van deze rekening heeft verbeurd (productie 10 bij zijn verweerschrift tevens houdend aanvullend verzoek).

5.38

Het hof is van oordeel dat geen sprake is van een opzettelijk verzwegen bankrekening aan de zijde van de vrouw. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat uit productie 49 bij het verweerschrift in hoger beroep op de aanvullende verzoeken van de vrouw blijkt dat voornoemd rekeningnummer al langere tijd niet meer in gebruik is. Ook staat er geen saldo op die rekening. Het hof zal dit aanvullende verzoek van de man dan ook afwijzen.

Eenmanszaak van de vrouw (grief 12)

5.39

De vrouw komt met haar grief 12 op tegen de beslissing van de rechtbank dat indien partijen niet binnen drie maanden na de bestreden beschikking tot overeenstemming komen over de te verdelen waarde van de (activa en passiva van de) eenmanszaak van de vrouw ( [eenmanszaak] , een door partijen aan te wijzen deskundige de waarde van de onderneming zal bepalen. Volgens de vrouw is een taxatie niet nodig. De man is bekend met de aanzienlijke schulden van de onderneming, ontstaan door onttrekkingen ten behoeve van de zoon van partijen. De vrouw stelt de waarde per peildatum op € 28.156,- exclusief IB, overeenkomstig de overgelegde halfjaarrekening van 30 juni 2022 (productie 31 bij het beroepschrift).

5.40

De man vindt de door de vrouw overgelegde stukken met betrekking tot haar onderneming onbetrouwbaar. De vrouw heeft de onderneming zonder noodzaak beëindigd en het lijkt erop dat de zoon van partijen de onderneming in zijn drie besloten vennootschappen voortzet. De door de vrouw gestelde oninbare vorderingen op cliënten zijn waarschijnlijk overgedragen aan die besloten vennootschappen. De man betwist verder de juistheid van genoemde jaarrekening. Indien al van deze jaarrekening moet worden uitgegaan, dan moet volgens de man bij de bepaling van het eigen vermogen worden aangesloten bij de waarde van € 133.000,11 namelijk het eigen vermogen zonder daarbij rekening te houden met de onttrekkingen van de vrouw van € 104.855.-. De man wil dat de onderneming van de vrouw alsnog getaxeerd wordt.

5.41

Het hof overweegt als volgt. Een eenmanszaak heeft geen afgescheiden vermogen. Het ondernemingsvermogen bestaande uit activa en passiva valt in de wettelijke gemeenschap van goederen. De activa kunnen worden verdeeld. Een schuld is geen goed en kan als zodanig niet worden verdeeld. In het kader van de verdeling van een ontbonden huwelijksgemeenschap zijn in beginsel beide partijen ieder voor de helft draagplichtig met betrekking tot de schulden ook als deze verband houden met de exploitatie van een onderneming in de vorm van een eenmanszaak. Voor de omvang van de schulden zijn in beginsel relevant de schulden die op datum ontbinding huwelijksgemeenschap bestaan. Ter zake de waarde van de in de verdeling te betrekken activa geldt als uitgangspunt het tijdstip van de feitelijke verdeling (waarderingspeildatum), tenzij partijen een ander tijdstip met elkaar zijn overeengekomen of de redelijkheid en billijkheid zich tegen dat tijdstip verzetten. Het hof zal hierna gemakshalve spreken van toedeling en waarde van ‘de eenmanszaak’.

5.42

Het hof stelt vast dat niet ter discussie staat dat de eenmanszaak aan de vrouw moet worden toebedeeld en de waarde daarvan per peildatum bij helfte tussen partijen moet worden verdeeld. Gelet op het voorgaande begrijpt het hof dit oordeel van de rechtbank aldus dat de activa van de eenmanszaak naar de waarde per peildatum aan de vrouw zijn toebedeeld en dat de vrouw de per peildatum tot de onderneming behorende schulden in de onderlinge verhouding tussen partijen als eigen schuld voor haar rekening zal nemen. In hoger beroep is de waarde van de eenmanszaak, dus van de activa en de omvang van de schulden, op de peildatum echter nog niet duidelijk geworden en partijen verschillen daarover nog steeds van mening. Dat de waarde van de activa en passiva zoals blijkt uit de door de vrouw overgelegde jaarrekening van 30 juni 2022 is in geschil. Het hof heeft daarom onvoldoende gegevens om een beslissing te kunnen nemen over waarde van de activa van de eenmanszaak en de omvang van de schulden daarvan per peildatum. Naar het oordeel van het hof dienen partijen – conform de beslissing van de rechtbank – alsnog een deskundige aan te wijzen om de waarden per peildatum bepalen. Grief 12 faalt dan ook.

Vorderingen met betrekking tot [stichting] (aanvullende verzoeken man)

5.43

De man stelt dat de vrouw zeer waarschijnlijk vorderingen (vanuit de gemeenschap) heeft op [stichting] , een stichting met een maatschappelijk doel waarvan de vrouw en haar zoon al 14 jaar bestuurder zijn. Nu de vrouw deze stichting in het kader van de verdeling niet heeft genoemd, is de man van mening dat de vrouw op grond van artikel 3:194 BW haar aandeel in de vorderingen op de [stichting] heeft verbeurd en dat deze aan hem toekomen. In dit licht dient de vrouw op grond van artikel 1:83 BW alle financiële stukken over (november) 2010 tot en met heden van haar in privé, alsmede van haar onderneming en van de stichting over te leggen.

5.44

De vrouw is van mening dat de verzoeken van de man moeten worden afgewezen. Zij is door de zoon van partijen gevraagd om in het bestuur deel te nemen, maar er zijn – met uitzondering van één activiteit kort na de oprichting – geen activiteiten verricht. De vrouw ontvangt krachtens artikel 3 van de Statuten ook geen beloning voor haar werkzaamheden. Verder wijst de vrouw erop dat als er al sprake zou zijn van vermogen van de stichting, hetgeen niet het geval is, dit niet kan worden meegenomen, omdat het om een zelfstandige rechtspersoon gaat. Artikel 3:194 lid BW is niet aan de orde. Het verzoek van de man tot het overleggen van financiële stukken is een ‘fishing expedition’ aldus de vrouw.

Overleggen financiële stukken

5.45

Het hof dient allereerst te beoordelen of de vrouw op grond van artikel 1:83 BW de door de door de man gevraagde financiële stukken moet overleggen. Het hof beantwoordt deze vraag ontkennend. Op grond van artikel 1:83 BW zijn echtgenoten verplicht om elkaar desgevraagd inlichtingen te verschaffen over het door hen gevoerde bestuur alsmede over de stand van hun goederen en schulden, maar dat artikel beoogt niet een algemene verplichting in te voeren om rekening en verantwoording af te leggen over het gevoerde bestuur ter zake van tot de gemeenschap van goederen behorende vermogensbestanddelen. Dit geldt temeer voor de financiële stukken die betrekking hebben op [stichting] , nu die stichting een zelfstandige rechtspersoon is en geen onderdeel uitmaakt van het vermogen van de vrouw. Zij is immers slechts bestuurder. Het hof zal dit verzoek van de man daarom afwijzen.

Vordering ex artikel 3:194 BW

5.46

Verder overweegt het hof ten aanzien van stelling van de man dat de vrouw vorderingen van de gemeenschap aan [stichting] heeft verzwegen het volgende. Voor een geslaagd beroep op artikel 3:194 lid 2 BW is nodig dat een deelgenoot opzettelijk tot de gemeenschap behorende goederen verzwijgt, zoekmaakt of verborgen houdt. De stelplicht en bewijslast rusten op degene die zich op deze bepaling beroept. In dit geval is dat de man. Naar het oordeel van het hof heeft de man in het licht van de gemotiveerde betwisting door de vrouw zijn stellingen dienaangaande niet of onvoldoende onderbouwd. Het enkele feit dat de vrouw al geruime tijd bestuurder is bij [stichting] is daarvoor onvoldoende. Gelet op het voorgaande zal het hof dit verzoek van de man eveneens afwijzen.

Partneralimentatie

Ingangsdatum

5.47

Het hof heeft hiervoor al overwogen dat de termijn voor het verstrekken van levensonderhoud niet eerder aanvangt dan de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand. Daarom zal het hof, net als de rechtbank, de (toekomstige) datum waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand als ingangsdatum hanteren.

5.48

Nu de echtscheidingsbeschikking nog niet in de registers van de burgerlijke stand is ingeschreven, ziet het hof aanleiding om de zaak te beoordelen aan de hand van de meest recente gegevens. Het hof zal om proceseconomische redenen eerst de draagkracht van partijen bespreken.

Verdiencapaciteit vrouw

5.49

De vrouw stelt dat zij geen draagkracht heeft om partneralimentatie aan de man te betalen. Zij heeft geen inkomen meer uit haar eenmanszaak en heeft deze noodgedwongen moeten opheffen. Het runnen van deze onderneming kampte met veel praktische obstakels. Daarnaast had de vrouw last van gezondheidsklachten, waardoor zij haar werk als ondernemer niet meer aankon. Zij beschikt sinds juni 2023 alleen over een inkomen uit loondienst bij [werkgever] . Met haar huidige inkomen kan zij – mede gelet op haar hoge huur van € 1.289,- per maand en de aflossing op belastingschulden van € 2.499,- per maand – zelf al niet rondkomen.

5.50

De man is van mening dat de vrouw nog steeds draagkracht heeft om partneralimentatie te voldoen. Volgens hem heeft de vrouw haar winstgevende onderneming [eenmanszaak] bewust per 30 juni 2023 beëindigd om zo onder haar alimentatieverplichting jegens de man uit te komen. Er was volgens de man geen enkele noodzaak om de onderneming te beëindigen. Hij wijst erop dat er vlak na de beëindiging van de onderneming van de vrouw drie besloten vennootschappen zijn opgericht door de zoon van partijen. Deze ondernemingen zijn op hetzelfde werkgebied werkzaam als de door de vrouw beëindigde onderneming. Hij houdt het er daarom op dat de onderneming van de vrouw in de vorm van een juridische constructie is voortgezet op naam van haar zoon.

5.51

Het hof gaat bij het bepalen van het inkomen uit loondienst aan de zijde van de vrouw uit van een bruto-inkomen van € 30.255,- (zie berekening 66a bij het journaalbericht van 8 november 2024), nu de man dit specifieke deel van haar inkomen niet heeft betwist. Gelet op de door de vrouw overgelegde salarisspecificaties over augustus 2024, september 2024 en oktober 2024 (productie 66b bij het journaalbericht van 8 november 2024), komt dit inkomen uit loondienst het hof ook juist voor. Het hof dient echter wel de vraag te beantwoorden of de vrouw een hogere verdiencapaciteit moet worden toegekend.

5.52

Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw voldoende onderbouwd dat zij zich na het uiteengaan van partijen genoeg heeft ingespannen om haar volledige verdiencapaciteit te benutten. Hoewel de vrouw tot medio 2023 een eigen onderneming had en daarmee winst behaalde, is het hof voldoende gebleken dat het voortzetten van die onderneming door diverse omstandigheden (zoals problemen met de facturering bij de verzekeraars en strengere regelgeving, maar ook de gezondheidsklachten van de vrouw) niet langer rendabel was. Dat de vrouw haar onderneming heeft voortgezet via de nieuw opgerichte ondernemingen van de zoon is in het licht van de gemotiveerde betwisting van de vrouw niet gebleken. Naar het oordeel van het hof is daarom geen sprake van verwijtbaar inkomensverlies. Gelet op de leeftijd van de vrouw en haar gezondheidsklachten, acht het hof het evenmin waarschijnlijk dat de vrouw haar toenmalige inkomen opnieuw zou kunnen verwerven, althans meer verdiencapaciteit heeft dan het inkomen dat zij op dit moment verdient (op basis van 24 uur per week). Verder houdt het hof er rekening mee dat zowel de man en de vrouw tijdens hun samenzijn tijdelijk meer geld nodig hadden om hun zoon op financieel vlak te kunnen bijstaan. In die periode (zo rond 2020 en 2021) hebben beide partijen aanzienlijk meer gewerkt. Daarna, toen die financiële noodzaak wegviel, zijn zowel de man als de vrouw weer minder gaan verdienen. Het hof acht het onredelijk dat de man van de vrouw verwacht meer inkomen te verwerven, terwijl hij dat ook zelf niet meer doet. Gelet op dit alles ziet het hof geen aanleiding om met een hogere verdiencapaciteit aan de zijde van de vrouw rekening te houden.

Verdiencapaciteit man

5.53

Het hof gaat ervan uit dat de man minimaal een inkomen van € 48.255,- per jaar kan verwerven, nu uit de door hem overgelegde jaaropgaaf 2023 van de [werkgever] (productie 13 bij het journaalbericht van 19 augustus 2024) blijkt dat hij dat inkomen in 2023 in loondienst heeft verdiend en niet gesteld of gebleken is dat de man nadien minder is gaan verdienen.

5.54

Uit het voorgaande volgt dat de man een hoger inkomen heeft dan de vrouw. Het hof acht het daarom niet redelijk om te bepalen dat de vrouw enige partneralimentatie aan de man moet voldoen. In dat geval zou de man namelijk in een veel betere financiële positie worden gebracht dan de vrouw. Gelet hierop zal het hof de bestreden beschikking op dit punt vernietigen en het inleidend verzoek van de man alsnog afwijzen.

5.55

Gelet op het voorgaande behoeft hetgeen partijen hebben aangevoerd geen nadere bespreking meer.

5.56

Dit leidt tot de volgende beslissing.

6De beslissing

Het hof:

verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar hoger beroep tegen de in de bestreden beschikking uitgesproken echtscheiding;

vernietigt de bestreden beschikking ten aanzien van de echtelijke woning en de partneralimentatie, en in zoverre opnieuw beschikkende:

deelt de woning aan de woning aan [adres] toe aan de man tegen de getaxeerde waarde van € 455.000,- onder de volgende voorwaarden:

  1. de man dient binnen drie maanden nadat deze beschikking in kracht van gewijsde is gegaan de vrouw te laten ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de aan de woning gekoppelde hypothecaire geldleningen;

  2. de over- dan wel onderwaarde wordt tussen partijen bij helfte gedeeld dan wel gedragen. De over- dan wel onderwaarde bestaat uit de getaxeerde waarde van € 455.000,-, te vermeerderen met de waarde van de aan de woning gekoppelde polissen ten tijde van de overdracht, minus de aan de woning gekoppelde hypothecaire geldleningen ten tijde van de overdracht en minus de kosten van [makelaarskantoor] ;

  3. de kosten van de notariële overdracht worden door de man, als kosten koper, voldaan;

  4. partijen verlenen over en weer op eerste verzoek van de ander hun medewerking aan de notariële overdracht van de woning;

indien de man de woning niet kan overnemen onder bovengenoemde voorwaarden dan wordt de woning verkocht en geleverd aan een derde op de volgende wijze en onder de volgende voorwaarden:

  1. partijen dienen binnen één week nadat de onder I.a. genoemde termijn is verstreken of nadat de man kenbaar heeft gemaakt de woning niet te kunnen overnemen aan de onder I. onder b genoemde makelaar-taxateur een gezamenlijke opdracht verstrekken tot verkoop van de woning aan een derde. Deze makelaar-taxateur zal – als partijen het niet eens zijn – partijen bindend adviseren over de vast te stellen vraag- en laatprijs van de woning;

  2. de over- dan wel onderwaarde wordt tussen partijen bij helfte gedeeld dan wel gedragen. De over- dan wel onderwaarde bestaat uit de verkoopopbrengst van de woning, te vermeerderen met de waarde van de aan de woning gekoppelde polissen ten tijde van de overdracht, minus de aan de woning gekoppelde hypothecaire geldleningen ten tijde van de overdracht en minus de kosten van de verkoop en de overdracht, waaronder de kosten van de makelaar-taxateur;

  3. partijen verlenen over en weer op eerste verzoek van de ander hun medewerking aan de notariële overdracht van de woning;

wijst het inleidende verzoek van de man, strekkende tot vaststelling van een door de vrouw aan de man te betalen partneralimentatie alsnog af;

verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, voor het overige;

wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mrs. S.H.M. van der Heiden, A. Zonneveld en H.A. Schipper, bijgestaan door mr. G. Evertsen als griffier, en is op 12 februari 2025 uitgesproken in het openbaar door mr. A.A.F. Donders in tegenwoordigheid van de griffier.



© Copyright 2009 - 2025 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733