Datum publicatie | 06-06-2025 |
Zaaknummer | C/02/433675 / JE RK 25-591 |
Procedure | Rekestprocedure |
Zittingsplaats | Breda |
Rechtsgebieden | Civiel recht; Personen- en familierecht |
Trefwoorden | Jeugdbescherming / Jeugdwet; Uithuisplaatsing 1:265a e.v. BW |
Wetsverwijzingen |
Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl
Noodzaak tot uithuisplaatsing is aanwezig voor de 5 kinderen. Einde gezinsopname betekent echter ook dat de moeder, die niet over eigen huisvesting meer beschikt, per 1 juli 2025 in daklozenopvang terecht gaat komen. De kinderrechter acht dat niet verantwoord, ook met oog op belangen kinderen en bepaalt dat aan de uithuisplaatsing van het oudste kind de voorwaarde wordt verbonden dat die voorshands tot 1 september 2025 uit huisgeplaatst blijft binnen de voorziening waarin hij zit en dat zijn moeder ook van een woonvoorziening binnen die instelling gebruik zal kunnen maken. Begin augustus zal de situatie dan tijdens een vervolgzitting nader kunnen worden besproken.Volledige uitspraak
Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/433675 / JE RK 25-591
Datum uitspraak: 2 juni 2025
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING, gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen de GI,
over
[minderjarige 1] , geboren op
[geboortedag 1] 2009 in [geboorteplaats 1] , hierna te noemen [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2] ,
geboren op [geboortedag 2] 2011 in [geboorteplaats 2] , hierna te noemen [minderjarige 2] ,
[minderjarige 3] ,
geboren op [geboortedag 3] 2014 in [geboorteplaats 3] , hierna te noemen [minderjarige 3] ,
[minderjarige 4] ,
geboren op [geboortedag 4] 2017 in [geboorteplaats 4] , hierna te noemen [minderjarige 4] ,
[minderjarige 5] ,
geboren op [geboortedag 5] 2019 in [geboorteplaats 5] , hierna te noemen [minderjarige 5] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder] ,
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat mr. R.T.A.G. Keller te Tilburg ,
[de vader] ,
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats 2] .
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- DE RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, regio Zuidwest Nederland,
locatie Breda, hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.
1Het verloop van de procedure
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
-
het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 1 april 2025;
-
de op 29 april 2025 van de GI ontvangen brief, gedateerd 23 april 2025 gericht aan de ouders, met producties;
-
de op 12 mei 2025 van de GI ontvangen brief, gedateerd 9 mei 2025, met bijlagen;
-
de op 16 mei 2025 van de GI ontvangen brief;
-
de op 26 mei 2025 van de advocaat van de moeder ontvangen brief;
-
het op 2 juni 2025 van de GI ontvangen emailbericht.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 2 juni 2025.
Op die datum zijn tijdens een mondelinge behandeling om 10:00 uur via een beeldbelverbinding gehoord:
- twee vertegenwoordigsters van de GI, waarbij tevens de advocaat van de moeder is aangesloten.
Tijdens de mondelinge behandeling op diezelfde datum om 15:30 uur zijn verschenen:
-
moeder en haar advocaat;
-
de vader;
-
een vertegenwoordigster van de Raad.
Verder is bijzondere toegang verleend aan mevrouw [naam 1] , vriendin/ondersteuner van de moeder.
Tevens was aanwezig de heer [naam 2] , tolk in de Libisch-Arabische taal, geregistreerd onder [tolknummer] .
De kinderrechter heeft [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] naar hun mening gevraagd. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. [minderjarige 3] heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt. Tijdens de zitting heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.
2De feiten
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over de minderjarigen.
Bij beschikking van 6 juni 2024 zijn [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] , [minderjarige 4] en [minderjarige 5] onder toezicht gesteld van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering met ingang van 6 juni 2024 tot 6 juni 2025.
Bij beschikking van 19 december 2024 is een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige 3] en [minderjarige 5] tot 6 juni 2025, in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, te weten een gezinshuis. Tevens is bij die beslissing een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige 4] tot 6 juni 2025, in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder. Daarnaast is bij die beslissing een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met ingang van 24 december 2024 tot 24 maart 2025 in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder en is de behandeling van het verzoek voor het overige aangehouden, in afwachting van een nadere mondelinge behandeling.
Bij beschikking van 18 maart 2025 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengd met ingang van 24 maart 2025 tot 6 juni 2025.
3Het verzoek
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] , [minderjarige 4] en [minderjarige 5] te verlengen voor de duur van een jaar.
Ook verzoekt de GI, naar de kinderrechter begrijpt, verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing, te weten ten aanzien van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, ten aanzien van [minderjarige 3] en [minderjarige 5] in een gezinsgerichte voorziening en ten aanzien van [minderjarige 4] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, telkens tot 6 juni 2026.
De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
4Het standpunt van de verzoeker
Ter onderbouwing van het verzoek is door de GI schriftelijk en mondeling aanvullend aangevoerd dat het beleid er steeds op gericht is geweest te onderzoeken en te beproeven welke mogelijkheden aanwezig zijn om de moeder en de kinderen in een gezinsvorm voort te kunnen laten gaan. De kinderen zijn bij de moeder verbleven in een traject bij Sterk Huis. Tijdens opname Sterk Huis is de zorg aan het gezin steeds opgeschaald. [traject] is normaal gesproken 12 weken, maar dit traject is een aanbod geweest voor 20 weken. [hulpverlening] is gestart met begeleiding ambulant en nemen extra zorgtaken over. Dit heeft niet geleid tot goed genoeg ouderschap, sterker de zorgen rondom basisveiligheid namen toe.
Vanuit de GI is, in samenspraak met Sterk Huis, na de eerste uithuisplaatsing een
perspectiefplan opgesteld. Dit om te onderzoeken of een thuisplaatsing van de oudste twee
kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , bij moeder wel een optie is. Hierbij is gekozen voor de oudste
twee, omdat hun zelfstandigheid groter is en daarmee het beroep wat ze op moeder als
opvoeder doen kleiner is. Dit plan is vanaf 15 januari 2025 in gegaan. Moeder en de kinderen zijn per fase meegenomen in wat het betekent en wat de GI wil zien. Voor moeder is dit omgezet in haar eigen taal en uitgetekend/visueel gemaakt, om op die manier maximaal in te zetten op dat moeder het kan begrijpen, weet wat de bedoeling is en wat er van haar verwacht wordt. Tevens is er een tolk bij alle belangrijke gesprekken aanwezig geweest. Omdat er voor en na de uithuisplaatsing zorgen waren over hoe het met moeder ging en de mate waarin zij goed voor zichzelf zorgde, is besloten daar eerst op in te zetten (de basis voor moeder zelf) in fase 1.
De observaties in fase 2 laten zien dat het moeder onvoldoende lukt om de structuur in
combinatie met de zorgtaken van de kinderen te combineren. Moeder maakt keuzes die niet
in het belang zijn van de kinderen, waarbij het erop lijkt dat de prioriteit niet bij de kinderen
ligt. Zij ervaart veel stress, geeft aan dat het veel voor haar is en behoefte heeft aan rust.
Haar LVB-problematiek, langdurige overvraging in het zorgdragen van vijf kinderen, de
mogelijkheid van het bestaan van traumaklachten kunnen, al dan niet in combinatie met
elkaar, hieraan ten grondslag liggen.
Moeder blijkt niet in staat om de volledige zorg te dragen over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , dus de praktische, dagelijkse zorg in combinatie met de emotionele zorg/beschikbaarheid. Moeder wordt overvraagd en de kinderen hebben meer nodig van hun opvoeder dan wat moeder kan bieden. In het eerdere observatietraject op [traject] is gezien dat moeder in staat is, met veel stutten/steunen, voor structureren en sturing geven zich een structuur eigen kon maken waarin zij de dagelijkse, praktische zorg voor de kinderen kon dragen. Er is echter bewust voor gekozen om niet opnieuw deze intensieve begeleiding te bieden, omdat er geen vervolgperspectief beschikbaar is die deze intensieve zorg aan moeder en de kinderen kan bieden. Concreet betekent dit dat Sterk Huis en [hulpverlening] negatief adviseren inzake een verdere ingroei/opbouw van contact van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] bij hun moeder. De inschatting wordt gemaakt dat moeder, ondanks dat er wordt gezien dat moeder een liefdevolle moeder is, de verantwoordelijkheid over haar oudste twee kinderen onvoldoende kan dragen en zij tekort schiet op meerdere gebieden voor haar kinderen, zowel op praktisch gebied als op emotionele beschikbaarheid, aansturing en begrenzing.
Over de actuele situatie en de ontwikkeling van de minderjarigen meldt de GI als volgt.
[minderjarige 1] volgt dagbesteding. Hij heeft daarin stappen gemaakt, waardoor er gezocht kan worden naar een school waar hij in de opbouw naartoe kan om weer deel te nemen aan onderwijs. Complicerend in dat opzicht is dat het niet duidelijk is waar hij voor langere tijd gaat verblijven en welke school dan qua locatie passend voor hem is. [minderjarige 1] doet het naar omstandigheden goed op de crisisgroep, echter is hij de laatste weken minder goed in het contact en trekt hij meer zijn eigen plan. De onzekerheid over waar hij zal wonen doet het nodige met [minderjarige 1] . Ook maakt hij in de contactmomenten met de moeder vaker andere keuzes. Hij laat blijken het lastig te vinden om niet bij zijn moeder te kunnen zijn. [minderjarige 1] is bezig om zijn leven uit te breiden, zo zit hij op voetbal (training en wedstrijden), volgt hij zwemles en is hij bezig met een bijbaantje.
[minderjarige 2] gaat naar het regulier middelbaar onderwijs. Zij is in de kern een vrolijke, enthousiaste en in het contact toegankelijke meid. Echter kan zij ook zelfbepalend gedrag laten zien, wat resulteert in onder meer schoolverzuim, dat de laatste weken toeneemt. Ook blijkt zij voor wat betreft het nakomen van afspraken niet in staat haar gedrag blijvend te verbeteren. Onderzocht wordt hoe dit patroon kan worden doorbroken. [minderjarige 2] wil heel graag bij haar moeder wonen. De huidige onzekerheid over waar zij zal wonen vraagt veel van [minderjarige 2] en geeft haar gevoelens van wanhoop. Bezien wordt hoe daarin tegemoet kan worden gekomen, zoals door haar een keer te laten eten bij een vriendin van de moeder.
Ten aanzien van [minderjarige 3] signaleerde school een stagnatie in haar ontwikkeling en
onder stimulering. [minderjarige 3] heeft een taalontwikkelingsstoornis (TOS) en zij had in de thuissituatie last van ondergewicht en zindelijkheidsproblemen. Tijdens een recente ouderbespreking gaf school aan dat [minderjarige 3] goed in haar vel zit, vrolijk is en sociaal contact heeft met vriendjes en vriendinnen. Er wordt vooruitgang in haar ontwikkeling gezien en ze is open naar haar omgeving.
[minderjarige 4] functioneert op een beduidend lager niveau dan zijn kalenderleeftijd. Hij weet goed wat hij wil, maar zijn verbale vaardigheden zijn beperkt. Vóór de uithuisplaatsing vertoonde hij toenemend negatief gedrag op school. [minderjarige 4] heeft intensieve begeleiding en continue nabijheid nodig. Momenteel verblijft hij in een tijdelijke groep van [hulpverlening] , in afwachting van een doorstroomplek. [minderjarige 4] mijdt fysiek contact met zijn moeder en hij reageert met fysiek (slaan) op toenaderingen, hetgeen zorgelijk is. Bij begeleiders zoekt hij wel fysiek contact, wat mogelijk duidt op trauma/onveiligheid. Gezien wordt dat [minderjarige 4] positief reageert op de hem geboden structuur op de huidige groep en dat hij stappen maakt.
[minderjarige 5] heeft een taalachterstand en zij volgt speciaal onderwijs. Zij heeft er moeite mee om duidelijk aan te geven wat zij nodig heeft. Ook kan zij snel huilen of schreeuwen bij verdriet, pijn of wanneer zij haar zin niet krijgt. [minderjarige 5] heeft belangrijke stappen gemaakt in haar ontwikkeling. Zo is zij nu volledig zindelijk en toont zij een goede taakgerichtheid. Wel heeft zij nog steeds moeite met het aangaan van sociale contacten met leeftijdgenoten en ligt zij minder goed in de groep. Ook is zij tijdens de omgang met de ouders erg gefocust op eten en is zij daarin ongeremd. Bij [minderjarige 5] staat binnenkort een uitgebreid psychologisch onderzoek gepland.
De GI concludeert en heeft bij brief van 23 april 2025 aan de ouders als zodanig medegedeeld dat er geen mogelijkheid meer is tot terugplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de moeder en daarmee ook niet voor [minderjarige 3] , [minderjarige 4] en [minderjarige 5] . Daarop heeft de GI toegelicht dat de afgelopen tijd, zowel voor als na de uithuisplaatsing, er diverse vormen van intensieve hulpverlening zijn ingezet, te weten [jeugdzorg] , [traject] , [naam 3] en na de uithuisplaatsing een intensief traject vanuit [naam 3] in combinatie met [hulpverlening] en verblijf van de kinderen elders. Tijdens dit traject is geïnvesteerd in het kunnen aansluiten bij moeder en dat te doen wat haar helpt om vooruitgang te laten zien (tot ontwikkeling te komen in haar rol als moeder). Verder is bij belangrijke gesprekken gezorgd voor een tolk en zijn schriftelijke stukken voor de moeder vertaald. Ook is met tekeningen gewerkt om het voor de moeder visueel te maken, waarmee zowel ingespeeld is op de lagere intelligentie als de mogelijke taalbarrière en is geprobeerd om een cultuur sensitieve vorm van hulpverlening in te zetten. Ondanks alle inzet wordt een te minimale verbetering gezien in de vaardigheden van moeder (als opvoeder) en dat de balans tussen de opvoedcapaciteiten van de ouders en de ontwikkelingsbehoefte van de kinderen onvoldoende is hersteld. Ook zijn er grote zorgen over de leerbaarheid van de ouders. De GI en ook Sterk Huis en [hulpverlening] verwachten daarin met de huidige hulpverlening geen verbetering binnen een voor de kinderen aanvaardbare termijn. Ook wordt het wonen van de kinderen bij de vader niet als optie gezien. Dit omdat de vader zich in de afgelopen jaren onbetrouwbaar heeft getoond in het nemen van zijn verantwoordelijk-heid naar en qua betrokkenheid bij de kinderen. Bovendien legt hij de verantwoordelijkheid voor de zorg voor de kinderen bij de moeder neer, waarvan is gebleken dat zij deze niet kan dragen. Zowel vóór als na de uithuisplaatsing is het de vader niet gelukt om zijn rol te vergroten om daarmee meer en structureel bij te dragen aan de zorg en opvoeding van de kinderen. De GI streeft er op dit moment naar om op basis van de uitkomst van het onderzoek door De Gezinsmanager een inschatting te maken of de kinderen baat hebben bij individuele behandeling/hulpverlening, wat zij nodig hebben van hun opvoeders en wat een passende rol van de ouders in het leven van de kinderen kan zijn als ouders op afstand.
De moeder verblijft op dit moment nog binnen Sterk Huis. De GI was in de ochtend van 2 juni 2025 nog de mening toegedaan dat de moeder nog wel enige tijd binnen een woonvoorziening van Sterk Huis zou kunnen blijven. In de loop van de middag, kort voor de voortzetting van de mondelinge behandeling, berichtte de GI dat Sterk Huis een einddatum aan het verblijf van de moeder in Sterk Huis heeft verbonden, te weten 1 juli 2025. Verder heeft Sterk Huis daarover opgemerkt dat de moeder staat ingeschreven voor het traject ‘ [naam traject] ’ vanuit [hulpverlening] , waarvoor echter een wachtlijst geldt. Daarnaast worden andere mogelijkheden, waaronder in het (familie)netwerk van de ouders onderzocht en zijn ook andere organisaties gespecialiseerd in LVB benaderd. Het is Sterk Huis op dit moment onbekend wat daarvan de stand van zaken is. De GI onderzoekt intussen ook de mogelijkheden om tussen de kinderen onderling en tussen hen en de oma structureel contact te laten plaats vinden en naar passende professionele ondersteuning om die contacten te begeleiden.
5De standpunten van [minderjarige 1] en [minderjarige 2]
[minderjarige 1] heeft samengevat aangegeven dat hij zijn moeder elke dag op een vast tijdstip ziet en dat zij gedurende twee dagen per week samen eten. Hij wil ook bij haar kunnen logeren op zondag. Eigenlijk wil hij weer bij zijn moeder wonen. Ook zou hij graag met zijn andere broertjes en zusjes wekelijks contact willen hebben. Er is met hem en met zijn zusje [minderjarige 2] al gesproken over een vervolg behandelgroep, te weten [behandelgroep] . Hij wil ook weer naar school, echter is het bij zijn moeder kunnen wonen voor hem op dit moment het belangrijkst.
[minderjarige 2] heeft samengevat opgemerkt dat haar jeugdbeschermer, hoewel die dat zelf anders ziet, voor haar verkeerde keuzes heeft gemaakt. Daardoor gaat het mentaal slechter met haar en merkt zij dat zij op een aantal vlakken, waaronder ook school, minder gemotiveerd is. Toen zij en haar ouders en de andere kinderen nog in [plaats 1] woonden ging het veel beter. Echter door toedoen van de buren konden zij daar niet blijven wonen. Haar is verteld dat zij samen met [minderjarige 1] kan verhuizen naar een behandelgroep. Echter als zij niet bij haar moeder kan wonen wil zij liever bij een haar vertrouwd iemand wonen. Dat zou haar oma kunnen zijn, die woont echter in Duitsland, of anders bij de moeder van haar vriendin die in [woonplaats 1] woont.
6Het standpunt van de moeder
Door de advocaat van de moeder is - samengevat - aangevoerd dat de moeder inziet dat een verlenging van de ondertoezichtstelling voor alle kinderen nog noodzakelijk is, rekening houdend met de nog steeds aanwezige zorgen, zoals in de stukken beschreven. Ten aanzien van de duur daarvan wenst hij zich te refereren aan het oordeel van de rechtbank. Voor zover betreffende het verzoek tot verlenging van de machtiging en uithuisplaatsing ligt dit anders. De moeder begrijpt dat een terugplaatsing van de 3 jongste kinderen, gelet op hun specifieke zorgbehoefte en hun kind eigen problematiek, op dit moment niet aan de orde kan zijn. Daarvan uitgaande kan zij achter het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing staan voor de aldus verzochte periode waar dit ziet op [minderjarige 3] , [minderjarige 4] en [minderjarige 5] . Echter waar het [minderjarige 1] en [minderjarige 2] betreft valt uit de door de GI overgelegde stukken, meer specifiek de onderbouwing van het perspectiefbesluit, af te leiden dat de GI niet langer uit gaat van het opgroeien van deze twee kinderen bij de moeder. Ook spreekt de GI in die stukken over de toekomstige rol van de moeder (en de vader) letterlijk als die van ‘ouder op afstand’. Daarbij gaat de GI volledig voorbij aan het naar Europees recht geldende en als zodanig te hanteren uitgangspunt dat kinderen in beginsel bij (één van hun) ouders dienen op te groeien. Binnen een tijdsbestek van enkele weken is nu een besluit met ver strekkende gevolgen genomen. De advocaat van moeder stelt vast dat de moeder niet goed begrijpt wat er aan ten grondslag ligt en welke gevolgen dit gaat hebben. Het lijkt er op dat nauwelijks of geen moeite is gedaan een en ander met de moeder te communiceren in haar taal en op voor haar begrijpelijke wijze. Daarnaast dreigt de moeder nu plots haar woonfaciliteit te verliezen. Dat gebeurt abrupt en zonder enig zicht op passende huisvesting. Dat heeft gevolgen voor de moeder, die nu wellicht op daklozenopvang raakt aangewezen, maar ook voor de kinderen. Het gaat nu allemaal veel te snel en zonder gezond perspectief voor de moeder en de kinderen.
Indien de huidige lijn van de GI wordt gevolgd vreest de moeder dat dit een averechts effect zal hebben op de verdere ontwikkeling van met name [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Verder mag niet onvermeld blijven dat meerdere factoren, te weten de taalbarrière, culturele aspecten, onvoldoende geboden begeleiding en vooral ook de druk die de moeder met name in de 2e fase van het traject heeft gevoeld naar aanleiding van de mededeling van de GI dat het ‘vijf voor twaalf’ is, bij de moeder tot een zekere blokkade heeft geleid. Ook mag niet aan het verleden van de moeder worden voorbij gegaan. Zij is tien jaar geleden vanuit een oorlogssituatie in haar geboorteland welbewust naar Nederland gekomen om te zorgen voor een veilig en geborgen (opvoed)klimaat voor de kinderen. Zij dreigt nu in een situatie terecht te komen, waarin geen enkele van haar kinderen nog aan haar zorg en verantwoording is toevertrouwd.
Om alle hiervóór genoemde redenen verdient de moeder een nieuwe kans om te laten zien middels een gezamenlijke plaatsing bij [traject] of daarmee vergelijkbaar traject dat ten aanzien van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in zorg- en opvoedkundig opzicht sprake is van goed genoeg ouderschap. De moeder is zo mogelijk bereid dit traject in een vrijwillig kader te doorlopen. Met voormelde toelichting stelt de advocaat van de moeder zich op het standpunt dat het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing, in elk geval voor de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , dient te worden afgewezen, of althans dat de machtiging waar het deze twee minderjarigen betreft voor aanmerkelijk beperktere duur dient te worden verlengd. Daarbij speelt ook nadrukkelijk een rol dat de moeder wenst dat de Raad voor de Kinderbescherming een onderzoek gaat doen naar het perspectief van de kinderen en dat daarbij specifiek de mogelijkheid van een terugplaatsing van alleen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij haar wordt betrokken.
7Het standpunt van de vader
De vader heeft opgemerkt dat hij begrip heeft voor het standpunt van de moeder, zoals door haar advocaat naar voren is gebracht en dat hij zich daarbij aansluit. Ook begrijpt hij dat er van hem als ouder wordt verwacht dat hij een grotere rol in het leven van de kinderen gaat vervullen dan nu het geval is. Hoewel hij fulltime werkt en hij een kleine woning heeft ziet hij daarvoor wel mogelijkheden. Zo kan een van de kinderen, misschien ook twee bij hem wonen. De reden dat hij tot op heden niet zo betrokken is geweest ligt uitsluitend in de afstand tussen de plaats waar het leven van de kinderen zich nu afspeelt: [plaats 2] / [woonplaats 1] en zijn woonplaats: [woonplaats 2] . De vader heeft momenteel een full time baan.
8Het advies van de Raad
Namens de Raad is naar voren gebracht dat uit de stukken en de mondelinge behandeling duidelijk is geworden dat hulp en ondersteuning is ingezet om voldoende zicht te krijgen op de capaciteiten van de moeder op het opvoedkundige vlak voor wat betreft haar draagkracht en -last. Dit is lastig gebleken gezien de voorgeschiedenis van de moeder, LVB, taal-problemen en andere factoren, waaronder culturele aspecten. Hoewel begrijpelijk is dat de moeder zich onder deze omstandigheden onder grote druk geplaatst heeft gevoeld mag er ook niet aan worden voorbij gegaan dat de beschikbare ondersteuningsmogelijkheden niet oneindig zijn en dit betekent dat ook van de moeder het nodige aan inzet wordt gevraagd. Verder kan een persoonlijkheidsonderzoek mogelijk uitkomst bieden bij het inzichtelijk maken van wat de moeder (verder) nog nodig heeft om zaken in het vervolg beter/anders aan te pakken. De moeder dient zich voor een verwijzing daarvoor in eerste instantie te wenden tot haar huisarts. De Raad ziet op grond van de stukken en de mondelinge behandeling redenen voor het verrichten van een perspectief onderzoek. Wel wordt erop gewezen dat met een wachttijd van in totaal circa 9 maanden rekening moet worden gehouden. Met deze toelichting kan de Raad achter een verlenging van de ondertoezicht-stelling staan voor alle kinderen voor een periode van één jaar als verzocht. Ten aanzien van de machtiging tot uithuisplaatsing adviseert de Raad, specifiek rekening houdend met de geldende wachttijd voor het perspectiefonderzoek, deze maatregelen specifiek ten aanzien van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor ten minste 9 maanden te verlengen.
9De beoordeling
Wettelijk kader
Op grond van artikel 1:255 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
Ingevolge artikel 1:260 lid 1 BW kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
Op grond van artikel 1:265b lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Op basis van artikel 1:265c lid 2 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
Inhoudelijke beoordeling
Op grond van de inhoud van de stukken en de mondelinge behandeling overweegt de kinderrechter in de eerste plaats dat daaruit in overtuigende mate blijkt dat er nog steeds zorgen zijn over de ouders, in dit geval de beschikbaarheid en capaciteiten van de moeder als ouder/opvoeder en de mate waarin zij in staat is te zorgen voor voldoende veiligheid, stabiliteit en voorspelbaarheid voor de kinderen. Die situatie maakt dat de (5) kinderen nog steeds zodanig in hun ontwikkeling worden bedreigd dat aan de wettelijke vereisten voor ondertoezichtstelling ook op dit moment wordt voldaan.
Daarnaast strekken de inhoud van de stukken en de mondelinge behandeling naar het oordeel van de kinderrechter tot de overtuiging dat een machtiging tot uithuisplaatsing in het belang van alle kinderen nog steeds noodzakelijk is. Wel maakt de kinderrechter uit oogpunt van de beoordeling van dit onderdeel van het verzoek nadrukkelijk onderscheid tussen de oudste twee kinderen ( [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ) en de jongste drie kinderen ( [minderjarige 3] , [minderjarige 4] en [minderjarige 5] ). Dit omdat bij de jongste drie kinderen al sprake is van een mate van bestendigheid in noodzakelijke plaatsing anders dan bij een van de ouders en daarnaast bij [minderjarige 4] en [minderjarige 5] van bijzondere kind eigen problematiek is gebleken.
Ten aanzien van de situatie van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] neemt de kinderrechter in aanmerking dat in de beschikking van 18 maart 2025, waarin een restantverzoek van de GI aan de orde was tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de resterende duur van de ondertoezichtstelling, is overwogen dat gedurende fase 2 van het traject met de moeder en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is gebleken dat het de moeder niet lukt om zich altijd aan de afspraken te houden en aldus deze fase op een goede manier te doorlopen, dat de moeder en de kinderen daarom niet kunnen doorgaan naar de volgende fase. Daarbij werd door Sterk Huis het ouderschap van de moeder (nog) niet goed genoeg bevonden om haar samen met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] opnieuw toe te laten tot het [traject] traject. Ook heeft de kinderrechter in die beschikking opgemerkt dat de taalbarrière tussen de moeder en de GI/de hulpverlening naar verwachting niet helpend zal zijn voor het voortvarende verloop van de hulpverlening, maar dat het wel zorgelijk is dat de moeder naar haar zeggen niet op de hoogte was van het perspectiefplan en dat, als er communicatieproblemen zijn of dingen echt niet bij de moeder binnenkomen, dit haar niet kwalijk kan worden genomen.
De kinderrechter stelt vast dat de GI in elk geval tot voor zeer kort is uitgegaan van de lijn dat specifiek ten aanzien van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] er nog ruimte werd gezien om in samenspraak met alle betrokkenen de mogelijkheden in het kader van een traject van de moeder gezamenlijk met deze kinderen te onderzoeken. Uit de bij het voorliggend verzoek van de GI ingediende stukken, waaronder meer specifiek het verslag van Sterk Huis en de Onderbouwing Perspectiefbesluit, blijkt dat de GI een plaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de moeder of althans een daarop gerichte constructie kennelijk niet langer als mogelijkheid ziet. Dit blijkt ook uit het feit dat zij de uitkomst van het onderzoek door de Gezinsmanager wil gebruiken om onder meer te kunnen vaststellen wat een passende rol van de ouders in het leven van de kinderen kan zijn als ouders op afstand. Tevens constateert de kinderrechter dat de bedoelde actuele stukken inhoudelijk en qua opzet complex van aard zijn en dat dit het voor de moeder wellicht lastig maakt om de reikwijdte daarvan te kunnen overzien.
Op grond van de hiervóór beschreven feiten en omstandigheden dient de kinderrechter, gelet op de achtergrond van de moeder en de taalbarrière waarmee zij zich geconfronteerd weet, er rekening mee te houden dat de meest recente stukken, die door de GI zijn ingediend, nog niet/onvoldoende met haar (en met de vader) zijn besproken. Dit blijkt met name uit de reactie van de moeder en haar advocaat, waaruit de kinderrechter opmaakt dat de moeder ervan uit was gegaan dat zij alsnog een serieuze kans zou krijgen om middels een traject bij Sterk Huis te laten zien dat sprake is van goed genoeg ouderschap om in elk geval haar oudste kinderen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] aan haar zorg en verantwoording toe te vertrouwen. Uit de uitlatingen van [minderjarige 1] en van [minderjarige 2] blijkt eveneens dat zij bij hun moeder willen wonen en dat zij ook erg begaan zijn met haar welbevinden. Daarbij komt dat pas op 2 juni 2025 is komen vast te staan dat Sterk Huis 1 juli 2025 als einddatum van moeders woon- en ondersteuningstraject heeft vastgesteld en als zodanig aan de moeder heeft medegedeeld. Niet is gebleken van de beschikbaarheid op dit moment van een andere woonoptie, wat betekent dat de moeder vanaf die datum feitelijk geen woonplek meer zal hebben.
Op grond van de actuele gegevens en bevindingen zou ervoor kunnen worden gekozen de hulp- en plaatsingstrajecten in het vervolg uitsluitend gericht te laten zijn op het belang van de kinderen in de verwachting dat dit voor hen uiteindelijk de meeste stabiliteit zal opleveren. Echter ook dient rekening te worden gehouden met de reële kans dat, indien het traject, voorzover dat nu nog enige ruimte biedt voor het onderzoeken van de mogelijkheid om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] (op termijn) aan de zorg en verantwoording van de moeder toe te vertrouwen, wordt los gelaten, dit op ernstige wijze een nadelige invloed op het welzijn/de verdere ontwikkeling van (één van) deze minderjarigen zal hebben. Daarom acht de kinderrechter het in de gegeven omstandigheden in het belang van met name bedoelde twee minderjarigen aangewezen dat de GI de komende periode zal benutten om actief te zoeken naar een geschikte woonvoorziening voor de moeder waar zij contact met al haar kinderen kan hebben passend bij wat haalbaar en mogelijk is. Ook wenst de kinderrechter dat de GI de mogelijkheden onderzoekt om de moeder samen met in elk geval [minderjarige 1] en zo mogelijk ook [minderjarige 2] aan te melden en een intakeprocedure te laten doorlopen bij een GGZ instelling voor gezinspsychiatrie, waartoe als voorbeeld wordt benoemd [gezinspsychiatrie] te [plaats 3] , of een daarmee vergelijkbare GGZ instelling.
Met inachtneming van het voorgaande zal de kinderrechter de ondertoezicht-stelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] , [minderjarige 4] en [minderjarige 5] verlengen voor een periode van één jaar.
Daarnaast zal de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 4] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder en van [minderjarige 3] en [minderjarige 5] in een gezinsgerichte voorziening verlengen voor een periode van één jaar.
De kinderrechter zal de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengen voor beperktere duur, te weten tot
1 september 2025 en de beslissing op het restantverzoek aanhouden tot de nadere mondelinge behandeling op de hierna in het dictum vermelde datum en tijdstip. Daarbij verbindt de kinderrechter aan de beslissing, voor zover betreffende de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder, als voorwaarde dat [minderjarige 1] samen met de moeder geplaatst blijft op een groep van en binnen Sterk Huis, dan wel dat de moeder en [minderjarige 1] geplaatst blijven binnen Sterk Huis zo als thans het geval is.
Ten slotte verzoekt de kinderrechter de GI om aan de rechtbank vóór 1 augustus 2025 een schriftelijk verslag te sturen over haar verdere bevindingen (uit onderzoek) en het resultaat van haar acties en van de op dat moment ingezette hulp en ondersteuning en een mogelijke intake voor opname binnen [gezinspsychiatrie] te [plaats 3] , of een daarmee vergelijkbare GGZ instelling. De advocaat van de moeder wordt verzocht om vervolgens daarop binnen één week schriftelijk zijn reactie kenbaar te maken.
De kinderrechter verklaart de hierna te geven tussenbeslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.
10De beslissing
De kinderrechter:
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] , [minderjarige 4] en [minderjarige 5] met ingang van 6 juni 2025 tot 6 juni 2026;
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 6 juni 2025 tot 1 september 2025, zulks met inachtneming van hetgeen daarover in rechtsoverweging 9.10, derde alinea is opgemerkt;
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 4] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 6 juni 2025 tot 6 juni 2026;
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 3] en [minderjarige 5] in een gezinsgerichte voorziening met ingang van 6 juni 2025 tot 6 juni 2026;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
houdt het resterende deel van het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing ten aanzien van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] aan tot de mondelinge behandeling van
[datum] 2025 om [uur] van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda , Stationslaan 10, 4815 GW (behandelend rechter: mr. Van Leuven) en roept de GI, de moeder en haar advocaat, de vader en de Raad op om alsdan te verschijnen om op het restantverzoek te worden gehoord;
verzoekt de GI om vóór 1 augustus 2025 aan de rechtbank een schriftelijk verslag te sturen, als hiervóór in rechtsoverweging 9.10, vierde alinea bedoeld en de advocaat van de moeder om daarop binnen één week schriftelijk zijn reactie kenbaar te maken;
behoudt zich iedere verdere beslissing voor
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 2 juni 2025 door mr. Van Leuven, kinderrechter, in aanwezigheid van Baremans als griffier, en op schrift gesteld op 5 juni 2025. |
||
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
-
degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
-
andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.
© Copyright 2009 - 2025 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733