Essentie (redactie)
Afwijzing verzoek schorsing uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Het hof acht met de moeder het nemen van een beslissing op basis van het opgooien van een muntje volstrekt onaanvaardbaar. Een dergelijke handelswijze past niet in het rechtssysteem waarin het belang van een kind een eerste overweging dient te zijn. Het hof vindt het op dit moment echter belangrijk om zo veel mogelijk de huidige continuïteit te waarborgen, totdat er in de bodemzaak een definitieve beslissing is genomen. Daarom wordt het verzoek afgewezen.
Datum publicatie | 19-05-2025 |
Zaaknummer | 200.350.228/02 |
Procedure | Hoger beroep |
Zittingsplaats | Arnhem |
Rechtsgebieden | Civiel recht; Personen- en familierecht |
Trefwoorden | Kinderen; Zorgregeling / omgang / informatie; Familieprocesrecht |
Wetsverwijzingen |
Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl
Verzoek schorsing afgewezen.Volledige uitspraak
locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.350.228/02
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 579782)
beschikking van 15 april 2025 op het verzoek tot schorsing
inzake
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S. Vermeule,
en
[verweerder] ,
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.V. de Nooijer.
1Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 20 december 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking). Bij deze beschikking heeft de rechtbank, voor zover hier van belang:
- aan de vader vervangende toestemming verleend om [de minderjarige] in te schrijven op basisschool [naam1] in [woonplaats2] ;
- bepaald dat [de minderjarige] voortaan zijn hoofdverblijfplaats bij de vader heeft;
- een zorgregeling vastgesteld waarbij:
- [de minderjarige] per vier weken drie weekenden bij de moeder en één weekend bij de vader verblijft;
- de vader [de minderjarige] in de ene week op vrijdag direct uit school naar de moeder brengt, waarna de moeder [de minderjarige] op zondag om 18.00 uur bij de vader terugbrengt. In de opvolgende week dat [de minderjarige] in het weekend naar de moeder gaat, haalt de moeder [de minderjarige] direct uit school op, waarna de vader [de minderjarige] op zondag om 16.00 uur bij de moeder ophaalt,
en deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2Het geding in hoger beroep met betrekking tot het verzoek tot schorsing
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift tevens verzoek tot schorsing met producties, ingekomen op 22 januari 2025;
- het verweerschrift in de schorsing met producties;
- een brief van mr. Vermeule van 7 maart 2025 met bijlagen.
De mondelinge behandeling heeft op 18 maart 2025 plaatsgevonden.
Aanwezig waren:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad).
3De feiten
Partijen zijn de ouders van [de minderjarige] (hierna: [de minderjarige] ), geboren [in] 2020 in [plaats1] over wie zij gezamenlijk het gezag uitoefenen.
In de echtscheidingsbeschikking van 4 april 2023 heeft de rechtbank – voor zover van belang – bepaald dat [de minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder zal hebben en dat de in het ouderschapsplan overeengekomen zorgregeling deel uitmaakt van de beschikking.
In het ouderschapsplan hebben de ouders afgesproken dat:
- [de minderjarige] zijn hoofdverblijf bij de moeder heeft en op dit adres ingeschreven staat. De ouders vinden dat het geen recht doet aan de situatie om het hoofdverblijf van [de minderjarige] bij één van de ouders vast te stellen, omdat zij een gelijkwaardige rol als ouder vervullen binnen het co-ouderschap;
- [de minderjarige] in de oneven weeknummers bij de vader verblijft en in de even weeknummers bij de moeder, zodat [de minderjarige] op jaarbasis evenveel tijd bij elke ouder doorbrengt;
- de ouder bij wie [de minderjarige] het laatst verbleef, hem brengt naar de andere ouder wanneer er gewisseld moet worden. [de minderjarige] wordt wekelijks op zaterdagochtend naar de andere ouder gebracht;
- de ouders gezamenlijk een keuze voor een (type) school maken.
4De motivering van de beslissing
Aan de orde is het verzoek van de moeder schorsing te bevelen van de werking van de bestreden beschikking, voor zover het de onder 1 genoemde beslissingen betreft. De vader voert hiertegen gemotiveerd verweer.
Hoger beroep schorst de werking, tenzij de beschikking uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Op grond van artikel 360 lid 2, tweede volzin, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan de hogere rechter, indien hoger beroep is ingesteld tegen een beschikking die uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, alsnog de werking schorsen.
Het hof stelt het volgende voorop onder verwijzing naar HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026.
a. Uitgangspunt is dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar dient te zijn en zonder de voorwaarde van zekerheidstelling ten uitvoer kan worden gelegd. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, of diens belang bij zekerheidstelling, ook gegeven dit uitgangspunt, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling in de ten uitvoer te leggen uitspraak heeft verkregen, bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan of bij deze uitvoerbaarheid zonder dat daaraan de voorwaarde van zekerheidstelling wordt verbonden.
b. Bij de toepassing van de onder a genoemde maatstaf in een incident of in kort geding moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende of nog aan te wenden rechtsmiddel buiten beschouwing, met dien verstande dat de rechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing(en) berust(en) op een kennelijke misslag.
c. Indien de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad in de ten uitvoer te leggen uitspraak is gemotiveerd, moet de verzoeker, afgezien van het geval dat deze beslissing berust op een kennelijke misslag, aan zijn verzoek feiten en omstandigheden ten grondslag leggen die bij het nemen van deze beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de betrokken uitspraak hebben voorgedaan en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.
Het hof stelt vast dat de rechtbank haar beslissing om de uitspraak uitvoerbaar bij voorraad te verklaren heeft gemotiveerd, zodat de moeder dient te stellen en bewijzen dat deze beslissing (kort gezegd) berust op een kennelijke misslag of sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden. Naar het oordeel van het hof heeft de moeder geen nieuwe feiten en omstandigheden gesteld die de rechtbank niet in aanmerking kon nemen. De nieuwe feiten die de moeder stelt – zoals dat [de minderjarige] naar school - gaat hebben immers betrekking op de gewijzigde situatie die het gevolg is van de bestreden beschikking en waren voorzienbaar. De moeder heeft verder aangevoerd dat sprake is van een kennelijke misslag omdat de rechtbank haar beslissing heeft gebaseerd op het opgooien van een muntje. Het hof volgt de moeder in deze visie. In de besteden beschikking staat: “De rechter heeft in het bijzijn van de griffier een muntje opgegooid om te bepalen in welke plaats [de minderjarige] naar de basisschool zal gaan en, als gevolg daarvan, bij wie hij zijn hoofdverblijfplaats zal hebben. Dat heeft het lot dus bepaald.” Het hof acht met de moeder het nemen van een beslissing op basis van het opgooien van een muntje volstrekt onaanvaardbaar. Een dergelijke handelswijze past niet in het rechtssysteem waarin het belang van een kind een eerste overweging dient te zijn. Het hof verbindt daaraan echter – anders dan de moeder – niet het gevolg dat de uitvoerbaarheid van die beslissing dient te worden geschorst. Het hof overweegt dat het op dit moment goed gaat met [de minderjarige] en dat hij inmiddels – met plezier – naar school gaat. Het hof is met de raad eens dat de schoolgang belangrijk is voor [de minderjarige] als enig kind in beide gezinnen, ook al is hij nog niet leerplichtig. Op de mondelinge behandeling werd onbetwist gesteld dat [de minderjarige] hieraan toe was, dat hij gewend is aan het schoolritme en dat hij het goed doet op school. Een schorsing van de bestreden beschikking en herleving van de “oude” co-ouderschapsregeling zoals de moeder voor ogen staat zou betekenen dat [de minderjarige] niet meer naar school zal (kunnen) gaan, zoals de moeder op de mondelinge behandeling ook heeft aangegeven. Het hof is het met de raad eens dat dit een grote impact zal hebben op [de minderjarige] en dat dit niet in zijn belang is. De herleving van de oude situatie die bij een schorsing zou ontstaan, zal niet duurzaam kunnen zijn vanwege de toekomstig verplichte schoolgang en grote afstand tussen beide woonplaatsen van de ouders. Aan deze situatie zal na de beschikking in de bodemzaak van het hof – ongeacht hoe de beslissing luidt– een einde komen. Dit acht het hof ook niet in het belang van [de minderjarige] . Het hof vindt het op dit moment belangrijk om zo veel mogelijk de huidige continuïteit te waarborgen, totdat er in de bodemzaak een definitieve beslissing is genomen.
Gelet op het vorenstaande zal het hof – conform het advies van de raad – het verzoek van de moeder tot schorsing van de uitvoerbaarheid van de bestreden beschikking afwijzen.
4De beslissing
Het hof:
wijst het verzoek van de moeder af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.B. Kamminga, R. Feunekes en D.J.I. Kroezen, bijgestaan door mr. L.J.G. Scheffer-Overbeek als griffier, en is op 15 april 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.
© Copyright 2009 - 2025 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733