Gerechtshof Den Haag 28-05-2025, ECLI:NL:GHDHA:2025:971

Essentie (gemaakt door AI)

De vader is in hoger beroep gegaan tegen de beschikking van de Rechtbank waarin zijn ouderlijk gezag werd beëindigd en de GI tot voogd werd benoemd. Hij betwist de beslissing, maar het hof bekrachtigt de beschikking, oordelend dat het in het belang van het kind is, dat geen contact met de vader wil. Anders dan de vader kennelijk betoogt geldt op grond van artikel 8 EVRM geen strengere maatstaf voor gezagsbeëindiging dan op grond van artikel 1:266 BW.


Datum publicatie02-06-2025
Zaaknummer200.351.201/01
ProcedureHoger beroep
ZittingsplaatsDen Haag
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenJeugdbescherming / Jeugdwet; Gezagsbeëindigende maatregel 1:266 BW/schorsing gezag
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl

Beëindiging ouderlijk gezag in het belang van de minderjarige. Geen strengere maatstaf op grond van artikel 8 EVRM dan op grond van artikel 1:266, lid 1, letter a, BW.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Familie

zaaknummer : 200.351.201/01

rekestnummer rechtbank : FA RK 24-4346

zaaknummer rechtbank : C/10/680459

beschikking van de meervoudige kamer van 28 mei 2025

inzake

[de vader] ,

wonende te [woonplaats] ,

verzoeker in hoger beroep,

hierna te noemen: de vader,

advocaat mr. F. Pool te Rotterdam,

tegen

de Raad voor de Kinderbescherming regio Rotterdam-Dordrecht,

locatie: Rotterdam,

verweerder in hoger beroep,

hierna te noemen: de raad.

Als belanghebbenden in deze zaak zijn aangemerkt:

- [de moeder] ,

wonende op een bij het hof bekend adres,

hierna te noemen: de moeder,

advocaat: oorspronkelijk mr. J. van der Stel te Schiedam, die zich op 5 maart 2025 heeft onttrokken,

- de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam-Rijnmond,

gevestigd te Rotterdam,

hierna te noemen: de GI,

- [pleegmoeder] en [pleegvader] , de pleegmoeder en de pleegvader,

wonende op een bij het hof bekend adres,

hierna gezamenlijk te noemen: de pleegouders,

- [de bijzondere curator] ,

kantoorhoudende te Rotterdam,

hierna te noemen: de bijzondere curator.

1Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam van 12 december 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna te noemen: de bestreden beschikking).

2Het geding in hoger beroep

2.1

De vader is op 17 februari 2025 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.

2.2

Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:

- een journaalbericht van de zijde van de vader van 5 maart 2025 met bijlage, ingekomen op dezelfde datum;

- een briefrapportage van de zijde van de GI van 10 april 2025 met bijlage, ingekomen op diezelfde dag.

2.3

Het hof heeft de hierna te noemen minderjarige [de minderjarige] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft daar geen gebruik van gemaakt.

2.4

De mondelinge behandeling heeft op 23 april 2025 plaatsgevonden. Verschenen zijn:

- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;

- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] en [vertegenwoordiger van de raad] ;

- de moeder;

- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] ;

- de pleegouders;

- de bijzondere curator.

3De feiten

3.1

Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.

3.2

Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader is geboren:

[de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] (hierna ook te noemen: [de minderjarige] ). De vader heeft [de minderjarige] erkend.

3.3

De vader en de moeder oefenden tot aan de bestreden beschikking gezamenlijk het gezag uit over [de minderjarige] .

3.4

[de minderjarige] verblijft sinds 27 augustus 2021 bij de pleegouders.

3.5

De kinderrechter in de rechtbank Rotterdam heeft bij beschikking van 29 april 2024 de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verlengd tot 17 mei 2025. De kinderrechter heeft bij diezelfde beschikking ook de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 17 mei 2025.

3.6

De GI heeft zich bij brief van 16 mei 2024 bereid verklaard om de voogdij te aanvaarden.

4De omvang van het geschil

4.1

Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter het ouderlijk gezag van de ouders over [de minderjarige] beëindigd. Tot voogd over [de minderjarige] is de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond benoemd. Deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

4.2

De vader is het hier niet mee eens. Hij verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek van de raad strekkende tot beëindiging van het gezag van de vader over [de minderjarige] , met benoeming van de GI tot voogdes, alsnog af te wijzen.

4.3

De raad verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5De motivering van de beslissing

Standpunten van partijen

5.1

De vader voert - samengevat - het volgende aan. De vader stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat aan het criterium van artikel 1:266, lid 1, onder a, BW is voldaan en dat de gezagsbeëindiging ook de toets van artikel 8 van het EVRM doorstaat. De vader betwist dat hij onvoldoende in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] te dragen. De vader voert aan dat de GI onvoldoende hulpverlening heeft ingezet om de opvoedsituatie en het contact tussen hem en [de minderjarige] te verbeteren. Tevens voert de vader aan dat de aanvaardbare termijn voor [de minderjarige] nog niet is verstreken, omdat daarbij niet alleen de leeftijd en de periode die [de minderjarige] in het pleeggezin verblijft moeten worden meegewogen. Van belang is om ook de ontwikkeling van [de minderjarige] bij de vraag of de aanvaardbare termijn is verstreken te betrekken. [de minderjarige] ontwikkelt zich goed in het pleeggezin en de vader meent dat niet is gebleken dat [de minderjarige] stagneert in zijn ontwikkeling. De vader voert verder aan dat door de rechtbank onvoldoende is gemotiveerd waarom een gezagsbeëindiging in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk en proportioneel wordt geacht. Wat maakt dat de belangen van [de minderjarige] een inbreuk op het recht van de vader op 'family life' rechtvaardigen. De vader geeft aan dat enige onzekerheid die [de minderjarige] al dan niet in het pleeggezin ervaart geenszins verband houdt met de gezagsuitoefening van de vader. De vader en [de minderjarige] hebben immers reeds geruime tijd geen contact met elkaar en dus kan de vader [de minderjarige] ook niet belasten met uitspraken over zijn opgroeiperspectief. Bovendien geeft de vader zijn toestemming waar nodig en is hij goed bereikbaar voor de GI.

Namens de vader is ter zitting aanvullend verklaard dat minder ingrijpende middelen, te weten de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing, dienen te worden verkozen boven een gezagsbeëindiging van de vader. Binnen de ondertoezichtstelling zou hulpverlening ingezet kunnen worden. Daarnaast acht de vader het in het belang van [de minderjarige] dat binnen de kaders van de kinderbeschermingsmaatregelen nog wordt ingezet op contactherstel. De vader heeft verder verklaard dat hij sporadisch informatie krijgt over [de minderjarige] , hetgeen de vader belemmert in zijn inbreng als ouder.

5.2

De raad stelt zich op het standpunt dat de stelligheid van [de minderjarige] duidelijk is. Hij wil geen contact met zijn vader en wil niet dat de vader het gezag over hem heeft. De vader voert met name gronden aan met betrekking tot de toepassing van Europese jurisprudentie. Anders dan de vader, meent de raad dat wel voldaan is aan de criteria voor gezagsbeëindiging. De afgelopen jaren is er wel degelijk ingezet op contactherstel. De raad merkt verder op dat de vader zijn gezag heeft ingezet om bepaalde beslissingen met betrekking tot [de minderjarige] te beïnvloeden.

5.3

De GI heeft in haar briefrapportage van 10 april 2025 inzicht verschaft over het verloop van de hulpverlening en de ontwikkelingen van [de minderjarige] . Volgens de GI gaat het goed met [de minderjarige] . Hij doet het goed binnen het pleeggezin en op school. [de minderjarige] is erg met zijn toekomst bezig en wil zich daar op focussen. Mede hierom en gezien hetgeen er in het verleden is gebeurd, acht de GI het belangrijk dat er sprake is van rust, regelmaat en zo min mogelijk stress. [de minderjarige] is een rustige, intelligente jongen die evenwichtige keuzes maakt. Hij heeft bij de jeugdbeschermer wederom aangegeven dat hij geen contact met zijn vader wil, maar dat dat wellicht in de toekomst anders kan zijn. Eerdere hulpverlening gericht op contactherstel is niet gelukt omdat [de minderjarige] de nadrukkelijke wens heeft om geen contact te hebben met zijn vader. Mocht [de minderjarige] in de toekomst wel contact wensen met zijn vader, dan heeft de GI ook binnen de voogdijmaatregel mogelijkheden om dit te ondersteunen. [de minderjarige] krijgt behandeling binnen de GGZ Delfland; hij vindt het nog wel lastig om zich volledig open te stellen. Al met al is de GI van mening dat het belangrijk is dat er sprake is van een voogdijmaatregel. Dit zal rust brengen voor [de minderjarige] en een positief effect hebben op zijn ontwikkeling zodat hij zich kan richten op zijn toekomst, school en behandeling. Ter aanvulling heeft de GI ter zitting aangegeven zich te scharen achter de standpunten van de raad. [de minderjarige] is 16 jaar en heeft een weloverwogen beslissing genomen. [de minderjarige] blijft bij zijn beslissing dat hij geen contact en geen gezag van de vader wil. De GI kan dat niet afdwingen. De GI meent dat de betrokkenen [de minderjarige] moeten steunen in zijn beslissing.

5.4

De pleegouders staan achter de mening van [de minderjarige] . Zijn vrije wil is belangrijk.

5.5

De bijzondere curator heeft ter zitting verklaard dat zij [de minderjarige] al ruim drie jaar kent en dat in die tijd steeds een consistent beeld naar voren is gekomen. [de minderjarige] wil geen contact met zijn vader en is daar duidelijk in. Gezien de belaste voorgeschiedenis van [de minderjarige] kan de bijzondere curator hem daarin volgen. [de minderjarige] heeft het naar zijn zin in het pleeggezin en wil zich richten op zijn toekomst.

5.6

De moeder staat achter de beslissing van [de minderjarige] . Er is nu rust en het gaat goed met [de minderjarige] .

Oordeel van het hof

5.7

Ingevolge het bepaalde in artikel 1:266 lid 1, aanhef en onder a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechtbank het gezag van een ouder beëindigen indien een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn.

5.8

Het hof is van oordeel dat voldaan is aan voormelde wettelijke vereisten voor beëindiging van het gezag van de vader over [de minderjarige] . Op basis van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof van oordeel dat de kinderrechter op de juiste gronden heeft geoordeeld en beslist zoals zij heeft gedaan. Het hof neemt deze gronden over en maakt deze - na eigen afweging - tot de zijne. In hoger beroep zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die tot een andere beslissing leiden. Het hof overweegt in aanvulling hierop nog het volgende.

[de minderjarige] is al lange tijd stellig in zijn mening dat hij geen contact met de vader wil. Het hof ziet dat daar in de huidige situatie bij hem absoluut geen ruimte voor is. Ook in hoger beroep is gebleken dat [de minderjarige] bij zijn beslissing blijft dat hij geen contact en geen gezag van de vader wil.

Het hof weegt daarbij mee dat [de minderjarige] 16 jaar is en al jaren niet meer bij de vader woont en al heel lang geen contact heeft met de vader. Behoudens de vader zijn alle betrokkenen eensluidend in hun standpunten dat een gezagsbeëindiging van de vader over [de minderjarige] in het belang van [de minderjarige] is en dat de mening van [de minderjarige] gerespecteerd dient te worden. Het hof is gebleken dat het goed gaat met [de minderjarige] . [de minderjarige] heeft het naar zijn zin in het pleeggezin en wil zich richten op zijn toekomst. Anders dan de vader heeft betoogd, is het hof gebleken dat de afgelopen jaren meerdere malen is ingezet op contactherstel en hoe dit zou moeten worden vormgegeven. Gelet op de stelligheid van [de minderjarige] en omdat het niet in zijn belang werd geacht om hier verder op in te zetten, is de hulpverlening hier niet mee verder gegaan. Met de betrokken professionals is het hof van oordeel dat het niet (meer) in het belang van [de minderjarige] is om hem te dwingen contact met de vader te hebben.

5.9

De raad, de GI en de bijzondere curator geven aan dat [de minderjarige] behoefte heeft aan duidelijkheid over zijn perspectief. Naar het oordeel van het hof ligt het toekomstperspectief van [de minderjarige] gelet op bovengenoemde omstandigheden niet meer bij de vader. Het hof sluit niet uit dat de vader invloed wil blijven uitoefenen op de opvoeding van [de minderjarige] op een wijze die niet in zijn belang is; zo stelt de vader de opvoedingssituatie in het pleeggezin ter discussie. De onzekerheid over het opvoedingsperspectief blijft hierdoor voortduren, hetgeen kan leiden tot onduidelijkheid en spanningen bij [de minderjarige] en zijn ontwikkeling zal kunnen schaden. Naar het oordeel van het hof moet onder de gegeven omstandigheden aan de belangen van [de minderjarige] bij continuering van de huidige opvoedingssituatie en duidelijkheid over zijn toekomstperspectief een zwaarder gewicht worden toegekend dan aan het recht van de vader om met het gezag belast te blijven. Het hof is van oordeel dat de maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing onvoldoende zijn gebleken om de ernstige bedreigingen in de ontwikkeling van [de minderjarige] af te wenden. Nu het perspectief van [de minderjarige] niet meer bij de ouders is gelegen zijn deze maatregelen ook niet meer passend.

5.10

De vader heeft verder aangevoerd dat de kinderrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat de gezagsbeëindiging ook de toets van artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) doorstaat. Anders dan de vader kennelijk betoogt geldt op grond van artikel 8 EVRM geen strengere maatstaf voor gezagsbeëindiging dan op grond van artikel 1:266 BW. Op grond van beide artikelen moet een afweging worden gemaakt tussen de belangen van het kind en die van zijn ouder(s). Daarbij mogen de belangen van het kind vooropgesteld worden. De beslissing tot gezagsbeëindiging van de vader is niet alleen gebaseerd op het tijdsverloop - de aanvaardbare termijn - sinds [de minderjarige] zich in het pleeggezin bevindt, maar ook op de behoefte van [de minderjarige] aan stabiliteit, zijn mogelijkheden zich positief te ontwikkelen en de hechting en band met de pleegouders.

5.11

Het hof komt tot de slotsom dat aan de wettelijke gronden voor de beëindiging van het gezag van de vader over [de minderjarige] is voldaan. Het hof zal de bestreden beschikking daarom op het punt van de gezagsbeëindiging van de vader bekrachtigen. De gezagsbeëindiging van de moeder ligt in hoger beroep niet voor.

5.12

Het hof realiseert zich dat de gezagsbeëindiging heel moeilijk is voor de vader. Het is voor [de minderjarige] echter van groot belang dat de vader deze beslissing aanvaardt en de vader zijn rol van ouder op afstand daadwerkelijk leert accepteren.

5.13

Dit leidt tot de volgende beslissing.

6De beslissing

Het hof:

bekrachtigt de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;

verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Rotterdam, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het openbaar register.

Deze beschikking is gegeven door mrs. I. Reijngoud, C.M. Warnaar en L.C.A. Verstappen, bijgestaan door F.L. Lekahena als griffier en is op 28 mei 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.



© Copyright 2009 - 2025 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733