Rechtbank Zeeland-West-Brabant 16-04-2025, ECLI:NL:RBZWB:2025:2785


Datum publicatie14-05-2025
ZaaknummerC/02/433292 / JE RK 25-532
ProcedureRekestprocedure
ZittingsplaatsBreda
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenJeugdbescherming / Jeugdwet; Ondertoezichtstelling 1:254 e.v. BW
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl

Verlenging ondertoezichtstelling voor de duur van zes maanden – de ouders hebben het gedwongen kader nog nodig om een ouderschapsplan op te stellen – de betrokkenheid van de gecertificeerde instelling is noodzakelijk tot na de beslissing in de bodemprocedure en om te voorzien in een goede overdracht naar het vrijwillig kader.

Volledige uitspraak


RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht

Locatie Breda

Zaaknummer: C/02/433292 / JE RK 25-532

Datum uitspraak: 16 april 2025

Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling

in de zaak van

STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,

gevestigd te Etten-Leur,

hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI),

over

[minderjarige 1] , geboren op [geboortedag 1] 2010 in [geboorteplaats 1] ,

hierna te noemen: [minderjarige 1] ,

[minderjarige 2] , geboren op [geboortedag 2] 2011 in [geboorteplaats 2] ,

hierna te noemen: [minderjarige 2] .

De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de moeder] ,

hierna te noemen: de moeder,

wonende in [woonplaats] ,

advocaat: mr. C.G.A. Mattheussens te Roosendaal,

[de vader] ,

hierna te noemen: de vader,

wonende in [woonplaats] .

1Het verloop van de procedure

1.1.

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:

  • het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 21 maart 2025, ingekomen bij de griffie op diezelfde datum;

  • de brief van de GI van 21 maart 2025, ingekomen bij de griffie op diezelfde datum;

  • de stelbrief van mr. Mattheussens van 9 april 2025.

1.2.

De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 16 april 2025. Daarbij waren aanwezig en zijn gehoord:

  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;

  • de vader;

  • twee vertegenwoordigers van de GI.

1.3.

De kinderrechter heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] uitgenodigd om hun mening te geven in een gesprek met de kinderrechter of op een andere manier. [minderjarige 1] heeft van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt. [minderjarige 2] heeft op 13 april 2025 een e-mailbericht gestuurd naar de rechtbank. De kinderrechter heeft tijdens de mondelinge behandeling voorgehouden wat [minderjarige 2] heeft geschreven. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2De feiten

2.1.

De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .

2.2.

Bij beschikking van 27 juni 2023 heeft de rechtbank bepaald dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voorlopig worden ingeschreven op het adres van de vader. Feitelijk verblijft [minderjarige 2] op dit moment bij de vader en [minderjarige 1] bij de moeder.

2.3.

De kinderrechter heeft bij beschikking van 8 april 2024 de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengd met ingang van 19 april 2024 tot 19 april 2025.

3Het verzoek

3.1.

De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te verlengen voor de duur van zes maanden, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

4Het standpunt van de GI

4.1.

Ter onderbouwing van het verzoek heeft de GI, samengevat, aangevoerd dat

[minderjarige 1] en [minderjarige 2] nog steeds ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. Bij beide minderjarigen is ongewenst contactverlies ontstaan. Het afgelopen jaar is er geen vooruitgang gekomen ten aanzien van het contactherstel tussen [minderjarige 2] en de moeder. [minderjarige 1] heeft in juni 2024 op eigen initiatief besloten naar de moeder te gaan en is tot op heden niet teruggekeerd naar de vader. [minderjarige 1] heeft in deze periode eenmalig een contactmoment gehad met de vader. Deze situatie heeft er ook voor gezorgd dat [minderjarige 2] boos is op zowel [minderjarige 1] als de moeder. [minderjarige 2] begrijpt niet waarom [minderjarige 1] en de moeder deze keuzes hebben gemaakt. De GI heeft maandelijks contact met [minderjarige 1] . Met [minderjarige 2] is geprobeerd in contact te komen, maar [minderjarige 2] staat hier niet voor open.

4.2.

De afgelopen periode is diverse hulpverlening ingezet. Beide minderjarigen zijn een individueel traject gestart bij [hulpverlening 1] maar deze trajecten zijn in juni 2024 gestopt vanwege de aanhoudende onrust in het systeem. De moeder heeft samen met [minderjarige 1] een gezinsopname gevolgd. Hieruit is geconcludeerd dat beide minderjarigen denken dat zij ervoor zorgen dat er geen strijd meer hoeft te zijn door voor één ouder te kiezen. Verder is gezien dat er in het gezin van de moeder geen sprake is van een onveilige situatie. De moeder heeft ook thuisbegeleiding vanuit [hulpverlening 2] . Er wordt vanuit [hulpverlening 2] gezien dat er bij de moeder sprake is van goed genoeg ouderschap en dat zij goed meewerkt aan de hulpverlening. In april 2024 is de moeder ook gestart met systeemtherapie bij [organisatie] . De vader stond in beginsel ook achter hulpverlening vanuit [organisatie] , maar gaf na het eerste gesprek aan niet met hen te kunnen samenwerken. Desondanks is de vader in augustus 2024 toch gestart bij [organisatie] . In maart 2025 is uit de evaluatie gebleken dat de hulpverlening aan de vader niet het gewenste resultaat heeft opgeleverd. De vader zet zich minimaal in voor de hulpverlening omdat hij geen hulpvragen voor zichzelf ziet. Desondanks volgen beide ouders nog steeds een individueel traject bij [organisatie] en wordt in kleine stapjes gewerkt aan het opstellen van een ouderschapsplan.

4.3.

Vanwege voornoemde zorgen heeft de GI vorig jaar een verzoek bij de rechtbank ingediend voor het aanstellen van een bijzondere curator voor de minderjarigen. Dit verzoek heeft de rechtbank in november 2024 toegewezen. In december 2024 heeft de rechtbank een uitspraak gedaan in de zaak met kenmerk C/02/388414 FA RK 21-3686 (hierna: de bodemprocedure), betreffende het hoofdverblijf, de zorgregeling en het levensonderhoud. De rechtbank heeft de zaak aangehouden tot 1 april 2025 in afwachting van de aanvullende verslagen van de bijzondere curatoren. Deze termijn is niet gehaald omdat de bijzondere curator van [minderjarige 2] om uitstel heeft gevraagd. De GI betreurt het dat zij van de ouders heeft vernomen dat de bijzondere curatoren nog niet, of nauwelijks, gesprekken hebben gevoerd met de minderjarigen. Onderhavig verzoek hangt nauw samen met de bodemprocedure. Een beslissing in de bodemprocedure kan veel onduidelijkheid wegnemen.

4.4.

Gelet op het voorgaande acht de GI een verlenging van de ondertoezichtstelling noodzakelijk. Er zijn nog steeds forse zorgen en er is nog veel onrust en onduidelijkheid. De GI uit haar twijfel over de duur van de verlenging. Enerzijds behoeft de situatie een lange betrokkenheid vanwege de forse zorgen, maar anderzijds heeft de hulpverlening aan de vader niet het gewenste resultaat opgeleverd en kan de moeder in het vrijwillig kader een hulpverleningstraject volgen. Aangezien de betrokkenen nog in afwachting zijn van de verslagen van de bijzondere curatoren en daarmee samenhangend de besluitvorming in de bodemprocedure, vraagt de GI verlenging van de ondertoezichtstelling met zes maanden en stelt daarbij een tussentijds toetsmoment van 3 maanden, zodat deze procedure gezamenlijk met de bodemprocedure behandeld kan worden. In het laatste deel van de ondertoezichtstelling kan de hulp dan worden afgeschaald naar het vrijwillig kader en een borgingsplan worden vastgesteld.

5De standpunten van belanghebbenden

5.1.

[minderjarige 2] heeft in haar e-mailbericht aan de rechtbank geschreven dat zij niet veel merkt van de ondertoezichtstelling. Het gaat goed met haar en als zij hulp nodig heeft, krijgt zij hulp vanuit anderen.

5.2.

Door en namens de moeder is, samengevat, aangevoerd dat zij geen bezwaar heeft tegen het verzoek van de GI. De moeder vindt het fijn dat [minderjarige 1] contact heeft met de GI maar het baart haar zorgen dat [minderjarige 2] dit niet heeft. De moeder benadrukt dat zij [minderjarige 2] mist en hoopt dat de GI de komende periode blijft onderzoeken of er mogelijkheden zijn voor contactherstel. Ondanks dat de moeder het verzoek ondersteunt, vindt zij wel dat er gewerkt moet worden naar een afsluiting. De moeder acht het belang dat er rust komt voor de minderjarigen. Zij hebben hun verblijfplaats gevonden waardoor het eindpunt nu is gelegen in het maken van een ouderschapsplan. Daarnaast hangt onderhavig verzoek nauw samen met de bodemprocedure waarin nog een beslissing genomen dient te worden over het hoofdverblijf, de zorgregeling en het levensonderhoud. De bodemprocedure is aangehouden tot 1 april 2025, maar die termijn is niet gehaald omdat de bijzondere curatoren aangaven meer tijd nodig te hebben. Een beslissing in de bodemprocedure zal op diverse punten duidelijkheid verschaffen. De advocaat benadrukt daarbij het belang van het ouderschapsplan. De ouders dienen een ouderschapsplan in conceptvorm gereed te hebben voordat de bodemprocedure behandeld wordt. De ouders zijn al bezig met het ouderschapsplan bij [organisatie] en de GI dient zich hier actief mee te bemoeien. Indien de ouders er niet uitkomen dienen de geschillen voorgelegd te worden aan de rechtbank. Het is van belang dat het ouderschapsplan gereed is voor de mondelinge behandeling van de bodemprocedure zodat op dat moment op alle punten kan worden beslist en eindelijk duidelijkheid kan worden verschaft aan de minderjarigen en de ouders.

5.3.

Gelet op het voorgaande verzoekt de advocaat van de moeder de ondertoezichtstelling te verlengen voor de duur van zes maanden. Op die manier blijft de GI betrokken tot aan de beslissing in de bodemprocedure en kan zij eveneens zorg dragen voor een goede overdracht naar het vrijwillig kader. De advocaat benadrukt dat de GI ook betrokken is in de bodemprocedure waardoor die mondelinge behandeling zou kunnen fungeren als tussentijds toetsmoment.

5.4.

De vader heeft, samengevat, aangevoerd dat hij achter het verzoek van de GI staat, maar dan wel met een tussentijds toetsmoment na drie maanden. Hij gaat ervan uit dat er binnen drie maanden een beslissing zal zijn gegeven in de bodemprocedure. Ook denkt de vader dat de bijzondere curatoren geen nieuwe bevindingen meer in zullen brengen aangezien de bijzondere curator [minderjarige 2] maar één keer heeft gesproken. Ook gaat de vader ervan uit dat hij en de moeder bij [organisatie] binnen drie maanden een ouderschapsplan kunnen overeenkomen. Tot slot deelt de vader mee dat hij na het stopzetten van het traject van [minderjarige 2] bij [hulpverlening 1] de GI heeft gevraagd contact op te nemen met [minderjarige 2] omdat zij hulp nodig had. De GI heeft dit nagelaten en daardoor heeft [minderjarige 2] op dit moment geen behoefte meer aan contact. Tot slot benadrukt de vader dat hij het contact tussen [minderjarige 2] en haar moeder belangrijk vindt evenals het contact tussen hem en [minderjarige 1] .

6De beoordeling

Het wettelijk kader

6.1.

Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.

6.2.

Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:

a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en

b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.

Verlenging ondertoezichtstelling

6.3.

Uit de ingediende stukken en hetgeen is besproken tijdens de mondelinge behandeling blijkt naar het oordeel van de kinderrechter dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onverminderd in hun ontwikkeling worden bedreigd. De zorgen die zijn benoemd bij de start van de ondertoezichtstelling zijn nog niet weggenomen. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zitten al langdurig klem tussen de ouders en vertonen nog altijd signalen dat zij verkeren in een loyaliteitsconflict. [minderjarige 2] had hierdoor al gekozen voor een van de ouders en zeer zorgelijk is dat [minderjarige 1] dat nu ook gedaan lijkt te hebben. Hierdoor is er sprake van contactverlies tussen [minderjarige 1] en de vader en [minderjarige 2] en de moeder. Daarbij baart het de kinderrechter ook zorgen dat het contact tussen de minderjarigen onderling hierdoor is verstoord. Het is betreurenswaardig dat de zorgen gedurende de ondertoezichtstelling alleen maar zijn toegenomen en hulpverlening in het gedwongen kader niet het gewenste effect heeft gehad.

6.4.

De kinderrechter stelt vast dat het gezin op dit moment het meest gebaat is bij duidelijkheid en structuur. Tijdens de mondelinge behandeling is voornamelijk gesproken over het belang van de bodemprocedure. De kinderrechter begrijpt dat de ouders hierover duidelijkheid wensen. Op dit moment is het voornamelijk van belang dat de hulpverlening bij [organisatie] gecontinueerd wordt zodat er voor de mondelinge behandeling van de bodemprocedure een ouderschapsplan is opgesteld. Gelet op de moeizame samenwerking tussen de ouders stelt de kinderrechter vast dat de ouders hiervoor het gedwongen kader van de ondertoezichtstelling nog nodig hebben.

6.5.

Gelet op het voorgaande is de kinderrechter van oordeel dat een verlenging van de ondertoezichtstelling noodzakelijk is. De komende periode dienen de ouders, onder begeleiding van [organisatie] , knopen door te hakken over de pijnpunten in het ouderschapsplan. Indien dit volgens [organisatie] niet mogelijk is, dienen de geschillen voorgelegd te worden aan de rechtbank in de bodemprocedure. De kinderrechter benadrukt dat hierbij strikte regievoering door de GI noodzakelijk is om dit tijdig, in ieder geval voor de mondelinge behandeling van de bodemprocedure, te realiseren. Voorts verzoekt de kinderrechter de GI om de bijzondere curatoren van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te benaderen en hen te vragen wat zij nog nodig hebben om hun taak te verrichten. Ook hiervoor is strikte regievoering van de GI noodzakelijk. Tot slot benadrukt de kinderrechter dat de GI nog altijd aandacht moet hebben voor het contactherstel tussen de moeder en [minderjarige 2] en de vader en [minderjarige 1] . Ook de mogelijkheden om het contact tussen de minderjarigen onderling te herstellen dienen door de GI onderzocht te worden.

Duur van de maatregel

6.6.

Wat de duur van de verlenging betreft, is de kinderrechter van oordeel dat een termijn van zes maanden, zonder tussentijds toetsmoment, passend en geboden is. De kinderrechter komt tot dit oordeel omdat zij voorziet dat de bodemprocedure niet binnen drie maanden afgerond zal zijn. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de bijzondere curatoren nog nauwelijks gesprekken hebben gevoerd met de minderjarigen en dat er daardoor nog geen duidelijkheid bestaat over de termijn waarop de bodemprocedure zal worden behandeld. Mede gelet op het zittingsrooster van de rechtbank acht de kinderrechter de kans dan ook gering dat de bodemprocedure binnen drie maanden behandeld zal kunnen worden, laat staan volledig afgerond zal zijn. Een termijn van zes maanden is dus noodzakelijk zodat de GI nog betrokken blijft tot na de beslissing in de bodemprocedure en nog voor een korte periode erna om te voorzien in een goede overdracht naar het vrijwillig kader. Daarbij benadrukt de kinderrechter dat de GI altijd eerder kan overgaan tot een afsluiting van de ondertoezichtstelling indien de bodemprocedure toch eerder afgerond is.

Uitvoerbaar bij voorraad

6.7.

De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

6.8.

Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

7De beslissing

De kinderrechter:

7.1.

verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met ingang van
19 april 2025 tot 19 oktober 2025;

7.2.

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 16 april 2025 door mr. Pellikaan, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Van der Linde als griffier, en op schrift gesteld op 24 april 2025.

Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:

  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;

  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.

Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.



© Copyright 2009 - 2025 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733