Gerechtshof 's-Hertogenbosch 05-06-2025, ECLI:NL:GHSHE:2025:1562


Datum publicatie05-06-2025
Zaaknummer200.350.943_01
ProcedureHoger beroep
Zittingsplaats's-Hertogenbosch
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenJeugdbescherming / Jeugdwet; Ondertoezichtstelling 1:254 e.v. BW;
Familieprocesrecht; Hoger beroep; Ontvankelijkheid
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl

Verklaart de GI niet-ontvankelijk in haar verzoek in hoger beroep tegen de afwijzing van de verlenging van een ondertoezichtstelling, aangezien de ondertoezichtstelling al van rechtswege is geëindigd (vgl. Hoge Raad, 9 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:1113). Voor het volgen van de recente ontwikkeling in de feitenrechtspraak dat in zaken van hoger beroep wordt afgeweken van de door de Hoge Raad in 2021 uitgezette lijn, ziet het hof vooralsnog onvoldoende ruimte. Het komt het hof voor dat het aan de Hoge Raad is om zich hierover uit te laten, bijvoorbeeld in een procedure in cassatie in het belang der wet.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht

Uitspraak : 5 juni 2025

Zaaknummer : 200.350.943/01

Zaaknummer 1e aanleg : C/03/336819 / JE RK 24-1944

in de zaak in hoger beroep van:

Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

verzoekster in hoger beroep,

hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).

Deze zaak gaat over de ontvankelijkheid van het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling over de minderjarige:

[minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] .

Het hof merkt als belanghebbenden aan:

[de moeder] ,

wonende in [woonplaats] ,

hierna te noemen: de moeder,

en

[de vader] ,

wonende in [woonplaats] ,

hierna te noemen: de vader,

advocaat mr. H.S. Franken.

In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:

de Raad voor de Kinderbescherming,

hierna te noemen: de raad.

1Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 24 januari 2025, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2Het geding in hoger beroep

2.1.

Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 6 februari 2025, heeft de GI verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, alsnog de ondertoezichtstelling te verlengen c.q. te verlenen voor de duur van twaalf maanden. Kosten rechtens.

2.2.

Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 2 april 2025, heeft de vader verzocht de GI niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken, dan wel deze verzoeken af te wijzen en voormelde beschikking – al dan niet onder aanvulling en/of verbetering van gronden – te bekrachtigen. Kosten rechtens.

2.2.1.

Bij aanvullend verweerschrift, ingekomen ter griffie op 15 april 2025, is de vader nader ingegaan op de ontvankelijkheid van de GI in haar verzoek in hoger beroep.

2.3.

Bij brief van 3 april 2025 heeft het hof alle betrokkenen bericht dat tijdens de mondelinge behandeling alleen de ontvankelijkheid van het hoger beroep aan de orde zal zijn, gelet op de omstandigheid dat de ondertoezichtstelling op 8 februari 2025 is geëindigd.

2.4.

De mondelinge behandeling vond plaats op 17 april 2025. Bij die gelegenheid zijn gehoord:

  • de GI, vertegenwoordigd door mr. [vertegenwoordiger van de GI] ;

  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .

2.4.1.

De ouders zijn niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen. De vader heeft het hof op voorhand een bericht van verhindering gestuurd.

2.5.

Het hof heeft verder kennisgenomen van de inhoud van:

  • de door de GI op 4 maart 2025 overgelegde productie 12, te weten het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij de rechtbank op 21 januari 2025;

  • de door de GI tijdens de mondelinge behandeling overgelegde en voorgedragen pleitaantekeningen.

2.6.

Bij V8-formulier van 1 april 2025 heeft mr. Franken het hof verzocht een kindgesprek in

te plannen, omdat [minderjarige] graag door het hof wil worden gehoord. Bij brief van 3 april 2025 heeft het hof laten weten dat de zaak tijdens de mondelinge behandeling op 17 april 2025 niet inhoudelijk zal worden behandeld en het hof om die reden de minderjarige [minderjarige] vooralsnog niet zal oproepen voor een kindgesprek.

3De beoordeling

3.1.

De moeder en de vader zijn de ouders van de minderjarige [minderjarige] . De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] . [minderjarige] verblijft de helft van de tijd bij de vader en de helft van de tijd bij de moeder.

3.2.

[minderjarige] staat sinds 8 februari 2023 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling van [minderjarige] is laatstelijk tot 8 februari 2025 verlengd.

3.3.

Bij verzoekschrift van 26 november 2024 heeft de GI verzocht de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van één jaar.

De mondelinge behandeling van dat verzoek heeft plaatsgevonden op 21 januari 2025.

3.3.

Bij de bestreden beschikking van 24 januari 2025 heeft de rechtbank – voor zover thans van belang – het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling met de duur van één jaar afgewezen.

3.4.

De GI kan zich met de bestreden beschikking niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen bij beroepschrift van 6 februari 2025, ingekomen bij het hof op 6 februari 2025.

3.5.

De ondertoezichtstelling van [minderjarige] liep tot en met 7 februari 2025 en is op 8 februari 2025 van rechtswege geëindigd.

Ontvankelijkheid

3.6.

Uit de uitspraak van de Hoge Raad van 9 juli 2021 (ECLI:HR:2021:1113) volgt, in beginsel, dat een ondertoezichtstelling niet kan worden verlengd, indien die maatregel van rechtswege na verloop van de door de kinderrechter eerder bepaalde duur is geëindigd.

Deze lijn werd vervolgens in vaste rechtspraak in hoger beroep ook gevolgd in die zin dat wanneer de GI of andere belanghebbenden van de beslissing tot de (gedeeltelijke) afwijzing van een verzoek tot verlenging van een ondertoezichtstelling in hoger beroep kwam, en de ondertoezichtstelling voor of tijdens de procedure in hoger beroep was verlopen, de GI of andere appellanten in hoger beroep niet-ontvankelijk werd(en) verklaard in hun hoger beroep. De ondertoezichtstelling was immers verlopen en kon niet alsnog (met terugwerkende kracht) ‘tot leven worden gewekt’ en verlengd door het alsnog (geheel) toewijzen van het verzoek (zie bijvoorbeeld: ECLI:NL:GHSHE:2022:1385; ECLI:NL:GHAMS:2021:2970; ECLI:NL:GHDHA:2024:692 en ECLI:NL:GHARL:2022:3316).

3.7.

In enkele recente uitspraken is van deze vaste lijn afgeweken. In de beschikking van het gerechtshof Den Haag van 21 augustus 2024 (ECLI:NL:GHDHA:2024:1483) is door de kinderrechter in eerste aanleg een verzoek om het verlenen van een ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar (in aansluiting op een voorlopige ondertoezichtstelling) gedeeltelijk toegewezen, namelijk voor de duur van zes maanden, en is het resterende verzoek afgewezen. Ná verloop van de door de kinderrechter toegewezen zes maanden, is het verzoek in hoger beroep tegen de afwijzing van de resterende zes maanden behandeld en is het oorspronkelijke verzoek alsnog geheel toegewezen, aldus gedeeltelijk met terugwerkende kracht. Het hof heeft geredeneerd dat ook in dat geval hoger beroep tegen de afwijzing van de verzochte langere duur openstaat: “Daaraan doet niet af dat de ondertoezichtstelling inmiddels is geëindigd. Immers ook van de afwijzing van een verzoek tot ondertoezichtstelling staat hoger beroep open.”, aldus het gerechtshof Den Haag.

In de beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 17 september 2024 (ECLI:GHARL:2024:5871) is een afgewezen verlengingsverzoek alsnog toegewezen, ná het verstrijken van termijn van de lopende ondertoezichtstelling, aldus ook gedeeltelijk met terugwerkende kracht. Hier overwoog dat hof o.a. dat – kort gezegd – na het verstrijken van de eerder uitgesproken ondertoezichtstelling, het afgewezen verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling in hoger beroep opnieuw in zijn geheel moet kunnen worden beoordeeld, aangezien anders “aan een partij of belanghebbende de mogelijkheid tot het instellen van hoger beroep feitelijk zou worden ontnomen.”, aldus het hof Arnhem-Leeuwarden.

3.8.

De GI betoogt dat in de onderhavige situatie van belang is dat het beroepschrift vóór het verlopen van de ondertoezichtstelling is ingekomen bij het hof. Op dat moment was er nog sprake van een ondertoezichtstelling. De GI heeft beperkt invloed op de planning van de mondelinge behandeling bij het hof en heeft in dit geval het niet gepast geacht om een spoedbehandeling te vragen. Dat het verzoek ná het verlopen van de ondertoezichtstelling is behandeld, kan de GI dan ook niet worden tegengeworpen. In de casus bij het hof Arnhem-Leeuwarden was het beroepschrift zelfs ná het verlopen van de ondertoezichtstelling ingediend.

De GI heeft in haar beroepschrift naar de hiervoor genoemde recente uitspraken verwezen. De GI ziet niet in waarom je wel in hoger beroep kan gaan van de afgewezen langere duur van een ondertoezichtstelling, zoals het hof Den Haag heeft geoordeeld in bovengenoemde beschikking, maar niet van de afgewezen langere duur van de verlenging van een ondertoezichtstelling, omdat in beide gevallen de ondertoezichtstelling al van rechtswege is geëindigd ten tijde van de beslissing van de appelrechter.

De GI moet in beide gevallen de mogelijkheid hebben om – in het belang van het kind, welke belangen de GI geacht wordt te vertegenwoordigen – de beslissing te laten toetsen door een hogere instantie. De wetgever heeft in de wet niet uitgesloten dat een beslissing tot de (al dan niet gedeeltelijke) afwijzing van de verlenging van een ondertoezichtstelling in hoger beroep aan een hogere instantie kan worden voorgelegd.

Uiteraard kan er door de raad een nieuw verzoek tot ondertoezichtstelling worden ingediend maar dit kan veel tijd kosten. Bovendien zal er door de ouders, in deze nieuwe procedure, altijd een beroep worden gedaan op de overwegingen van de rechtbank in de eerdere beschikking tot afwijzing van de verlenging van de ondertoezichtstelling, met betrekking tot de toetsing van de ernstige bedreiging in de ontwikkeling van [minderjarige] en de bereidheid tot het aanvaarden van hulpverlening. Als de GI niet in hoger beroep gaat c.q. kan gaan van de afwijzende beslissing, zullen deze overwegingen van de rechtbank in eerste aanleg feitelijk in kracht van gewijsde gaan en zullen zij een belangrijk uitgangspunt vormen bij de toetsing van een eventueel nieuw in te dienen verzoek, zo stelt de GI.

3.9.

De vader heeft in zijn aanvullende verweer betoogd dat uit de beslissing van de Hoge Raad duidelijk volgt dat de GI niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Om een ondertoezichtstelling te kunnen verlengen, moet deze wel bestaan.

Verder betoogt hij dat de situatie bij het hof Den Haag anders was, omdat het in die zaak om een gedeeltelijke afwijzing van een eerste ondertoezichtstelling ging en de ondertoezichtstelling slechts was “geëindigd” (en de wettelijke maximale termijn van een jaar nog niet was verlopen) en in de onderhavige zaak om de verlenging van een ondertoezichtstelling, waarvan de wettelijke maximale termijn van een jaar al was verstreken.

De beslissing van het hof Arnhem-Leeuwarden is van zeer recente datum en het is de vraag of deze beschikking in cassatie, zou deze aan de Hoge Raad worden voorgelegd, stand zal houden.

Een ouder moet hoger beroep in kunnen stellen tegen toewijzing van het verzoek tot ondertoezichtstelling of verlenging daarvan. Het belang van ouders bij afwijzing van het verzoek tot ondertoezichtstelling of bij afwijzing van een verzoek tot verlenging is immers veel groter dan het (zakelijke) belang van de GI bij toewijzing daarvan.

Er is ook geen sprake van rechtsongelijkheid zoals het hof Arnhem-Leeuwarden overweegt. De GI en ouders hebben een wezenlijk andere positie bij ondertoezichtstellingen en kunnen niet als gelijkwaardig c.q. gelijk worden beschouwd. Er is bovendien altijd nog de mogelijkheid om een nieuw verzoek tot ondertoezichtstelling te doen.

De GI had overigens ruim de tijd – vijf dagen – om een (spoed)appel in te dienen. Als professionele instantie had van haar meer verwacht kunnen worden.

3.10.

Het hof overweegt als volgt.

3.10.1.

In literatuur en commentaren ná genoemde recente uitspraken wordt de ontwikkeling omarmd dat in zaken van hoger beroep wordt afgeweken van de door de Hoge Raad in 2021 uitgezette lijn. 1 Voor het volgen van deze ontwikkeling ziet het hof echter vooralsnog onvoldoende ruimte. Tot op heden heeft het hof geconcludeerd dat uit de uitspraak van de Hoge Raad van 9 juli 2021 (ECLI:NL:HR:2021:1113) volgt dat als de ondertoezichtstelling van rechtswege na verloop van de door de kinderrechter eerder bepaalde duur is geëindigd, de maatregel niet meer kan worden verlengd. Het hof ziet vooralsnog onvoldoende grond om nu van dit principe af te wijken. Bovendien wordt de ondertoezichtstelling in voornoemde recente uitspraken met terugwerkende kracht verleend of verlengd, en daarvoor biedt de wet geen ruimte.

Vanuit het oogpunt van rechtsbescherming zou het wel wenselijk zijn dat de partij die in hoger beroep wenst te komen van een (deels) afwijzende beslissing ook na het verlopen van de ondertoezichtstelling nog ontvankelijk is in zijn verzoek. Of het nu gaat om een eerste of een verlenging van de ondertoezichtstelling, of een beroepschrift is ingediend vóór of na het verlopen van een ondertoezichtstelling, of de GI dan wel een ouder (of andere belanghebbende) verzoeker is in hoger beroep, of er spoedappel is ingediend of niet, dan wel of het gaat om een gedeeltelijke of volledige afwijzing van het verzoek.

3.10.2.

Eén en ander klemt temeer nu, in deze procedures betreffende de verlenging van ondertoezichtstellingen, ouders in eerste aanleg zich niet door een advocaat hoeven te laten bijstaan. De wetgever heeft hiermee beoogd de procedures bij de kinderrechter in jeugdbeschermingsmaatregelen voor ouders en andere belanghebbenden toegankelijk en laagdrempelig te maken. Van een ouder, die in eerste aanleg zonder advocaat is verschenen en zich niet wil neerleggen bij de gehele of gedeeltelijke afwijzing van een verzoek tot verlenging van een ondertoezichtstelling, kan naar het oordeel van het hof niet worden verwacht dat hij volledig op de hoogte is van de hiervoor beschreven, juridische leer en de nuanceverschillen die zich in de feitenrechtspraak lijken te ontwikkelen en dat hij zich ervan vergewist dat voor zijn situatie wellicht níet de volledige drie maanden beroepstermijn geldt, zodat hij direct een advocaat inschakelt om een spoedappel in te dienen. Het hof overweegt hier nog bij dat de praktische gang van zaken ten aanzien van het plannen van een mondelinge behandeling van een verlengingsverzoek van een ondertoezichtstelling in eerste aanleg vaak juist bewust tegen het einde van afloop van de duur van de lopende ondertoezichtstelling wordt gepland om zo de meest recente gegevens bij de beoordeling van de noodzaak tot verlenging te kunnen betrekken. Dit houdt in praktische zin in dat er in de huidige situatie (met de huidige jurisprudentie) vaak slechts hooguit één tot twee weken tot enkele dagen resteren om desgewenst spoedappel in te stellen.

3.10.3.

Het komt het hof voor dat het aan de Hoge Raad is om zich uit te laten over de hiervoor beschreven onduidelijkheid, bijvoorbeeld in een procedure in cassatie in het belang der wet.

Het hof heeft, zoals besproken tijdens de mondelinge behandeling, overwogen ter zake prejudiciële vragen aan de Hoge Raad voor te leggen. De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling ook verklaard het belang van een procedure bij de Hoge Raad te onderschrijven, omdat er zoveel onduidelijkheid is onder GI’s in het land. Daarvan heeft het hof evenwel afgezien, aangezien de beslissing in deze procedure dan naar verwachting voor een lange periode zou worden aangehouden. Deze situatie acht het hof niet in het belang van [minderjarige] . Zeker omdat de GI in de (inhoudelijke) stukken heeft aangegeven grote zorgen te hebben over [minderjarige] .

3.10.4.

Het hof volgt de vader verder niet in zijn standpunt dat ouders per definitie een belang hebben bij afwijzing van een verlengingsverzoek. Het hof volgt de vader ook niet in zijn standpunt dat de GI enkel een zakelijk belang heeft. De GI heeft zich immers op het standpunt gesteld zich zorgen te maken over de situatie van [minderjarige] en gesteld juist daarom hoger beroep in te stellen.

Het hof volgt de GI verder niet in haar standpunt dat het van belang is of verzoeker in hoger beroep het beroepschrift tijdig, dat wil zeggen vóór het verlopen van de ondertoezichtstelling heeft ingediend. Voor de ontvankelijkheid van een in eerste aanleg ingediend verzoek tot verlenging is volgens vaste rechtspraak immers ook niet doorslaggevend of dit tijdig is ingediend, maar of de beslissing daarop plaatsvindt vóór het verlopen van de ondertoezichtstelling.

3.11.

Op grond van het voorgaande zal het hof de GI niet-ontvankelijk verklaren in haar verzoek in hoger beroep.

4De beslissing

Het hof:

verklaart de GI niet-ontvankelijk in haar verzoek in hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 24 januari 2025;

verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;

Deze beschikking is gegeven door mrs. E.P. de Beij, G.M. Goes en mr. S.P.A. Wensink-Vergunst en is op 5 juni 2025 uitgesproken in het openbaar door mr. E.M.C. Dumoulin in tegenwoordigheid van de griffier.

1

Zie o.m. Kroniek Jeugdrecht FJR 2025/24 en Groene Serie Personen- en familierecht, aant. 5 bij artikel 1:260 BW.



© Copyright 2009 - 2025 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733