Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 27-05-2025, ECLI:NL:GHARL:2025:3311

Essentie (gemaakt door AI)

Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de man veroordeeld om de contante waarde van zijn pensioen bij Aegon en bpfBOUW te laten berekenen en aan de vrouw te betalen, verminderd met reeds betaalde bedragen. De wettelijke rente is verschuldigd vanaf 16 augustus 2025. Het hof wijst de vordering voor een maandelijkse uitkering af en compenseert de proceskosten. Verdere vorderingen van de vrouw, zoals de afgifte van belastingaangiftes en een dwangsom, worden afgewezen.


Datum publicatie03-06-2025
Zaaknummer200.337.528/01
ProcedureHoger beroep
ZittingsplaatsLeeuwarden
RechtsgebiedenCiviel recht
TrefwoordenPensioen; Pensioenverrekening;
Familieprocesrecht
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl

Welke bedragen moeten tussen partijen verrekend worden in verband met de tijdens het huwelijk opgebouwde pensioenaanspraken van de man? Het huwelijk van partijen is ontbonden in de periode na het Boon/Van Loon arrest van de Hoge Raad van 27 november 1981 en vóór de invoering van de Wet verevening pensioenrechten na scheiding op 1 mei 1995. Het hof is van oordeel dat de eisen van redelijkheid en billijkheid hier met zich brengen dat van de verrekening deel uitmaakt de indexering die plaatsvindt of heeft plaatsgevonden over zowel het aandeel van de man alsook het aandeel in de waarde dat voor de vrouw bestemd is. Niet alleen de indexaties tijdens het huwelijk en de na-indexaties, maar ook de voorindexaties over de periode vanaf de datum van ontbinding van het huwelijk tot de datum van de ingangsdatum van het pensioen maken deel uit van de te verrekenen waarden.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden

afdeling civiel recht, handel

zaaknummer gerechtshof 200.337.528/01

(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 217841)

arrest van 27 mei 2025

in de zaak van

[appellante] ,

die woont in [woonplaats1] ,

appellante,

hierna: de vrouw,

advocaat: mr. J.A. de Kroon-Comley, die kantoor houdt in Utrecht,

tegen

[geïntimeerde] ,

die woont in [woonplaats2] ,

geïntimeerde,

hierna: de man,

advocaat: mr. R.M.A. Arnoldus, die kantoor houdt in Groningen.

1De procedure bij de rechtbank

Bij de rechtbank is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen van 25 januari 2023 en 18 oktober 2023 van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen.

2De procedure bij het hof

2.1

Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit:

- de dagvaarding in hoger beroep 17 januari 2024;

- de memorie van grieven met bijlage(n);

- de memorie van antwoord met bijlage(n);

- een journaalbericht namens de man van 5 maart 2025 met bijlage(n).

2.2

De vrouw heeft het procesdossier aan het hof gezonden.

2.3

Op 20 maart 2025 heeft een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een verslag (proces-verbaal) gemaakt, dat aan het dossier is toegevoegd.

3De kern van de zaak

3.1

Het gaat in deze zaak om de vraag welke bedragen tussen partijen verrekend moeten worden in verband met de tijdens het huwelijk opgebouwde pensioenaanspraken van de man.

3.2

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis van 18 oktober 2023 de man veroordeeld tot betaling aan de vrouw van € 3.220,35, te vermeerderen met de (pensioen)indexering, alsmede de contante waarde van de pensioenaanspraken op de peildatum 7 januari 1994 door bpfBOUW te berekenen, vermeerderd met de (pensioen)indexering, en de contante waarde van de pensioenaanspraken op de peildatum 7 januari 1994 door BPF Vervoer (oftewel Pensioenfonds Vervoer) te berekenen, vermeerderd met de (pensioen)indexering.

3.3

Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen en opnieuw beslissende de man veroordelen om door Aegon en door bpfBOUW te laten berekenen wat de (met de vrouw te verrekenen) contante waarde is van zijn ouderdomspensioen bij Aegon respectievelijk bpfBOUW, alsmede de man veroordelen tot betaling aan de vrouw van het aan haar toekomende deel van de hiervoor genoemde door Aegon dan wel bpfBOUW te berekenen contante waarde van zijn ouderdomspensioen, te verminderen met de bedragen die de man reeds aan de vrouw heeft voldaan en te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 16 augustus 2025 tot het moment van voldoening. Hoe het hof tot dat oordeel is gekomen, wordt hierna uitgelegd, waarbij eerst de feiten van deze zaak en de vorderingen van partijen zullen worden vermeld.

4De feiten

4.1

Partijen zijn [in] 1978 met elkaar gehuwd na het maken van huwelijkse voorwaarden. In de huwelijkse voorwaarden, die zijn vastgelegd in een notariële akte van
1 maart 1978, zijn partijen overeengekomen dat tussen hen slechts een gemeenschap van vruchten en inkomsten zal bestaan.

4.2

Het huwelijk van partijen is [in] 1994 ontbonden. Op die datum is de echtscheidingsbeschikking van de (toenmalige) rechtbank Groningen van 16 november 1993 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

4.3

Partijen hebben bij notariële akte van 10 juli 1996, ten overstaan van notaris

[naam1] , de huwelijksgemeenschap verdeeld. Daarbij zijn geen afspraken gemaakt over de door de man tijdens het huwelijk opgebouwde pensioenrechten.

4.4

Eind 2017 ontving de vrouw een brief van Aegon, waaruit zij heeft afgeleid dat de man tijdens het huwelijk pensioenrechten heeft opgebouwd waar zij aanspraak op wil maken. De man ontvangt met ingang van 1 januari 2018 een pensioenuitkering van Aegon en met ingang van 1 mei 2019 een pensioenuitkering van bpfBOUW.

4.5

Partijen zijn het niet eens geworden over de vraag of de vrouw aanspraak heeft op het ouderdomspensioen van de man. De vrouw heeft de man op 13 mei 2019 gedagvaard en die vraag aan de rechtbank voorgelegd. De rechtbank heeft daarop beslist bij vonnis van 8 januari 2020. In hoger beroep daartegen heeft het hof de man bij arrest van 2 november 2021 veroordeeld om aan de vrouw opgave te doen van het door hem tijdens de huwelijkse periode opgebouwde pensioen, inclusief de indexering daarover, en om binnen twee maanden daarna aan de vrouw te betalen het bedrag aan ouderdomspensioen dat haar vanaf de datum van pensionering van de man toekomt.

4.6

Partijen verschillen thans nog van mening over de wijze van berekenen van het te betalen bedrag. De vrouw heeft de man op 18 oktober 2022 opnieuw gedagvaard. Vervolgens heeft de rechtbank uitspraak gedaan bij vonnis van 18 oktober 2023. Naar aanleiding van dat vonnis heeft de man begin november 2023 de volgende bedragen aan de vrouw voldaan: € 5.000,- en € 538,28 inzake de verrekening van het bij bpfBOUW opgebouwde pensioen en een bedrag van € 3.220,35 inzake de verrekening van het bij Aegon opgebouwde pensioen. Op 19 maart 2025 heeft de man nog een bedrag van € 124,95 betaald aan de vrouw inzake het bij Aegon opgebouwde pensioen.

5De vorderingen

5.1

De vrouw vordert in hoger beroep vernietiging van het vonnis van de rechtbank van 18 oktober 2023 en, opnieuw rechtdoende en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de volgende vorderingen alsnog toe te wijzen:

  • primair te bepalen dat man uit hoofde van pensioenverrekening aan haar een maandelijkse uitkering van het aan haar toekomende deel van het door de man tijdens de huwelijkse periode bij Aegon en bpfBOUW opgebouwde pensioen dient te betalen, door de man te veroordelen om, met terugwerkende kracht vanaf zijn pensioendatum, de door bpfBOUW berekende hoogte van de aan de vrouw toekomende maandelijkse uitkering en de door Aegon nog te berekenen hoogte van de maandelijkse aanspraak van de vrouw inclusief vakantietoeslag aan de vrouw te voldoen, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf zijn pensioendatum en de buitengerechtelijke kosten, althans;

  • subsidiair te bepalen dat de man uit hoofde van pensioenverrekening uiterlijk binnen 7 dagen na het te bepalen arrest, althans binnen een andere door het hof te bepalen termijn, aan de vrouw dient te voldoen de door bpfBOUW berekende contante waarde per 1 juni 2024 ad € 9.436,47, te vermeerderen met de wettelijke rente sindsdien en de buitengerechtelijke incassokosten ad € 846,82, alsook te bepalen dat de man uiterlijk binnen vier weken na het arrest, althans binnen een andere door het hof te bepalen termijn, en aan de vrouw dient te voldoen de door Aegon te berekenen aanspraak van de vrouw op de aan haar toekomende contante waarde inclusief vakantietoeslag per de datum van die berekening, te vermeerderen met de wettelijke rente sinds die berekeningsdatum en de buitengerechtelijke incassokosten over dat bedrag;

  • zowel primair als subsidiair: een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat de man in gebreke blijft, althans een andere door het hof te bepalen dwangsom;

  • de man te veroordelen om uiterlijk binnen 7 dagen na de datum van het arrest, althans binnen een andere door het hof te bepalen termijn, aan Aegon te verzoeken om (aanvullende) berekeningen op te stellen, houdende in ieder geval de volgende informatie:

(1) de samengestelde toeslag (indexatie) vanaf de peildatum tot de datum van de berekening;

(2) berekeningen van de sinds de peildatum geïndexeerde aanspraak van de vrouw op het pensioen van de man inclusief vakantietoeslag, uitgaande van een maandelijkse uitkering vanaf zijn pensioendatum tot aan de berekeningsdatum en

(3) berekening van de (eenmalige) contante waarde inclusief vakantietoeslag van het – sinds de peildatum tot aan de berekeningsdatum – geïndexeerde recht van de vrouw op het pensioen van de man, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat de man hiermee in gebreke blijft, althans een andere door het hof te bepalen dwangsom;

 de man te veroordelen om de bij Aegon opgevraagde berekeningen onverwijld, maar uiterlijk binnen 3 dagen na de datum van de brief c.q. de berekeningen, na ontvangst hiervan aan de vrouw te doen toekomen, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat de man hiermee in gebreke blijft, althans een andere door het hof te bepalen dwangsom;

  • de man te veroordelen om binnen 7 dagen na het geven arrest, althans binnen een andere door het hof in goede justitie te bepalen termijn, zijn aangiftes en definitieve aanslagen inkomstenbelasting vanaf 2018 tot en met heden aan de vrouw te verstrekken, althans andere door het hof in goede justitie te bepalen stukken waarmee geverifieerd kan worden of de man tijdens het huwelijk met de vrouw pensioen in eigen beheer heeft opgebouwd, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat de man hiermee in gebreke blijft, althans een andere door het hof te bepalen dwangsom;

  • de man te veroordelen in de kosten van deze procedure.

5.2

De man voert verweer en vordert dat de vrouw niet-ontvankelijk wordt verklaard, dan wel haar hoger beroep wordt afgewezen en het vonnis te bekrachtigen.

6De beoordeling in hoger beroep

6.1

Partijen strijden over de vraag welke bedragen tussen partijen verrekend moeten worden in verband met de tijdens het huwelijk opgebouwde pensioenaanspraken van de man.

6.2

Het huwelijk van partijen is ontbonden in de periode na het Boon/Van Loon arrest 1 van de Hoge Raad van 27 november 1981 (het pensioenarrest) en vóór de invoering van de Wet verevening pensioenrechten na scheiding op 1 mei 1995. Bij arrest van 2 november 2021 heeft het hof geoordeeld dat het tijdens het huwelijk opgebouwde pensioen een positief vermogensbestanddeel is dat behoort tot de gemeenschap van vruchten en inkomsten. Op basis van het pensioenarrest komen die pensioenrechten voor een waardeverrekening in aanmerking. Zoals de man terecht heeft opgemerkt dient – anders dan de vrouw heeft gesteld – daarom het ouderdomspensioen dat vóór de ontbinding van de gemeenschap was opgebouwd niet te worden verdeeld, maar te worden verrekend.

6.3

In het arrest van 2 november 2021 heeft het hof vervolgens de man veroordeeld om aan de vrouw opgave te doen van het door hem tijdens de huwelijkse periode opgebouwde pensioen, inclusief de indexering daarover, en om aan de vrouw te betalen het bedrag aan ouderdomspensioen dat haar vanaf de datum van pensionering van de man toekomt. Partijen zijn het erover eens dat het hof in dat arrest nog geen beslissing heeft genomen over de wijze waarop de verrekenvordering voldaan moet worden.

Voorts zijn partijen het erover eens dat er geen pensioenaanspraken bij Pensioenfonds Vervoer aan de orde zijn, maar alleen bij Aegon en bpfBOUW.

6.4

Op welke wijze en tot welke bedragen een verrekening als hiervoor bedoeld moet plaatsvinden, dient te worden vastgesteld aan de hand van de eisen van redelijkheid en billijkheid, die op de verdeling van een gemeenschap van toepassing zijn.

6.5

De man betoogt dat de waardeverrekening moet plaatsvinden door betaling van een bedrag ineens, terwijl de vrouw periodieke uitkering wenst naarmate de pensioentermijnen opeisbaar worden.

Een betaling van een bedrag ineens is – naar het oordeel van het hof –gerechtvaardigd. 2 Daarbij heeft het hof gelet op het lange tijdsverloop sinds de scheiding en op de omstandigheid dat de man al een substantieel deel heeft betaald. Daarnaast is betaling ineens mogelijk. Partijen zijn het erover eens dat, voor zover de man méér moet betalen dan hij naar aanleiding van het vonnis van de rechtbank van 18 oktober 2023 heeft gedaan, dat nog om relatief bescheiden bedragen gaat. De man heeft onweersproken aangegeven dat hij de eventuele aanvulling in één keer kan betalen. In de reden die de vrouw heeft gegeven voor haar wens om periodieke uitkeringen te krijgen, te weten dat dat beter voor haar voelt, ziet het hof geen aanleiding om te bepalen dat de man maandelijks aan de vrouw dient uit te keren.

6.6

De omvang van het te verrekenen bedrag wordt in beginsel gebaseerd op de som van de contante waarde van het per de datum van ontbinding van de gemeenschap opgebouwde ouderdomspensioen én die van het partnerpensioen. De uitkomst daarvan moet door twee worden gedeeld. Op dat bedrag komt vervolgens in mindering het partnerpensioen, dat de vrouw immers reeds uit eigen hoofde toekomt.

6.7

Uit een brief van Aegon van 20 januari 2022 volgt dat de te verrekenen contante waarde van de pensioenaanspraken van de man op de scheidingsdatum – dat is 7 januari 1994 – als volgt is berekend:

Contante waarde

Ouderdomspensioen € 7.540,06 € 23.087,66

Partnerpensioen € 5.278,05 € 16.646,97

---------------+/+

Totaal contante waarde € 39.734,63

Helft contante waarde € 19.867,93

Minus contante waarde partnerpensioen € 16.646,97

-------------- -/-

Te verrekenen € 3.220,35

6.8

Uit de brief van bpfBOUW van 12 juni 2024, die door de vrouw is overgelegd als productie I bij de memorie van grieven, maakt het hof op dat op de scheidingsdatum de contante waarde van het ouderdomspensioen € 9.155,83 en die van het bijzonder partnerpensioen € 1.840,82 is, waaruit een contante waarde voor de vrouw van ([9.155,83 + 1.840,82]/ 2)-/- 1.840,82 = € 3.657,51 volgt.

6.9

Partijen verschillen van mening of de stijgingen van de pensioenen vanaf de ontbinding van het huwelijk tot aan de pensioendatum van de man al dan niet volledig aan de man toekomen en aldus al dan niet buiten de verrekening dienen te blijven.

Niet gesteld of gebleken is dat er na de ontbinding van het huwelijk nog premies zijn betaald als gevolg waarvan de pensioenen verder zijn opgebouwd. Wel zijn de pensioenen geïndexeerd.

Het hof is van oordeel dat de eisen van redelijkheid en billijkheid met zich brengen dat van de verrekening deel uitmaakt de indexering die plaatsvindt of heeft plaatsgevonden over het gehele ouderdomspensioen, oftewel over zowel het aandeel van de man alsook het aandeel in de waarde dat voor de vrouw bestemd is. De man kan zich erin vinden dat de indexaties gedurende het huwelijk en ook de na-indexaties (de indexaties die na de ingangsdatum van het pensioen hebben plaatsgevonden of plaatsvinden) in de verrekening worden betrokken, maar vindt dat de voorindexaties over de periode vanaf de datum van ontbinding van het huwelijk tot de datum van de ingangsdatum van het pensioen buiten beschouwing moeten blijven. Het hof acht het echter in overeenstemming met de eisen van redelijkheid en billijkheid dat ook die voorindexaties deel uit maken van de te verrekenen pensioenwaarden. De waardeontwikkeling van het tijdens het huwelijk opgebouwde pensioen als gevolg van indexering na de ontbinding van het huwelijk dient daarom volledig in de verrekening te worden betrokken.

6.10

In de hiervoor onder 6.7 en 6.8 genoemde met de vrouw te verrekenen waarden zijn de indexaties tot het einde van het huwelijk meegerekend, maar nog niet alle indexaties nadien. Aegon heeft weliswaar volgens haar brief van 22 oktober 2024 berekend wat het te verrekenen bedrag is, rekening houdend met de na-indexaties tot die datum en voor-indexaties tot 2010 en over de jaren 2015-2018 en 2019, maar onduidelijk is of indexaties tussen 2010 en 2015 zijn meegerekend. Bovendien zijn de indexaties ná de datum van die brief in ieder geval niet meegenomen. Dat laatste geldt ook voor de overgelegde berekeningen die bpfBOUW heeft gemaakt. Er moet daarom opnieuw berekend worden wat de contante waarden zijn van de pensioenen inclusief de voorindexaties tussen de datum van ontbinding van het huwelijk en de datum van de pensionering van de man en de na-indexaties vanaf de pensioendatum tot 1 augustus 2025 en wat de te verrekenen pensioenwaarde is die de vrouw toekomt. Die termijn tussen de uitspraakdatum en 1 augustus 2025 acht het hof een redelijke termijn om bij de pensioenfondsen deze berekeningen te laten maken. Het hof zal de man daartoe veroordelen, waarbij hij de berekeningen ook aan de vrouw dient toe te zenden.

6.11

Het hof acht vervolgens een termijn van twee weken redelijk voor voldoening van het verschuldigde. Het hof zal de man daarom veroordelen om de bedragen die hij aan de vrouw verschuldigd is uiterlijk 15 augustus 2025 te betalen, waarbij de reeds betaalde bedragen van € 3.220,35, € 124,95, € 5.000,- en € 538,28 in mindering dienen te komen.

6.12

De vrouw heeft voorts gesteld dat de man een pensioen in eigen beheer heeft opgebouwd, maar zij heeft die stelling gelet op de gemotiveerde betwisting door de man onvoldoende onderbouwd. De vrouw heeft weliswaar aangevoerd dat de man een pensioen in eigen beheer heeft kunnen regelen met het geld uit de verkoop van zijn bedrijf, maar de man heeft daar onbestreden tegenin gebracht, dat hij geen directeur-grootaandeelhouder was, dat partijen een vof hadden die veel schulden had en bijna failliet was en dat hij met de opbrengst uit de verkoop van (de aandelen in) het familiebedrijf die schulden heeft voldaan. Het hof gaat daarom aan die stelling van de vrouw voorbij.

6.13

De man heeft verder in zijn memorie van antwoord herhaald dat de verrekeningsvordering kan worden gematigd wanneer de pensioengerechtigde reeds op andere wijze in de verzorging van de andere echtgenoot heeft voorzien en heeft gesteld dat hij dat heeft gedaan. Voorts heeft hij herhaald dat hij een verrekening na ruim dertig jaren na de echtscheiding niet redelijk acht. Het hof heeft deze argumenten van de man reeds beoordeeld in het arrest van 2 november 2021. Het hof verwijst naar overwegingen 3.8 en verder van dat arrest. Het hof ziet geen aanleiding om daarover nu anders te oordelen.

Wettelijke rente

6.14

De vrouw stelt zich op het standpunt dat de man al wettelijke rente vanaf de pensioendatum dient te betalen, maar de vordering daartoe zal het hof afwijzen. Op de pensioendatum van de man was namelijk nog niet duidelijk en (definitief) vastgesteld dat (en in hoeverre) hij zijn pensioen moet verrekenen met de vrouw en was er nog geen sprake van verzuim in betaling van een geldsom en aldus geen wettelijke rente verschuldigd.

De vrouw heeft subsidiair gesteld dat de man in verzuim was na afloop van de termijn van twee maanden die het hof in het arrest van 2 november 2021 heeft bepaald. Ook op dat moment was er echter geen verzuim, omdat nog geen duidelijkheid bestond over de wijze van verrekenen en de hoogte van het te verrekenen bedrag.

Afgifte van stukken

6.15

De vrouw heeft gevorderd dat de man nieuwe berekeningen door Aegon laat maken en deze aan haar doet toekomen. Omdat het hof zal bepalen dat er nieuwe berekeningen gemaakt moeten worden en de man die aan de vrouw moet sturen, bestaat bij een afzonderlijke veroordeling tot afgifte geen belang meer.

6.16

De vrouw heeft gevorderd dat de man de aangiftes en aanslagen inkomstenbelasting vanaf 2018 tot en met heden aan haar doet toekomen.

Het hof overweegt dat op grond van het inmiddels vervallen, maar in deze zaak nog wel van toepassing zijnde artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) inzage kan worden gevorderd van bepaalde bescheiden als de verzoeker daarbij een rechtmatig belang heeft. De vrouw heeft dat rechtmatige belang onvoldoende gesteld. Er lijkt sprake van een zogenoemde ‘fishing expedition’ en daar is de exhibitieplicht niet voor bedoeld.

Het hof ziet ook geen aanleiding om de man op grond van artikel 22 Rv te bevelen de door de vrouw gewenste te stukken te laten inzien. Het hof zal de vordering van de vrouw tot afgifte van (dan wel inzage in) genoemde stukken dan ook afwijzen.

Dwangsom

6.17

Het hof ziet geen aanleiding voor oplegging van een dwangsom zoals door de vrouw is gevorderd. Het hof heeft geen aanleiding te twijfelen aan de toezegging van de man dat hij het arrest van het hof zal nakomen en dus de pensioenverzekeraars conform de veroordeling daartoe zal opdragen nieuwe berekeningen te maken.

Proceskosten

6.18

De vrouw vordert dat de man wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten van deze procedure. Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn en de procedure de afwikkeling van de ontbonden beperkte huwelijksgemeenschap betreft. Voor de vordering van de vrouw om de man te veroordelen tot betaling van buitengerechtelijke kosten is geen grond, zodat die vordering zal worden afgewezen.

7De beslissing

Het hof:

vernietigt het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 18 oktober 2023 en beslist opnieuw rechtdoende als volgt:

veroordeelt de man om door Aegon en door bpfBOUW te laten berekenen wat de (met de vrouw te verrekenen) contante waarde is van zijn ouderdomspensioen bij Aegon respectievelijk bpfBOUW, inclusief alle voorindexaties betreffende de periode tussen de datum van ontbinding van het huwelijk en de datum van de pensionering van de man én de na-indexaties vanaf de pensioendatum tot 1 augustus 2025, en een afschrift van die berekeningen aan de vrouw te doen toekomen;

veroordeelt de man tot betaling aan de vrouw van het aan haar toekomende deel van de hiervoor genoemde door Aegon te berekenen contante waarde van zijn ouderdomspensioen, te verminderen met € 3.345,30 dat de man reeds aan de vrouw heeft voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 16 augustus 2025 tot het moment van voldoening;

veroordeelt de man tot betaling aan de vrouw van het aan haar toekomende deel van de hiervoor genoemde door bpfBOUW te berekenen contante waarde van zijn ouderdomspensioen, te verminderen met € 5.538,28 dat de man reeds aan de vrouw heeft voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 16 augustus 2025 tot het moment van voldoening;

verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;

wijst af wat verder is gevorderd.

Dit arrest is gewezen door mrs. C. Coster, L. van Dijk en F.R. Menso en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 27 mei 2025.

1

HR 27 november 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4271.

2

HR 20 oktober 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA7690.



© Copyright 2009 - 2025 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733