Essentie (redactie)
Gedetineerde vrouw wil op waardige manier afscheid kunnen nemen van haar ex-echtgenoot en wil haar minderjarige kinderen, die met overlijden ingrijpend verlies hebben geleden, tijdens de uitvaart kunnen ondersteunen. Voorzieningenrechter is van oordeel dat directeur pi het gevraagde verlof op grond van art. 23 Rtvi in redelijkheid niet had kunnen weigeren. Artikel 23 Rtvi heeft ook betrekking op verlof voor een kind dat in psychische nood verkeert.
Datum publicatie | 11-06-2025 |
Zaaknummer | C/09/685173 / KG ZA 25-440 |
Procedure | Eerste aanleg - enkelvoudig |
Zittingsplaats | Den Haag |
Rechtsgebieden | Civiel recht; Verbintenissenrecht |
Trefwoorden | Erfrecht; Uitvaart / asbestemming; Familieprocesrecht |
Wetsverwijzingen |
Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl
Kort geding. Eiseres is op grond van een IDS-maatregel opgenomen in een p.i. Veroordeling Staat om haar in de gelegenheid te stellen om de uitvaart van haar ex-echtgenoot bij te wonen. Eiseres en haar ex-echtgenoot hebben samen vier, nog minderjarige, kinderen, waarvan in ieder geval één de uitvaart zal bijwonen. Zonder nadere toelichting van de Staat is niet in te zien waarom ondersteuning van een kind bij de uitvaart van zijn vader niet valt onder de reikwijdte van de in artikel 23 Rtvi omschreven situatie van een kind in psychische nood.Volledige uitspraak
Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/685173 / KG ZA 25-440
Vonnis in kort geding van 15 mei 2025
in de zaak van
[eiseres] op grond van een ISD-maatregel opgenomen in de penitentiaire inrichting te [plaats 1] ,
eiseres,
advocaat mr. S.L.T.A. Scheepers te Blerick, gemeente Venlo,
tegen:
de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie en Veiligheid) te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. M.N. Schouten te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘ [eiseres] ’ en ‘de Staat’.
1De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 15 mei 2025 met producties;
- de op 15 mei 2025 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door de Staat pleitnotities en een productie zijn overgelegd.
Op 15 mei 2025 is door middel van een verkort vonnis uitspraak gedaan. Het onderstaande vormt daarvan de uitwerking, die is vastgesteld op 26 mei 2025.
2De feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
[eiseres] is in het kader van een ISD-maatregel opgenomen in de penitentiaire inrichting te [plaats 1] (hierna: de p.i.).
[eiseres] is getrouwd geweest met de heer [naam] en zij zijn samen ouders van vier kinderen, in de leeftijd van 17, 16, 14 en 13 jaar.
Per e-mail van 12 mei 2025 om 7.54 uur heeft (de advocaat van) [eiseres] bij de directeur van de p.i. een verzoek om incidenteel verlof ingediend. In dit verzoek staat, voor zover relevant, het volgende:
“De ex-partner van cliënte waarmee zij 4 kinderen in de leeftijd 17 (2007), 16 (2008), 13 (2012) en 14 (2014) heeft, ligt wegens gezondheidsproblemen in terminale fase in het ziekenhuis te Venlo.
Naar verwachting komt meneer binnen enkele uren/dagen te overlijden.
Cliënte wenst afscheid te nemen van haar ex-partner en haar minderjarige kinderen te ondersteunen bij het afscheid van hun vader. Cliënte wenst verlof op grond van art. 20c Rtvi
1
voor de maximale duur in verband met het voorbereiden en bijwonen van de uitvaart van haar ex-partner en het kunnen (onder)steunen van haar kinderen. Subsidiair verzoekt cliënte op grond van art. 23 en meer subsidiair op grond van art. 24 Rtvi om incidenteel verlof.
Volledigheidshalve merk ik op dat de weigeringsgronden ex. art. 4 Rtvi in dezen niet aan de orde zijn, althans voldoende zouden kunnen worden ondervangen door bijvoorbeeld het inzetten van elektronische monitoring.”
Per e-mail van 12 mei 2025 heeft een senior casemanager ISD (hierna: de casemanager) in reactie op voormeld verzoek het volgende bericht aan (de advocaat van) [eiseres] :
“Helaas is het binnen de ISD maatregel niet mogelijk om met een verlof te gaan op artikel 20c Rtvi/ 23 Rtvi /24 Rtvi. Het betreft de ex partner van betrokkene wat maakt dat verlof onder begeleiding van DV&O geen optie is omdat dit alleen wordt toegestaan bij eerste of tweede graads familie.
Wel is het voor haar mogelijk om op begeleid verlof te gaan.
In het kader hiervan hebben wij kunnen regelen dat zij aanstaande woensdag op begeleid verlof naar het ziekenhuis kan.
Wel moet er met jeugdzorg worden afgestemd of haar kinderen hierbij aanwezig mogen zijn of niet.
Hier zijn wij op dit moment nog mee bezig. Mevrouw is hiervan op de hoogte.”
[eiseres] heeft de heer [naam] niet meer in het ziekenhuis kunnen bezoeken omdat hij op 12 mei 2025 omstreeks 13.00 uur is overleden. Op 17 mei 2025 vindt de uitvaart plaats te [plaats 2] , van 14.25 uur tot 15.15 uur. Dit is een besloten bijeenkomst, waarbij maximaal vijftien personen (inclusief [eiseres] , indien aan haar verlof wordt verleend voor de uitvaart) aanwezig zullen zijn.
Per e-mail van 13 mei 2025 heeft de advocaat van [eiseres] aan de casemanager laten weten dat de heer [naam] is overleden. Verder heeft hij erop gewezen dat volgens hem de Rtvi wel van toepassing is op [eiseres] en heeft hij verzocht om een formeel besluit van de directeur van de p.i. op het verzoek van [eiseres] .
Bij beschikking van 14 mei 2025 heeft de directeur van de p.i. het verzoek van [eiseres] afgewezen. In de beschikking staat, voor zover relevant, het volgende:
“Hierbij wil ik u verwijzen naar artikel 24 van de Regeling Tijdelijk Verlaten van de Inrichting:
‘Incidenteel verlof kan worden verleend voor een bezoek in verband met het overlijden van de levenspartner, of een kind, ouder, broer, zuster, grootouder of schoonouder van de gedetineerde.’
Omdat uw ex-man, niet onder deze regeling valt als een familielid waarvoor een incidenteel verlof kan worden verleend, wijst de Vrijheden Commissie van de PI [plaats 1] uw verzoek tot incidenteel verlof af.”
Tegen deze afwijzing heeft [eiseres] diezelfde dag beklag ingediend bij de Commissie van Toezicht van de p.i. [plaats 1] . Daarop is nog niet beslist.
3Het geschil
[eiseres] vordert – zakelijk weergegeven – de Staat te gelasten dat zij op 17 mei 2025 in de gelegenheid wordt gesteld om door middel van verlof de uitvaart van de heer [naam] bij te wonen, met veroordeling van de Staat in de proceskosten.
Daartoe voert [eiseres] – kort samengevat – het volgende aan. Geen van de in artikel 4 en 20c lid 3 van de Rtvi opgenomen gronden voor weigering van een verzoek om verlof doen zich bij [eiseres] voor en de Staat gedraagt zich onrechtmatig dor het verlof niet toe te staan. [eiseres] wil op een waardige manier afscheid kunnen nemen van haar ex-echtgenoot en zij wil haar minderjarige kinderen, die met het overlijden een ingrijpend verlies hebben geleden, tijdens de uitvaart kunnen ondersteunen.
De Staat voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
4De beoordeling van het geschil
Tegen de beslissing van de directeur om het gevraagde verlof te weigeren staat beklag open bij de Commissie van Toezicht van de p.i. Dat staat in beginsel in de weg aan de ontvankelijkheid van [eiseres] in kort geding. Gelet echter op het spoedeisend belang van [eiseres] en de omstandigheid dat zij via een procedure bij de Commissie van Toezicht niet tijdig voor de uitvaart een oordeel kan krijgen, kan [eiseres] in dit kort geding worden ontvangen. Dat is tussen partijen ook niet in geschil.
Beoordeeld moet worden of de directeur van de p.i. in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen de verlofaanvraag van [eiseres] af te wijzen. Dat is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet het geval. De voorzieningenrechter licht dit toe.
De directeur heeft het verzoek om verlof onder verwijzing naar artikel 24 Rtvi afgewezen. Op grond van dat artikel wordt verlof in geval van een overlijden alleen toegestaan bij overlijden van – voor zover nu relevant – een levenspartner. De heer [naam] was de ex-echtgenoot van [eiseres] en daarmee niet langer haar levenspartner. In zoverre heeft de directeur dus in redelijkheid tot zijn beslissing kunnen komen.
[eiseres] heeft haar verzoek aam de directeur om verlof echter ook gebaseerd op artikel 20c en artikel 23 Rtvi. Artikel 20c Rtvi is onderdeel van hoofdstuk 3a van de Rtvi, dat betrekking heeft op verlof tijdens verblijf in een inrichting voor stelselmatige daders. Op grond van artikel 20c kan de directeur aan een betrokkene die in een inrichting voor stelselmatige daders verblijft – zoals bij [eiseres] het geval is – verlof verlenen. Artikel 23 Rtvi is (evenals artikel 24 Rtvi) onderdeel van hoofdstuk 4 van de Rtvi, dat betrekking heeft op incidenteel verlof voor humanitaire doeleinden. Op grond van artikel 23 Rtvi kan verlof ook worden verleend voor een bezoek aan een in levensgevaar of ernstige psychische nood verkerende levenspartner, kind, ouder, broer, zuster, grootouder of schoonouder van de gedetineerde. Op deze grondslagen van het verzoek van [eiseres] is de directeur in zijn beslissing niet ingegaan.
Ter zitting heeft de Staat betoogd dat verlof op grond van artikel 20c Rtvi niet is bedoeld voor incidenteel verlof voor humanitaire doeleinden, maar betrekking heeft op re-integratieverlof. Dit betoog verklaart echter niet waarom het verlof niet op grond van artikel 23 Rtvi is verleend. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de directeur het gevraagde verlof op grond van artikel 23 Rtvi in redelijkheid niet had kunnen weigeren en overweegt daartoe als volgt.
Artikel 23 Rtvi heeft ook betrekking op verlof voor een kind dat in psychische nood verkeert. Hoewel nog onzeker is of alle kinderen de uitvaart van de heer [naam] zullen bijwonen, is ter zitting gebleken dat in elk geval de oudste zoon van [eiseres] – met wie zij zeer regelmatig contact heeft – de uitvaart bij zal wonen én dat hij de uitdrukkelijke wens heeft dat zijn moeder daar ook bij is 2. De voorzieningenrechter is van oordeel dat alleen al in het licht van deze omstandigheid [eiseres] in de gelegenheid moet worden gesteld de uitvaart bij te wonen. Het verliezen van een vader is voor een kind zeer ingrijpend, zeker op deze nog jonge leeftijd. Zonder nadere toelichting van de Staat is niet in te zien waarom ondersteuning van een kind bij de uitvaart van zijn vader niet valt onder de reikwijdte van de in artikel 23 Rtvi omschreven situatie van een kind in psychische nood.
Het vorenstaande wordt niet anders door de stellingen van de Staat dat op grond van artikel 24 lid 3 Rtvi het bijwonen van een uitvaart uitgesloten is, indien bewaking aangewezen is. Volgens de Staat is die bewaking in dit geval aangewezen en kan het verlof daarom niet worden toegestaan, ook niet als het verlof op grond van artikel 23 Rtvi wordt verleend. In dit verband merkt de voorzieningenrechter allereerst op dat er in de Rtvi een onderscheid wordt gemaakt tussen incidenteel verlof op humanitaire gronden onder begeleiding of bewaking (zie artikel 21 lid 2 Rtvi). Dat er voor de aanwezigheid van [eiseres] bij de uitvaart niet kan worden volstaan met begeleiding is, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet aannemelijk geworden. Het hoge recidiverisico ten aanzien van alcohol- en drugsgebruik door [eiseres] brengt niet met zich mee dat bewaking aangewezen is. Daarvoor kan worden volstaan met aanwezigheid van begeleiding. De stelling van de Staat dat een uitvaart een emotionele en onoverzichtelijke situatie is en dat op voorhand niet is in te schatten hoe de andere aanwezigen bij de uitvaart op [eiseres] zullen reageren rechtvaardigt evenmin de conclusie dat bewaking noodzakelijk is. Hierbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat de uitvaart in zeer kleine kring zal zijn en dat door de verklaringen van [eiseres] en haar oudste zoon ter zitting voldoende aannemelijk is geworden dat de overige aanwezigen (directe familie van de heer [naam] ) de aanwezigheid van [eiseres] op prijs zullen stellen. Daar komt bij dat – toen nog niet bekend was dat de heer [naam] was overleden – een bezoek in het ziekenhuis wél was toegestaan en dat daarbij mogelijk dezelfde familieleden aanwezig zouden zijn geweest als bij de uitvaart aanwezig zullen zijn. Waarom in het ziekenhuis – eveneens een emotionele en onoverzichtelijke situatie – geen bewaking vereist was geweest en bij de uitvaart wel heeft de Staat niet toegelicht.
Slotsom is dat de vordering van [eiseres] wordt toegewezen. De Staat is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiseres] worden op de in het dictum te vermelde wijze begroot.
Ter nadere toelichting op de in het dictum vermelde begroting van de proceskosten wordt overwogen dat [eiseres] heeft geprocedeerd op basis van een toevoeging. Eisers met een toevoeging betalen een lager griffierecht. Verder worden in dat geval de kosten van de deurwaarder voor het uitbrengen van het exploot en/of advertentiekosten van rijkswege vergoed. Die kosten zijn dus niet voor rekening van [eiseres] . Gelet op het voorgaande wordt de Staat veroordeeld tot betaling van het lagere griffierecht en de vergoeding van het salaris van de advocaat. De vergoeding voor het salaris moet door de advocaat worden verrekend met de op grond van de Wet op de rechtsbijstand aan de advocaat toegekende vergoeding. Ten slotte vallen onder de proceskosten ook de nakosten. De nakosten worden begroot op het bedrag genoemd in het liquidatietarief civiel. In geval van betekening van het vonnis wordt een extra bedrag aan salaris toegekend. De explootkosten van de betekening van het vonnis komen in dit geval niet voor vergoeding in aanmerking.
5De beslissing
De voorzieningenrechter:
De voorzieningenrechter:
- gelast de Staat [eiseres] in de gelegenheid te stellen op 17 mei 2025 van 14.25 uur tot 15.15 uur de uitvaart van haar ex-echtgenoot de heer [naam] bij te wonen op het adres [adres] te [plaats 2] , met bepaling dat het aan de directeur van de p.i. [plaats 1] wordt overgelaten of [eiseres] al dan niet wordt begeleid tijdens het vervoer naar en van de locatie waar de uitvaart plaatsvindt en of [eiseres] al dan niet tijdens de uitvaart wordt begeleid;
- veroordeelt de Staat in de proceskosten van € 1.375,00 (te weten griffierecht € 90,00, salaris advocaat € 1.107,00, nakosten € 178,00 (plus na te melden verhoging)), te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als de Staat niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet de Staat € 92,00 extra betalen;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.F. Hesselink en in het openbaar uitgesproken op 15 mei 2025.
idt
Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting
Met de oudste zoon van Hoebregst is tijdens de mondelinge behandeling telefonisch contact opgenomen en hij heeft – in aanwezigheid van partijen en hun advocaten – naar aanleiding van vragen van de voorzieningenrechter zijn visie hieromtrent met de voorzieningenrechter gedeeld.
© Copyright 2009 - 2025 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733