Essentie (redactie)
Aannemelijk dat voetbalmakelaar vader kind is. Onbeschermde seks in conceptietijdvak niet betwist. Tijdens bevalling hield moeder man tot in detail op hoogte via WhatsApp. Daarnaast is het de man die besloot dat kind naam zou dragen van voetballer die winnende goal in bepaalde wedstrijd scoorde, zoals ook de informant ter zitting heeft verklaard. Man mag 3 maanden tegenbewijs leveren tegen de voorshands bewezen stelling dat hij de verwekker is. Daarna eindbeschikking over verzoek tot gerechtelijke vaststelling vaderschap.
Datum publicatie | 10-06-2025 |
Zaaknummer | 200.344.469/01 |
Procedure | Hoger beroep |
Zittingsplaats | Amsterdam |
Rechtsgebieden | Civiel recht; Personen- en familierecht |
Trefwoorden | Kinderen; Gerechtelijke vaststelling ouderschap |
Wetsverwijzingen |
Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl
Tussenbeschikking vaststelling vaderschap. Het hof gaat er op basis van de stukken en hetgeen op de zitting is besproken voorshands van uit dat de man de vader van de minderjarige is. Het hof laat de man toe tot het leveren van tegenbewijs van de voorshands bewezen stelling dat hij de verwekker is.Volledige uitspraak
Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.344.469/01
zaaknummer rechtbank: C/13/715783 / FA RK 22-1987 (LH/MG)
beschikking van de meervoudige kamer van 3 juni 2025 in de zaak van
[de moeder] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. Jonkman te Capelle aan den IJssel,
en
[de man] ,
blijkens de BRP Registratie Niet Ingezetenen sedert 8 november 2019 wonende te Bulgarije,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man.
Het hof heeft daarnaast als belanghebbenden aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] , hierna te noemen: [minderjarige] ,
- mr. L. Scheffer,
advocaat te Amsterdam,
in haar hoedanigheid van bijzondere curator over [minderjarige] ,
hierna te noemen: de bijzondere curator.
Als informant is aangemerkt:
- [naam ] , hierna te noemen: de informant.
In de procedure heeft een adviserende taak:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie [plaats A] ,
hierna te noemen: de raad.
1De zaak in het kort
De zaak gaat over het verzoek van de moeder om vast te stellen dat de man de vader is van [minderjarige] .
De rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) heeft in een beschikking van 1 mei 2024 (hierna: de bestreden beschikking) het verzoek van de moeder tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van de man afgewezen.
De moeder is het daar niet mee eens en verzoekt met vernietiging van de bestreden beschikking alsnog vast te stellen dat de man de vader is van [minderjarige] .
Het hof gaat er op basis van de stukken en hetgeen op de zitting is besproken voorshands van uit dat de man de vader van [minderjarige] is. Omdat hij in deze procedure niet is verschenen, krijgt hij nog de mogelijkheid tegenbewijs te leveren. De procedure wordt daartoe aangehouden. Hieronder wordt uitgelegd waarom het hof dit zo beslist.
2De procedure in hoger beroep
De moeder is op 24 juli 2024 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
Het hof heeft daarnaast de volgende stukken ontvangen:
- een bericht van de bijzondere curator van 25 februari 2025 met bijlagen.
De zitting heeft op 28 maart 2025 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de bijzondere curator;
- de informant; en
- de raad, vertegenwoordigd door V. Aalbers.
3De feiten
Uit de moeder is [in] 2018 te [plaats B] [minderjarige] geboren.
De moeder is van rechtswege belast met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] .
[minderjarige] is niet erkend.
[minderjarige] woont bij de moeder in [plaats A] .
Bij beschikking van 1 juni 2022 heeft de rechtbank mr. L. Scheffer als bijzondere curator benoemd over [minderjarige] .
Bij beschikking van 7 juni 2023 heeft de rechtbank bepaald dat de man met ingang van 29
maart 2022 - telkens bij vooruitbetaling te voldoen - € 858,- per maand aan de moeder dient te betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] . Voorts heeft de rechtbank (op straffe van een dwangsom van € 250,- voor iedere dag dat de man niet meewerkt met een maximum van € 25.000,- vanaf het moment dat de beschikking aan de man is betekend) een deskundigenonderzoek door Verilabs gelast, om te onderzoeken of de man de
biologische vader is van [minderjarige] . De rechtbank heeft iedere verdere beslissing aangehouden in
afwachting van het DNA-onderzoek.
De rechtbank heeft in de, in zoverre niet bestreden, beschikking van 1 mei 2024 het verzoek van de moeder tot vaststelling van een zorgregeling van [minderjarige] met de man afgewezen.
4De omvang van het hoger beroep
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking, voor zover hier van belang, het verzoek van de moeder tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van de man afgewezen.
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, alsnog vast te stellen dat de man de vader is van [minderjarige] .
5De motivering van de beslissing
Aan de orde is de vraag of de man de verwekker is van [minderjarige] .
Het wettelijk kader
Op grond van het bepaalde in artikel 1:207 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan, voor zover hier van belang, het ouderschap van een persoon op de grond dat deze de verwekker is van het kind, door de rechtbank worden vastgesteld op verzoek van de moeder of van het kind.
Het standpunt van de moeder
De moeder stelt dat de man de verwekker is van [minderjarige] . Volgens de moeder heeft de rechtbank ten onrechte overwogen onvoldoende gegevens te hebben om vast te stellen dat de man de verwekker van [minderjarige] is. Bij beschikking van 7 juni 2023 heeft de rechtbank een bijdrage vastgesteld in de kosten van opvoeding en verzorging van [minderjarige] van € 858,- per maand ten laste van de man. Deze verplichting kan volgens de moeder gelet op artikel 1:392 BW alleen op de man rusten als hij de ouder van [minderjarige] is. Voor de moeder is daarom het standpunt van de rechtbank dat niet kan worden vastgesteld dat de man de verwekker is, ook in het licht van artikel 1:208 BW, onbegrijpelijk. Verder verwijst de moeder naar een beschikking van het hof Den Haag van 8 april 2009, waarin is overwogen dat de omstandigheid dat een DNA-onderzoek niet kan plaatsvinden omdat de man daaraan in het geheel geen medewerking verleent, niet betekent dat een verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap op die grond dient te worden afgewezen. Dit zou ook strijdig zijn met het belang van het kind, omdat in dat geval door gebrek aan medewerking door de mogelijke verwekker het voor hem niet mogelijk zou zijn een afstammingsband te realiseren met zijn vader, terwijl hij deze mogelijk wel heeft. Vervolgens heeft het hof Den Haag in die zaak geoordeeld dat de moeder geslaagd is in haar bewijsopdracht op grond van getuigenbewijs. De moeder legt met de producties 22 tot en met 26 extra bewijsmiddelen over ter ondersteuning van haar stelling dat de man de verwekker is van [minderjarige] en verzoekt het hof de lijn van het hof Den Haag te volgen, omdat ook de man in het onderhavige geval geen medewerking heeft verleend aan het opgedragen DNA-onderzoek.
Het standpunt van de bijzondere curator
De bijzondere curator stelt zich op het standpunt dat het verzoek van de moeder tot vaststelling van het vaderschap ontvankelijk, toewijsbaar en in het belang van [minderjarige] is, indien tenminste voldoende vast komt te staan dat de man zijn verwekker is. De bijzondere curator vindt het wenselijk dat er DNA-onderzoek plaatsvindt om dit vast te kunnen stellen. Indien de man daaraan niet meewerkt of niets van zich laat horen en het hof tevens zou menen dat de moeder niet voldoende is geslaagd in haar bewijs dat de man de vader is, dan acht de bijzondere curator het nodig dat de informant door het hof wordt gehoord. De informant kan verklaren over de relatie tussen de man en de moeder en over hetgeen de man weet over [minderjarige] en van deze procedures. Mocht de man, net als in de procedure bij de rechtbank, niet reageren op een tussenbeslissing van het hof, dan zou het hof volgens de bijzondere curator moeten oordelen dat als vaststaand kan worden aangenomen dat de man de verwekker van [minderjarige] is, zoals ook het hof Den Haag heeft gedaan in de zaak met nummers ECLI:NL:GHDHA:2024:891 en ECLI:NL:GHDHA:2024:442.
Het advies van de raad
De raad adviseert het hof naar het belang van [minderjarige] te kijken. Enerzijds is het belangrijk dat [minderjarige] kennis heeft van zijn afkomst, dat hij weet wie zijn biologische vader is en waar zijn naam vandaan komt. Anderzijds moet vaststelling van het vaderschap wel gebaseerd zijn op zo goed mogelijk vastgestelde informatie, om te voorkomen dat [minderjarige] zijn afkomst gaat baseren op iemand die uiteindelijk toch niet zijn biologische vader blijkt te zijn. De raad twijfelt of op dit moment met voldoende zekerheid vastgesteld kan worden dat de man de verwekker is van [minderjarige] .
De beoordeling door het hof
De man is zowel in de procedure bij de rechtbank als in hoger beroep niet verschenen en heeft het door de rechtbank gelaste DNA-onderzoek niet ondergaan. De vraag is of de man bekend was met de procedure over het vaderschap. Die vraag beantwoordt het hof bevestigend en daartoe geldt het volgende.
Zoals ter zitting in hoger beroep is meegedeeld, hadden de moeder en de man tot medio 2022 nog contact. De moeder heeft verklaard dat de man wist van de procedure, zij heeft hem daarover gebeld. De advocaat van de vrouw heeft de man op 25 november 2021, dus voorafgaand aan de indiening van het inleidend verzoek bij de rechtbank op 29 maart 2022, schriftelijk geïnformeerd via een brief naar een postbusnummer in Bulgarije. Die brief is aan de advocaat retour gezonden, waarna de advocaat van de moeder de man begin 2022 heeft gebeld op het bij de vrouw bekende telefoonnummer. De advocaat van de moeder heeft de man toen gesproken. Bij latere pogingen om hem te bereiken, beantwoordde de man de telefoontjes vanaf het nummer van haar advocatenkantoor niet, en aanvankelijk ook niet de telefonische oproepen vanaf het afgeschermde privénummer van de advocaat van de moeder. Toen de advocaat van de moeder vervolgens haar privénummer voor derden zichtbaar had gemaakt, beantwoordde de man de oproep wel en heeft de advocaat hem in het telefoongesprek gemeld dat er een medisch onderzoek zou plaatsvinden met betrekking tot (groei)problemen van [minderjarige] waarvan de moeder wilde dat de man daaraan zou meewerken en dat er een alimentatieprocedure zou worden gestart voor kinderalimentatie ten behoeve van [minderjarige] . De moeder heeft meegedeeld dat de man haar in die periode heeft gebeld. Er liep toen een genetisch onderzoek voor [minderjarige] bij het LUMC. De man zou naar Nederland komen om daarvoor bloed af te geven, wat de man vervolgens niet heeft gedaan. In het rapport van de bijzondere curator van 29 juni 2022 is vermeld dat de bijzondere curator ondanks herhaalde pogingen daartoe de man niet heeft kunnen bereiken, maar dat vervolgens de moeder de man heeft gebeld met uitleg van de zaak en dat de man daarop heeft gezegd: ‘gaan we dreigen?’ en daarna heeft opgehangen.
Het rapport van de bijzondere curator is aan de man toegezonden via een WhatsAppbericht, op een nummer dat bij hem in gebruik was en is. In het rapport is vermeld dat DNA-onderzoek wenselijk en noodzakelijk is. Ondanks het ontbreken van blauwe vinkjes bij het WhatsAppbericht gaat het hof ervan uit dat de man van dit bericht kennis moet hebben genomen. De man heeft de blauwe vinkjes uitstaan, zo heeft de informant desgevraagd verklaard en dit is in het beroep van voetbalmakelaar, dat zowel de man als de informant uitoefenen, gebruikelijk. De tussenbeschikking van de rechtbank van 7 juni 2023 waarbij een DNA-onderzoek is bevolen, is door de deurwaarder op 15 augustus 2023 aan de ontvangende instantie in Bulgarije betekend, met verzoek om die betekening aan de man te betekenen op het door de deurwaarder vermelde woonadres van de man in [plaats C] in Bulgarije. Aan Verilabs, de instantie die het DNA-onderzoek moest uitvoeren, heeft de rechtbank het Belgische telefoonnummer van de man doorgegeven. Het is Verilabs niet gelukt om telefonisch contact met de man te krijgen. Als vaststaand moet worden aangenomen dat dat telefoonnummer, dat door alle partijen is gebruikt om de man te bereiken en waarop contact over de onderhavige zaak meermaals ook daadwerkelijk heeft plaatsgevonden, aldoor in gebruik is geweest bij de man, zowel voor persoonlijke als voor zakelijke contacten.
Op grond van dit alles komt het hof tot het oordeel dat de man op de hoogte is geweest van de procedure waarin hij zijn medewerking aan DNA-onderzoek moest verlenen en dat de man aan dit onderzoek, hoewel hij met de opdracht tot medewerking aan dit onderzoek bekend was, geen medewerking heeft verleend.
Naar het oordeel van het hof heeft de moeder voldoende gesteld om aannemelijk te achten dat de man de verwekker van [minderjarige] is. Het hof neemt daarbij het volgende in aanmerking. De moeder en de man hadden vanaf 1,5 jaar voor de geboorte van [minderjarige] een affectieve relatie met elkaar. De moeder en de man hebben elkaar leren kennen via de informant. De informant had destijds een affectieve relatie met de nicht van de moeder en hij had een zakelijke relatie met de man. Op een feestje van de man en zijn toenmalige partner hebben de man en de moeder elkaar ontmoet. Hoewel de man veel reist voor zijn werk, zagen de moeder en de man elkaar regelmatig. De moeder is meerdere malen bij de man in zijn huis in België geweest en als de man in Nederland was, verbleef hij bij de moeder in [plaats A] . Tot 2022 zijn deze bezoeken doorgegaan. De man wist dat de moeder geen anticonceptie gebruikte. Niet betwist is dat de man en de moeder onbeschermde seks hebben gehad in het conceptietijdvak. Zowel de moeder als de man hebben een ouder kind, en zij hebben besloten samen nog een kind te willen, zo heeft de moeder verklaard. Tijdens haar bevalling hield de moeder de man tot in detail op de hoogte van alle ontwikkelingen via berichten op WhatsApp, berichten die zij in de procedure heeft ingebracht. Daarnaast is het de man die heeft besloten dat het kind de naam [minderjarige] zou gaan dragen, nadat [naam] tijdens een voetbalwedstrijd de winnende goal scoorde. De informant heeft ter zitting verklaard dat de man tijdens de betreffende wedstrijd had gezegd dat hij zijn kind zou noemen naar degene die de winnende goal zou scoren. De man is van 2018 tot 2022 in het leven van [minderjarige] betrokken geweest, als hij in Nederland was, was hij bij de moeder, haar oudere zoon en [minderjarige] . Uit mededelingen van de man was voor derden duidelijk dat [minderjarige] zijn zoon is, en er werd een sterke uiterlijke gelijkenis van [minderjarige] met de man gezien.
Het hof is van oordeel dat de moeder op een consistente en voldoende gedetailleerde wijze heeft verklaard en dat haar verklaringen steun vinden in de verklaringen van de informant.
Nu de man niet in de procedure is verschenen, ontbreekt een verklaring van zijn kant waarom het door de moeder gestelde niet juist zou zijn. Op grond van het niet meewerken door de man aan het door de rechtbank gelaste DNA-onderzoek, het overtuigende relaas van de moeder over haar relatie met de man en zijn vaderschap, welk relaas wordt ondersteund door de verklaring van de informant, komt het hof voorshands tot de conclusie dat de man de verwekker van [minderjarige] is.
Alvorens definitief te beslissen op het verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap, zal het hof de man in de gelegenheid stellen om van het vermoeden van zijn vaderschap tegenbewijs te leveren. Daartoe wordt de man een termijn van drie maanden gegeven vanaf de datum van deze beschikking. Indien de man van deze gelegenheid geen gebruik maakt, zal het hof zonder nadere zitting een eindbeschikking wijzen.
6De beslissing
Het hof:
laat de man toe tot het leveren van tegenbewijs van de voorshands bewezen stelling dat hij de verwekker is van [minderjarige] , geboren [in] 2018 te [plaats B] ;
bepaalt dat de man voor het leveren van tegenbewijs tot 7 september 2025 de tijd wordt gegund;
houdt iedere verdere beslissing pro forma aan tot zondag 7 september 2025.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M.C. Louwinger-Rijk, mr. J.F. Miedema en mr. J.A. van Keulen, in tegenwoordigheid van mr. R.J.C. Wegerif als griffier en is op 3 juni 2025 in het openbaar uitgesproken door de oudste raadsheer.
© Copyright 2009 - 2025 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733